Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 5
(1950-1951)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1154]
| |
Kronieken
| |
[pagina 1155]
| |
novelle, in het bijzonder de korte novelle, de conte, de short story. En te grijpen naar het antwoord van Toussaint van Boelaere in zijn Geur van Bukshout: ‘Het kortverhaal is een vliegtuig, snel, direct op het doel af. De roman is een luchtschip, dat met zekere koers vaart. Het beeld van dat vliegtuig bevalt me, al is de tweede grootheid, dat luchtschip = Zeppelin, reeds erg uit de tijd. De novelle, de gewone vertelling, is een bij ons veel beoefend genre. Wij hebben in Nederland zelfs de reputatie bizonder goed te kunnen vertellen. Maar als bouw, met één of meer intrigues, op verschillende plannen; als ontwikkeling van één of meer grondgedachten; als overtuigende weerspiegeling van een wereldbeschouwing; kortom, voor alles wat het verstandselement betreft, zijn Franse, Engelse, Russische of Skandinaafse romanciers ons doorgaans de baas. Veel van onze zgn. romans zijn niet veel meer dan belijdenis- of beschrijvingslyriek en zijn te lang van stof, te omvangrijk in verhouding tot hun wezenlijke inhoud. Vaak zijn ze slechts ietwat uitvoerige novellen, op één enkel plan. Zodat ik durf beweren dat de Vlaamse schrijvers meer uitblinken als novellisten dan als romanschrijvers. Rikke Tikke Tak, De Boer die sterft of Juffrouw Simforosa zijn perfecte novellen. Hetzelfde kan gezegd van Streuvels' Leven en Dood in de Ast, Genezing door Aspirine van Walschap, Het Dwaallicht van Elsschot, De Jazz-speler van Roelants en menig ander. Een novelle is geen hoofdstuk uit een roman gelicht, maar wel een op zichzelf staande episode, met een begin, een middenstuk en een einde. Boccacio, Chaucer, Eichendorff, Mérimée en Maupassant, Stevenson, Kipling en Faulkner | |
[pagina 1156]
| |
zijn illustere, sterk uiteenlopende modellen uit verschillende eeuwen en literaturen. De novelle is noodzakelijk geconcentreerd. De schrijver moet zijn probleem duidelijk stellen, zijn karakters en eventueel zijn milieu scherp tekenen. Hij beschikt immers over veel minder ruimte, hij moet veel meer soberheid betrachten dan de romancier met zijn uitweidings- en ontwikkelingsmogelijkheden. Dat hij daarbij aan intensiteit wint, staat buiten kijf. ‘Men ziet blijkbaar niet in hoeveel meesterschap en beheersing juist de novelle vereist, hoe zich iedere inzinking hier onmiddellijk en beslissender wreekt, en tot welke resultaten een bondigheid leiden kan die een maximum tracht uit te drukken in het kleinste bestek.’ | |
De korte novelleEdgar Allan Poe, een mathematische geest, heeft als hoofdredacteur van een der eerste Amerikaanse magazines vóór honderd jaar alle nadruk gelegd op de beperkte lengte van de voor een tijdschrift geschikte prozavertelling. Waardoor hij de eerste theoreticus en eigenlijke vader van een nieuw genre geworden is: de korte novelle, de short story. Vooreerst moet ze in één séance, in één adem uitgelezen kunnen worden. Ze behandelt dus één gegeven en vereist van het begin tot het einde eenheid van toon. Ze moet origineel zijn en de lezer treffen, evenzeer door de uitzonderlijke, verrassende inhoud als door de beeldende kracht en de gebaldheid van de stijl. Nergens verschijnen er zoveel kortverhalen in dag-, weeken maandbladen, worden er zoveel verzamelbundels of bloemlezingen van de beste short stories op de boekenmarkt gebracht en prijskampen uitgeschreven, als in de Angelsaksische landen. Geen toeval is het ook dat in het deel van ons taalgebied dat tot het Commonwealth behoort, nl. in de tweetalige Unie van Zuid-Afrika, een speciale term deze soort | |
[pagina 1157]
| |
van korte vertelling aanduidt: het kortverhaal, aaneengeschreven. Een woord dat wij gerust in het Nederlands kunnen overnemen. Als de gewone novelle, bestrijkt dit jongere genre een uiterst ruim veld. Van de geheimzinnige of gruwelverhalen van Poe tot de subtiele stemmingsstukjes van Katherine Mansfield, van de grappige Falklandjes van Heijermans tot de causerieën die Couperus nonchalant naar het Haagse Vaderland stuurde (Korte Arabesken, Van en over mijzelf en anderen), tot het surrealisme, het magisch realisme en de parapsychologische uitzonderingsgevallen van Dr. Jekyll and Mr. Hyde of De Pen op Papier, is de afstand groot. De grenslijn met de traditionele novelle is daarbij weleens moeilijk te trekken. Wij zullen dus maar best aan een novelle of een verhaal denken, waaraan speciale eisen gesteld worden door de uiterst beperkte omvang. Een strenge, organische eenheid, zonder één woord dat niet op het vooropgesteld doel is gericht. ‘In the whole composition, schreef reeds Poe, there should be no word written, of which the tendency, direct or indirect, is not to the one pre-established design.’ De hele, minder brede opzet herinnert aan de regel der drie eenheden van het classicistische Renaissance-drama: eenheid van handeling, van plaats en van tijd. | |
Ondanks de Amerikaanse commercialiseringIn de U.S.A. geniet de short story een enorme belangstelling vanwege het grote publiek. Bij tienduizenden verschijnen er jaar in jaar uit, over theorie en practijk wordt gedebatteerd en gedoceerd tot in de collegezalen van de universiteit. Net als de film, is de short story er tot een nationale industrie verheven. Henry James, O. Henry, Jack London, behoren tot de klassieken, tientallen anderen tot de lievelingsauteurs en best-sellers. Hierbij komen allerlei commerciële bijbedoelingen om de hoek kijken. Het gaat er vaak om, een paar kolommen of een feuilleton van de krant te vullen, met een nauwkeurig bepaald aantal woorden of regels. De triomf van de chronometer! Daarbij zijn ze erg op een fantastische toets of op een | |
[pagina 1158]
| |
zekere soort van humor gesteld en hebben een uitgesproken voorkeur voor een geestige zet, een mop, of de opheldering van een misverstand als goed einde. Het happy end en de gags van hun komische films! Maar het kortverhaal, als een volwaardig genre, sluit niets uit van het menselijke in al zijn gedaanten en afwijkingen. Moderne miniatuurkunst? Een comprimé voor haastige lezers die zich slechts een ogenblik verpozing gunnen? Toch kan men er alles in onderbrengen, of althans in aansnijden. Er is evenzeer plaats in voor ironie als voor ernst, voor vernuft als gevoel, voor de goedlachse als de schampere humor, voor avontuur en speelsheid als voor beschouwing en ontleding of dramatiek. Kortom, voor al de onuitputtelijke varianten van het leven, de wildste invallen van de fantazie, alle tribulaties van de ziel. Aards en hemels, idealisme en brute werkelijkheid, met daarbij de spanning tussen schijn en wezen, en het smartelijk of lachwekkend besef van ons menselijk tekort... Maar naast de trage roman en de traditionele novelle moet het kortverhaal strak en bondig zijn. Gebald, zonder een zweem van overtolligheid, op de man of het probleem af. Streng verboden is hier al wat in een roman met zijn aanloop, zijn rustige wijdlopendheid in ruimte en tijd, best mag. Is dat geen grote aantrekkelijkheid? Het kortverhaal moet daarbij, ondanks zijn vlugheid, compleet zijn als handeling. Dus solide gebouwd, met climax in de spanning en logica in de verbeelding: de anecdote is van groot belang. Het moet ook suggestief zijn, geladen met atmosfeer. Op de atmosfeer komt het, naast de eigenlijke vertelkunst, aan: hoe die geëigende sfeer te scheppen, de toon te treffen, van de allereerste zin af! Dit veronderstelt een zekere stijldistinctie, doch geen vorm om de vorm, geen woordkunst. Een zo zuiver mogelijke eenvoud van bewoording, in de taal der natuurlijke mededeling lijkt mij het ideaal. Een soepele taal, die blijk moet geven van een fijne zin voor de kleur en de klank van het gezegde: zodat er toch iets doorheen bloeit van het geheime vuur, van het wonder. Een levendige journalistiek kortom, die eventueel geen nuchtere, zelfs technische termen over de meest uiteenlopende dingen schuwt: op het tekenend, typisch detail, dat | |
[pagina 1159]
| |
overigens vaak expressiever is dan de meeste uitvoerigheid, komt het aan. Maar elk woord afgewogen, verantwoord! Moet ik nog aandringen op scherpe waarneming en rake formulering? Marsman en Du Perron hebben immers gelijk: elke stylistische tekortkoming wreekt zich meer in het beperkt bestek van een kortverhaal dan in een roman die bovendien zoveel andere kwaliteiten onderstelt. Alle knepen van het vak staan ter beschikking van een schrijver; maar zonder het accent van diepe doorleefdheid, of van een persoonlijkheid die zich, zij het in een omhulde en gebalde vorm, uitspreekt, ontstaat er geen kunst. Ook niet in het kortverhaal. Het verhaalde is immers slechts een aanleiding, een voorwendsel. Wie het geval, de anecdote niet vermag op te heffen in een andere sfeer - om het even of hij er mee uit de werkelijkheid vlucht, of er een duistere schuilhoek van ons wezen mee belicht! - is er naast.
Wij mogen ons in de Nederlandse literatuur slechts over een matige belangstelling voor het kortverhaal verheugen. Het betrekkelijk succes van het kortverhaal hoeft ons niet te verwonderen in een tijd dat de nieuwe zakelijkheid triomfen viert, evenzeer in de architectuur (Van de Velde, Le Corbusier) als in de binnenhuiskunst of bij zekere schilders; in een tijd dat met Richard Minne, Greshoff en hun volgelingen de poëzie der ‘cynische ontluistering’ bij voorkeur van anecdoten uitgaat. De begrenzing van het genre zelf beantwoordt aan het koortsachtige levensritme van vandaag de dag, ‘op zijn Amerikaans’: één halfuurtje verpozing, geput uit een dagbladkolom, uit enkele bladzijden tekst. Zich in zo'n gedrongen comprimé-verhaal uitspreken is vaak onbevredigend; in zo'n bestek het verborgene uit de mens naar voren halen, achter de uiterlijkheden het innerlijke leven blootleggen, of althans doen aanvoelen datgene wat onuitspreekbaar wordt geacht, is evenmin gemakkelijk. Een goed kortverhaal, uit innerlijke aandrang ontstaan en met liefde geschreven is m.i. menig bekend dik boek waard. Het leent zich tot het ontdekken van halfverborgen hoeken; een ervaring langs onze levensweg opgeraapt; wat klein | |
[pagina 1160]
| |
geluk; een verborgen drama; een achtergrond die opdoemt voor één moment; een sociale aanklacht die even dóórklinkt... Zonder ooit aan te dringen, of iets aan te dikken. Het suggereert veeleer; of het vertelt voor de vuist, met een zin voor gemoedelijkheid die in onze volksaard ligt. In het voorbijgaan. De lezer moet evenwel oppassen. Hij moet aandachtig lezen en zijn oor te luisteren leggen, zoniet ontsnapt hem soms zéér véél. Frrt! Bonjour! JULIEN KUYPERS. |