Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 5(1950-1951)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1107] [p. 1107] Semper eaedem Wanneer soms 's nachts gij slapend klaagt, Komt onder mijne zilte oogleden In 't donker een gelaat gegleden Vol vragen nooit bij dag gevraagd. 's Nachts kan geen ziel verborgen zijn. Mijn bitter hart stookte vergiften Die voren in dat voorhoofd griften Lijnen van liefde en angst en pijn. Brengt het verdrongen nachtlijk leed Nog dieper smart dan wetend waken? 'k Ken ook die gruwbre dromendraken Waartegen men geen wapens weet. Als kind reeds heb ik soms gebeên Niet meer te waken, niet te ontwaken, En 't warmste bed voor 't laatste laken Te ruilen vóór de zon verscheen. En thans bij uw geliefd gelaat Verwens ik 't voor mijzelf te liegen, En 'k droom een lied dat u zou wiegen Totdat de nachtmerrie vergaat. Vorige Volgende