Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 5(1950-1951)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1105] [p. 1105] Bolero Voor Raoul Hoornaert-Nazousky Geen nacht meer, nog geen dag. Wordt 't licht herboren? Voor een gesloten deur Wachten wij allen, daar de sleutel is verloren. Hoe fris ook de ochtendlucht, hoe opwekkend de geuren Van deze jongste dag Wij komen uit een nacht, te loom om op te beuren. Is het een feest geweest, waar wij op bedden lagen Van lust die eeuwig scheen Daar wij het schuiven niet der kalme wijzers zagen? De roemers zij geleegd, de gastvrouw is verdwenen, En de muziek stierf uit, De dans gedaan, alles ineens is flets verschenen. Stijf, en met schuine blik, staan wij daar allen buiten Te beven van de kou En rillen alsof 't trommelregent op de ruiten. Was gisternacht zo schoon, dat wij zo treuren zouden? Heeft een kerstboom gebloeid Vol bonte zangvogels uit verre hemelwouden? Of kwamen nimf en sater voor onze ogen stoeien In zacht gestreel, of lustgeweld, Of zagen wij de rode roos tot zon uitgroeien? [pagina 1106] [p. 1106] Was ‘alles orde en schoonheid, pracht waarover welden Kalmte en wellustigheid’, Onsterflijke atmosfeer van Elyzese velden? - Getrapte ratten, allen lieten we ons verleiden Door dodende muziek Die door ons beendren zindren zal totdat zij scheiden. Wij dansten dodendans, gaven zowel als zieken, Het vlees danste of de ziel Op gekkenrhythme dat de onwrikbre normen mieken. En zij die dansten tot op 't laatst, en zij die vielen, Wie nuchter bleef, of dronk, Zij struiklen allen buiten, moe van hoofd tot hielen. Verdwaasd staan we en verbaasd. De nevels zijn geslonken. Waarheen? Vorige Volgende