Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 5
(1950-1951)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 785]
| ||||||||||||||||||||||||||
Camille Huysmans
| ||||||||||||||||||||||||||
De kinderjarenZoals buiten meer gebeurt met knapen die gevoel voor muziek hebben, zong hij op het doksaal en werd misdiener. Carrière maakte hij echter niet in de kerk; zelf beweert hij dat hij te veel van pastoorswijn hield. Of was het omdat zijn grootvader, een landmeter van het kadaster, hem tijdens de schoolstrijd van 1879 op de gemeenteschool behield? Op de dag der opening zat hij er moederziel alleen en bij de terugkeer naar huis werd hij afgeranseld, ten bloede. Zeker is het dat de vuistslagen die hij inkasseerde van de bengels uit de school-met-God (om de terminologie van 1879 te gebruiken) | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 786]
| ||||||||||||||||||||||||||
hem levenslang zwaar op de maag hebben gelegen. ‘Dat zal ik hun duur betaald zetten!’ En hij heeft zijn woord gehouden, ook al zetten de oorspronkelijke wraakgevoelens, door christelijke caritas getemperd, zich om in een toegeeflijke maar principieel-vaste verzoeningspolitiek op schoolgebied. Een buurman, die een rijke bibliotheek bezat, leerde hem de Franse klassieken kennen. Een Italiaan, die eveneens het dorp bewoonde, wijdde hem in de klassieke muziek in. Want hij was een knapperd, deze leerling aan het atheneum te Tongeren die, dank zij een studiebeurs, reeds op zestienjarige leeftijd te Luik mocht gaan studeren, de stad voor de mensen uit het oude land van Loon. Hij woonde er in op de toenmalige Hogere Normaalschool voor humaniora, waar atheneumleraars gevormd werden, en was een ijverig lid van het genootschap Onze Taal. Voor een paar van zijn professoren, zijn promotor Godefroid Kürth in de eerste plaats, heeft hij er een echte cultus opgedaan. | ||||||||||||||||||||||||||
Sturm und Drang!Na voltooide studiën liep hij enige maanden college aan Duitse universiteiten om er zich te bekwamen in een toen bij ons vrijwel onbekende specialiteit, de plaatsnaamkunde. In 1897 verscheen zijn door de Vlaamse Academie bekroonde Toponymische studie over de oude en nieuwere Plaatsnamen der gemeente Bilsen, in samenwerking met Dr J. Cuvelier geschreven, een jeugdmakker, die het tot Algemeen Rijksarchivaris bracht. Onze student in de filologie was echter te veelzijdig begaafd om zich tot één vak te beperken. Met vrienden stichtte hij een zangkoor en een harmonie. Te Bilzen waren er ook twee toneelmaatschappijen die tegen mekaar op speelden, zongen en dansten. Jaarlijks werden er ten minste één plaatselijk politieke revue en drie of vier vertalingen naar Molière opgevoerd. De jonge Huysmans voerde daarbij niet alleen de pen, maar speelde ook ijverig mee en zorgde bovendien voor de begeleidende muziek. Le Bourgeois gentilhomme behaalde het uitbundigste succes omdat de acteurs zich als bepaalde dorpsgenoten hadden gegrimeerd. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 787]
| ||||||||||||||||||||||||||
Toen de pastoor-deken het optreden van vrouwen op de planken verbood, liep de eerstvolgende gemeenteverkiezing uitsluitend over dit door de gemeenteraad bekrachtigde veto. De feministen behaalden zeven stemmen meerderheid en een ‘liberale’ burgemeester kwam aan 't bewind. Een Vastenavond in 1483, heet een gedicht dat hij met eene geschiedkundige Inleiding van Jozef Cuvelier op zijn twintigste jaar liet verschijnen. Eerst als feuilleton in de tweetalige Courrier du Limbourg, later in brochurevorm te Tongeren. Uiterst afwisselend van ritme, in berijmde oratoriovorm, herinnert het aan gelijktijdige gewrochten van Julius de Geyter en van Emanuel Hiel. Een reeks dramatis personae treden er in op, die ‘op den 3e dagh van sprokylle’ (Februari) 1483 te Bilzen ‘den groet vastenavond’ vierden. De actie berust op het relaas van de inneming en verwoesting van het stadje door de troepen van de Luiker prinsbisschop Jean de Horne. Aardige liedjes worden gezongen, de Blauwe Schuit rijdt aan met een nar, een kwakzalver, Reinaert de Vos en een duivel (toen al!) aan wie allerlei citaten uit middeleeuwse auteurs in de mond worden gelegd. Waarna de bestorming begint en de soldeniers de bevolking uitmoorden.
‘Meisje (vluchtend door de straten)
Mijn beminde kom toch weer,
Schut mij tegen 't vreemde heer,
Want de Bilsenaren
Sneuvelen bij scharen.’
Met vrienden uit de streek: de trouwe Jef Cuvelier, Lambrecht Lambrechts, Steven Prenau e.a., publiceerde hij het Limburgsch Jaarboek, orgaan van de door hem in 1892 opgerichte Limburgsche Maatschappij voor Letterkunde en WetenschapGa naar eind(1). Hij was er de ‘schrijver’ van, want hij was actief Vlaamsgezind lang vóór hij het socialisme kende. En naast allerlei verslagen, boekbesprekingen, letterkundige en toponymische studies, leverde hij ook scheppend proza en lyrische poëzie. Als een ander hoogtepunt uit die filologisch-literaire jeugdjaren, mag de ontdekking geleden van een paar hand- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 788]
| ||||||||||||||||||||||||||
schriften: Don Juan in de vier Jaargetijden, een rederijkersspel uit de XVIIIe eeuw, en vooral het mysteriespel De Mensch-Wordingh, dat later van de Duinkerkenaar Michiel de Swaen bleek te zijnGa naar eind(2). Wat de muziek betreft: onze student liet zich te Luik tevens op het Conservatoire Royal en bij de bekende liefhebbersvereniging Les Disciples de Grétry inschrijven. Aldus trad hij herhaaldelijk in den vreemde als baryton op en sloot vriendschap voor het leven met menige Luikenaar. Het verhaal gaat dat hij, als zestienjarig broekje, eens bij afwezigheid van de orkestleider, op een festival te Tongeren, de dirigeerstok nam en zijn zangersgroep niet alleen een prijs deed behalen doch zelf bekroond werd als derde beste, hoewel jongste dirigent. Overigens, hoe dikwijls is hij later niet opgetreden met een lezing over het oude Vlaamse lied of over de liederenschat van zijn geliefde Schubert! Hierbij zorgde hij meestal zelf voor het illustratieve zanggedeelte. Zelfs toen hij minister in functie was. Wat hem op zekere dag, toen hij in de Vlaamse Club te Brussel zou spreken en zingen, een zure opmerking van de toenmalige katholieke Premier, Henri Jaspar, op de hals haalde: ‘Wat verneem ik, U gaat toch niet in 't publiek zingen? - Voorzeker, en waarom niet? De kardinaal zingt toch ook in 't openbaar!’ Toneel, muziek en literatuur bleken slechts tijdverdrijf, al droomde hij er van operazanger te worden. Het ernstige leraarsleven wenkte, eerst aan het gemeentelijk college te Ieper (schooljaar 1894-95). Nauwelijks aldaar aangekomen, stichtte hij er met een jaar collega's een liberaal-progressistisch weekblad: La Lutte - De Strijd, waaraan hij onder allerlei pseudoniemen medewerkte. Door zijn toedoen kwam de jonge volksvertegenwoordiger Emile Vandervelde er een eerste meeting houden. | ||||||||||||||||||||||||||
Builen! zegt de Staat. Geen socialist bij het ondetwijs!Het jaar daarop werd Huysmans interimair leraar aan het Koninklijk Atheneum te Elsene. Eén enkele bijdrage in het dagblad Le Peuple, hoewel onder een pseudoniem, zijn losse uitspraken op school en het deelnemen aan politieke vergaderingen bleven bij het centraal bestuur niet onopgemerkt. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 789]
| ||||||||||||||||||||||||||
Minister Schollaert liet hem roepen en stelde preciese vragen. Hij zou niet benoemd worden, als staatsgevaarlijk element! | ||||||||||||||||||||||||||
De JournalistDeze tegenvaller bleek een meevaller. Niet zijn voorkeur, maar die van zijn familie had hem naar een onderwijsbaantje gedreven, een vaste betrekking met een rustpensioen in zijn oude dag. Thans wenkte de journalistiek: Le Soir en Le petit Bleu, twee bekende Brusselse kranten, aanvaardden zijn medewerking. Tevens gaf hij wat les in moderne talen aan de Université nouvelle en de Petites Etudes, een particuliere school door Mevrouw de Brouckère opgericht. In het krantenwereldje voelde hij zich pas geheel in zijn element. Polemische artikels en kronieken vloeiden uit zijn pen: over alle mogelijke onderwerpen, liefst over zijn stokpaardjes, muziek, toneel en Nederlandse letteren, natuurlijk ook de politiek. Dat hij, hoewel lid van de socialistische partij, parlementair verslaggever was van Le petit Bleu, een vooruitstrevend liberaal blad, bracht enkele zwarigheden mee, die hij lachend wegwerkte. De latere burgemeester van Brussel, Adolf Max, was eveneens redacteur, zodat het niet zelden gebeurde dat Huysmans, als jongere in dienst, zelf de drukproeven verbeterde waarin zijn stellingen en soms zijn eigen activiteit aangevallen werden! Huysmans' zakelijke stijl, naakt zonder één woord te veel, met korte, eenvoudig gebouwde zinnen die een enkele keer hotsen en botsen maar die het altijd ‘doen’, met een duidelijke voorkeur voor de dialoog en het aphorisme, dankt hij aan zijn journalistieke scholing. Alles leeft en sprankelt er aan en een onverwachte wending, een geestige zet, of een paradox zijn er het zout van. Hij praat, betoogt, polemiseert. Zijn nuchtere zin voor werkelijkheid doet alle woordenpraal uiteenspatten als een zeepbel: evengoed de nationalistische romantiek als de communistische leuzenkramerij. De beknoptheid en directheid van menig krantenbericht zijn, in hun pretentieloze doelmatigheid, perfect. De anecdoten, bijtende formuleringen en de snedige antwoorden waarmee hij zijn tegenstanders opzweept zijn legio in zijn werk. Hij is een virtuoos van het sarcasme. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 790]
| ||||||||||||||||||||||||||
Regionalist en romanticusNiets is zo leerrijk, om de weg te meten die hij op weinig tijd, omtrent de eeuwwisseling, heeft afgelegd, als een teruggrijpen naar zijn literaire bijdragen uit het Limburgsch Jaarboek. De spotzieke, levenslustige jongeling vinden wij er in menig stuk terug. Veeleer in een verslag over een vergadering van zijn Limburgse Maatschappij, in een boekbespreking of een berijmde Brief aan Jef, en meer dergelijke poëtische jeugdzonden, dan in zijn lyriek die vrij traditioneel en nog onbeholpen van vorm is.
‘Boven op den Borreberg
Staan twee kastanjeboomen;
Daar zit ik vaak alleen
Te denken en te droomen
Daar lijdt een oude Kristus,
En als Sint Jan, versteend
In wee, heb ik als kind er
Gebeden en geweend.
In de diepe struiken groent
Een fleurig looverhuis
Waar minneliederen schallen
Benevens Jesus' kruis.
Daar was ik zoo gelukkig
En meende in volle trouw
Mijn ideaal te vinden...
Ik vond er slecht(s) de vrouw.’
Om, na ettelijke strofen waarin een bron ontspringt uit ‘het zweet der zwoegers’, de klei rood ziet van ‘het bloed der poorters’, en ‘staag twee nonnen luidden de zilvren avondbel’, - aan het slot scherp te besluiten: ...
‘Verleden van mijn hart
En brein! Met mijn lyrism
Verdronkt gij in de zee
Van 't koude scepticism.’Ga naar eind(3)
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 791]
| ||||||||||||||||||||||||||
Persoonlijker, plastischer uitgebeeld ook dan deze sentimenteel romantische dromerijen, is een nachtelijke kattenvrijerij:
‘Daar rijden op stokken en steelen
De heksen in katten vervormd,
En janken met huilende kelen
Wen woedend de windduivel stormt.’
Twee jonge mededingers vechten ridderlijk voor 't bezit van een ‘mooie poes der zoete zonde’, terwijl een oude grijze kater machteloos toeziet hoe, na de strijd,
't Woord des grooten Scheppers is volbracht’.
| ||||||||||||||||||||||||||
Invloed van de Nieuwe GidsVan een half dozijn verzen uit deze Sturm- und Drangperiode kennen wij niet meer dan de titel. Vizioenen heet zijn belangrijkste essayistisch prozastuk uit de derde jaargang 1894-95. Al de beroemdheden van zijn gewest roept hij er in op en laat ten slotte drie hedendaagse schrijvers voor een literaire vierschaar verschijnen. Onrijp, ietwat rammelig van bouw, maar typisch in de geest en in de impressionnistische adjectievenstijl-met-koppeltekens en met de ongewone zinsbouw van De Nieuwe Gids: een vernieuwing waarover met de vrienden getwist werd blijkens de verslagen. Tien voorname Tachtigers worden bij name geciteerd: de jonge germanist kent o.a. Mei van Gorter en De kleine Johannes van Van Eeden, die hij verklaart te bewonderen en spoedig daarop in het Frans zal vertalen (1897).
‘Rond mij spelen als wolkige droomerijen de stijgende drijvende, op lucht hangende grijsblauwe dampen van neuskittelende manillas... Tegen de effen en naakte wanden hangen aan nagels, honderden strooken papier, waarop namen in blauwe letters, lintrollen, die kronkelen en krullen tegen het vierkantige der muren als trillers in een Italiaansch volksthema. De schemering valt doffer. De droom klaart op in de voel- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 792]
| ||||||||||||||||||||||||||
bare donkerte. Die linten papier schijnen fantastisch als satijnen en zilveren bindsels op een doodenbaar en de nagels gluren koperrood als brandende cigaretten. Mijn bril is weg. Ik onderscheid het lijnachtige der voorwerpen niet meer, wier boorden schijnen te vloeien als een tafereel in valsch tweelicht; 't is één tuit met tusschenruimige grijze streepen. De kas staat open, hol, breed, hoog, met platte armen. De koppen der nagels glanzen als een rei kattenoogen op bewegende nachtkleederen van spoken. Ik voel naderende dromen, ik zie fantazie met open oogen. Ik baad in die droomen welke geen droomen zijn, half in 't land der verbeelding en half zelfbewust dat ik voorthol in dat rijk.’
Heinric van Veldeke treedt op: ‘de fijne bleeke ridder, die klingelen deed de blanke rijmen op Servatius' wondergraf, die rinkelend sloeg de gulden harp van Lavina's hovesche minne en soezelig zong van de zonne in het harte, van de zonne in het vleesch en van de zonne die toovert de heide tot goud en de Maze tot zilver.’ ......... ‘En toen EmerixGa naar eind(4) binnenkwam, toen verbreedde de kerk alsof zij te klein was dien man te ontvangen. Rond het gulden koor sprongen op een krans van zilveren marmeren kapellen. En hooger slanker rezen de ronde bogen en vielen spitsachtig ineen. En hooger slanker rezen de zuilen, uiteenloopende in straalvormige uit elkaar springende ribben en aan de kapiteelen bekronkeld met bladerwerk, ontelbaar als de pijnboomen van reuzenwouden. De spitse bogen vormden vele kleinere spitse bogen en men zag den boog en de bogen. Uit de massievere zuilen schoten slankere zuilen, en zij vormden een zuil verdubbeld duizendmaal. In dat woud hing een zee van nevel en door de ruiten brak een zee van licht. De heiligen des tempels schenen groot ontzaglijk wanneer men elken alleen bezag, en zij verdwenen als neêrvloeiende dwergen zodra de kijkers opgleden langs de murenoploopende ribben. Het oog duizelde wanneer het staarde naar boven, en de mensch dacht: Gelukkig dat de blauwe hemel eindloos is, want ware hij boven onze hoofden beperkt, dan vielen we dood om onze eigene kleinheid.’ | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 793]
| ||||||||||||||||||||||||||
Literatuur of Filologie?In de journalist-politicus Huysmans is een filoloog met literaire ambities te loor gegaan. Getuigen deze enkele proeven van een nog niet bijster oorspronkelijk talent - de kerk van Emerix b.v. dankt heel wat aan de prozagedichten uit Frans Erens' Dansen en Rhythmen (5) door hem in hetzelfde stuk geprezen en geciteerd, - spoedig blijkt dat de kracht van de vijf en twintigjarige in het wetenschappelijk essay ligt. In de bespiegelingen over De Mensch-Wordingh b.v. of de ietwat lossere studie over de Augustijner humanist Mantelius (6) van Hasselt, een man van de Contra-Reformatie, die Erasmus hoogschatte en o.m. vond dat wijn aan zieken niet mag verboden worden, daar ‘onverklaarbare sympathie bestaat tusschen lichaam en wijn’. De ondergeteekende, voegt de bespreker er schalks aan toe, stemt teenemaal met Mantelius in, doch is overtuigd dat graden in dit gevoel bestaan: zoo nam hij uitnemend sterke sympathie waar tusschen zijn eigen lichamelijke persoonlijkheid en oxide bourgogne. Dat een opstel over toponymie polemisch kan zijn, leert ons zijn weerlegging van amateursgebazel in een plaatselijk blad, over de oorsprong van de naam Haspegouw. Het is gedateerd: Bilsen, Maart 96 en we staan meteen een heel eind verder. Wat betekenen 's-Hertogenbosch en 's Gravenhage?
‘Bosch is... een persoonsnaam. En Haag... ook. Want - nu laat ik je raden, lezer, raden tot je zweet, raden jaren lang, raden van in den beginne tot in der eeuwigheid en ik verwed mijn kop en mijn beenen dat je bol niet bij machte is zoo'n colossale redeneering uit te kramen, zelfs al had je 24 uren onder een vat Schiedammer gelegen. In 's Hertogen Bosch is Bosch een persoonsnaam omdat... En zoo zou ik maar bladzijde na bladzijde hoeven af te schrijven. Waarde lezer, zijt ge reeds te Tongeren geweest op een donderdag, als 't markt is? Hewel dan, in de Maestrichterstraat, aan 't Hospitaal, zult ge groote kudden kleine varkskens ontmoeten, die pratend onder elkaar naar 't station | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 794]
| ||||||||||||||||||||||||||
slenteren. Die troepjes kwiekende en kwakende krulstaarten warden zóó bestuurd dot er altijd één voorloopt. De andere volgen, snorkend en huilend, doch geleidelijk, wellicht om de ganzen of de eenden concurrentie aan te doen en ook een Capitool te redden. Zóó, één voorop en de andere na, slenteren naar 't einde can 't boek, kwiekend en kwakend, snorkend en huilend, de plaatsnaamkundige uien van Hendrik Peelers. Zijn boek is een biggenwaggon.
In zo'n vehikel verwijderen wij ons snel van de gebieden der serene taal- en plaatsnaamkunde of der uitgaven-metvoetnota's die des filologen zijn. De ongeveer gelijktijdig verschenen Toponymische Studie over... Bilsen laat, verrassend in een vrij dor-wetenschappelijke verhandeling, af en toe een zelfde toon horen:
‘Hun ros was zelfs geen versleten hinkende vigilantdraver; het was 'n stokpaardje’.
De tweestrijd tussen de filoloog en de literator houdt aan, heel het boek door. Zo worden niet alleen verscheidene verzen uit het Limburgsch Jaarboek maar ook aardige genre-stukjes ingelast. Over een ijsbaan:
‘dit jong janhagel, de ijsbaan, de berg, die ouwe olmen vooral als een rij van grijsaards, met afgeknotte sneeuwige koppen, de bevrozen knobbelvoeten in 't graf. Met ijskegelig traandruipende blikken star en zij en fasten naar het bewnstzijn van 't Leven. Hun eigen verre-stille-witte winters glansen hun tegen uit de blauwe kijkers der joelende lentejeugd.’
Over een molen aan de Demer:
‘Kwaak! kwaak! Eenden stuiven op, springen als kikkers in 't water, en schreeuwend roeien ze voort met hunne roode pooten. Nu en dan speelt er ééne duikertje.’ ......... De weide uit, en we zijn in de Letermolen, de gastvrije molen, die de oude overleveringen heeft bewaard, waar het | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 795]
| ||||||||||||||||||||||||||
bier schuimt en de barrel diep is; waar de suiker op tafel staat en de bruine wafels in de kast - en nota bene - waar bijna alle hengsten geprimeerd worden.’
Of over de piepjonge, speelse Demerbeek zelf:
‘Eerst is ze breed. Dan sluit ze zich in. Ge hunt er over springen, over 't onnoozel ding. Het graaft. En weer loopt het breed tusschen boomen en struiken en ontvangt de Gansbeek, als 't regent. De beek gelijkt op een van die varkensworsten, welke sierlijk krullen aan de vensters van de dorpsslachters; hier dik, daar eng, gindsch wéér dik.’
Zo krijgen wij, tussen een betoog gesteund op de Nomina geographica Neerlandica of Förstemann's Altdentsches Namenbuch, de aardige buitelingen te zien van een groep wilde konijnen en hazen die ‘hun snuffelende neus de beemd insteken, rrrr! 'n draf de wei in cirklen, gat omhoog en gat omlaag alsof ze draafden in een onzichtbaren paardjesmolen, rrrr! dan weer terug links rechts, rechts links, paf stil staan, één oor omhoog, en dan bedaard 'n grashalm oppeuzelen, heel philosophisch, alsof er niets gebeurd was, waarschijnlijk peinzende aan de menigvuldige processen, welke zij hunnen ‘heer’ soms aandoen als zij de jonge koolplanten van de boeren van Munsterbilsen gaan opsmullen - en heel cynisch denkende: ‘Ba! onze heer van Kroendel kan 't toch betalen!’
Of de deugnieterijen van de Bilzense jeugd op de Kattenberg:
‘Rechts, de berghelling. Groene boomen, groene struiken. Straatbengels zitten hazelnoten te plukken. Ze verdoemen de eigenaars welke de bosschages uitroeien - en wij ook. Bronnen ontspringen den grond. In 't midden, een gele weg. Links, 'n groene gracht en groene weiden vol groen gras - en op de oevers van den prijs-gelen Demer, witte lijven van jonge schooiers, welke ‘achter de hagen school gaan’ en plonsen, naakt als pieren, in Lemme's ‘Kimpel’. Nevens den | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 796]
| ||||||||||||||||||||||||||
weg zitten de koehoeders ‘vuurke te stoken’, dat het opvlamt tegen de eiken en witboomen; ze braden aardappelen die ze op de nabijgelegen landen gaan halen, en appelen, die ze bewaard hebben in hun ‘mowt’ (a). En kijk! op den top van de helling rijst op een kroezelkop: de knaap kijkt rond, overziet de wijde vlakte, neemt zijn zweep en klakt en klakt met breeden arm; plotseling houdt hij op, en in de verte hoort hij den klank aanslaan tegen de bosschen en echoënd terugdeinen. En kijk! hooger, in de kruin van een canadaboom, zit een vermetele, en hij roept op zijn kameraden, en deze kijken; de zwemmers draven door de wei en gaan op den gracht staan en leggen op hun voorhoofd hun perelenden arm oni beter te zien - de ‘braders’ volgen aandachlig het waagstuk van hun gezel en enkelen verlaten hun vuren om hem bij te staan. Want, hij gaat de ‘ekster’ uithalen, die daar hoog nestelt, en rond zijn hop warrelen de ‘ouwen’ met bange kreten, en in het nest schreeuwen de jongen met wijden wijden bek. Lezend komt een student in verlof den weg opgewandeld’. | ||||||||||||||||||||||||||
De journalistiek wint het pleitGeen van beide, de filoloog noch de prozaschrijver, heeft het ten slotte gehaald. Maar de journalistiek heeft evenzeer geprofiteerd van de wetenschappelijke scholing als van de scheppende, levenslustige fantasie. De journalist Huysmans is van huize uit iemand met oneindig meer belangstelling voor het veelzijdige leven dan voor de literaire vorm. Door tijdgebrek gepraamd, kan hij zijn tekst onmogelijk schaven en koesteren. Liever scheurt en begint hij hem opnieuw als de eerste geut niet bevredigt. Hij heeft zo'n haast dat hij zijn woorden niet eens voluit schrijft, om bij te houden wat hem door het brein schiet. De hanepoten van Huysmans, wat al hoofdbrekens hebben zij zijn correspondenten en typografen niet gekost! Echte rebussen zijn ze vaak. Sommigen beweren dat een vlieg, in inkt gedoopt en die op een blank papier vrij rondloopt, geen erger hiërogliefen zou kunnen tekenen. Anderen vertellen van een jonge letterzetter die ze voor muzieknoten nam... | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 797]
| ||||||||||||||||||||||||||
Niet alleen de would-be artistieke stijl heeft de journalist Huysmans afgelegd voor het zakelijk instrument dat hij, in onze beide landstalen, op zeer persoonlijke wijze bespeelt, ook de knepen van het vak beheerst hij als weinigen: wat wel en wat niet eens de moeite van een antwoord waard is; welke aanval een politiek man veeleer dient dan dat hij hem zou schaden; wat voor bijbedoelingen er achter deze of gene perscampagne steken. En wat de mores in onze krantenwereld betreft: als sommige heren U een mondjevol scheldwoorden naar het hoofd slingeren, dan betekent dat eenvoudig dat ze 't over bepaalde punten niet geheel met u eens zijn. Een landverrader of een inciviek? Doorgaans is het iemand die er te onpas een andere mening op nahoudt omtrent internationale problemen. Vandaar zijn welkomstgroet aan een jong collega in het Parlement: ‘Bid God dat een journalist u met zijn aanvallen bestookt, dagelijks, zonder respijt. Dan voorspel ik u een schitterende politieke loopbaan!’ | ||||||||||||||||||||||||||
Raadslid, gedeputeerde, secretaris van de IIe InternationaleHet zou tot 1910 duren eer hij van zijn uitkijkpost op de parlementaire perstribune afdaalde naar de begane grond van de actieve politiek om niet langer voor toeschouwer maar voor acteur te spelen. Twee jaar tevoren was hij evenwel te Brussel tot lid van de gemeenteraad verkozen, zodat hij voortaan zijn vriend Adolf Max op zijn eigen terrein kon te woord staan. Vijf jaar tevoren had hij het secretariaat van de socialistische Internationale aanvaard, terwijl hij actief bleef deelnemen aan de binnenlandse politieke strijd. | ||||||||||||||||||||||||||
Allerlei politieke publicatiesZo gaf hij twee weekbladen uit: La Semaine politique en De Gazet van Brussel; publiceerde in het Frans over de Vlaamse Beweging, de vijf en zeventigste verjaring van de Belgische onafhankelijkheid, de aansluiting van de vakverenigingen bij de socialistische partij, de meerwaarde van het onroerend eigendom en meer andere politieke schrifturen, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 798]
| ||||||||||||||||||||||||||
veelal gedrukt op de persen van de mede door hem opgerichte, samenwerkende drukkerij ‘Lucifer’ (een naam die hij niet zonder ironische bijbedoeling koos!). Uitmuntend geslaagde pogingen waren zijn wetsvoorstellen tot beteugeling van de misbruiken bij de huisarbeid - samen met zijn jeugdmakker Pater Rutten - en tot inrichting van de sociale verzekering tegen ziekte, invaliditeit en ouderdom. Voor de tweede Internationale gaf hij verschillende bulletins en verslagen uit. Door de inrichting van de grote congressen te Stuttgart, Kopenhagen en Bazel groeit hij tot een figuur met internationale bekendheid, wordt hij goede vrienden met Bebel, Jaurès, Adler, Branting, Troelstra, Mac Donald, reist maanden achter elkaar in den vreemde, schrijft en spreekt er veel in 't openbaar, waarbij zijn talenkennis als geschoold filoloog hem grote diensten bewijst. Zijn invloed op de verbreiding van de socialistische gedachte in binnen- en buitenland is moeilijk te overzien noch te overschatten. | ||||||||||||||||||||||||||
De kraaiende HanenPas tot volksvertegenwoordiger verkozen neemt hij op 19 December 1910 deel aan een massa-meeting te Antwerpen, met Frans van Cauwelaert en wijlen Louis Franck. De vervlaamsing van de Rijksuniversiteit te Gent was het thema en Huysmans de aangewezen man om, bewust van het belang der taalkwestie bij de verheffing van de volksklasse, zijn partij voor de zaak te winnen. ‘Laten we de kraaiende hanen zijn, die van stad tot stad zullen gaan en ons volk doen ontwaken!’ aldus luidde het gevleugelde woord dat hij de Harmoniezaal inslingerde. Na veel dwaas misbaar, gekonkel en geknoei, werd die vervlaamsing ten slotte verwezenlijkt. Hier gedenken wij alleen de gemeenschappelijk ingezette campagne, die meer dan welke andere vóór 1914 de Vlaamse gemoederen beroerd heeft. Onnodig hier uit te weiden over het gemak waarmee Huysmans zijn internationalisme verzoende met de ieder mens aangeboren liefde voor zijn land, zijn volk, zijn taal; noch over zijn benuttiging van het Oostenrijks voorbeeld en de ideeën van zijn vriend Otto Bauer over de cultu- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 799]
| ||||||||||||||||||||||||||
rele autonomie: een redelijke oplossing van het nationaliteitsvraagstuk, die thans in de U.R.S.S. algemeen toegepast wordt. In de eerste wereldoorlog zou hij op internationaal gebied een zware crisis doormaken die hem een blijvende plaats onder zijn vooraanstaande tijdgenoten verzekert. Alles had hij er voor over gehad om de oorlog te vermijden, tot op het allerlaatste moment onderhandeld en protestvergaderingen belegd, o.m. in het cirkus te Brussel, waar Jean Jaurès voor het laatst sprak. Toen zijn herhaalde clandestiene reizen naar Nederland, in een bakkerskar van Merksem of Turnhout en over de electrische prikkeldraad, argwaan begonnen te wekken, verplaatste hij zijn secretariaat naar Den Haag. Tijdens zijn verblijf aldaar, nam hij actief deel aan de bevoorrading van het bezette vaderland en, met Omer Buyse, prof. Verdeyen, e.a., aan de oprichting van arbeidersscholen in de gevangenenkampen waar ruim dertig duizend Belgische soldaten geïnterneerd waren. | ||||||||||||||||||||||||||
Stockholm 1917Over de polemieken die random het weekblad De Belgische Socialist - Le socialiste belge ontstonden kunnen wij hier niet uitweiden. In voile oorlog zijn hoofd koel houden, aan de vrede arbeiden en van de uiteengeslagen Internationale redden wat gered kon worden, is geen gemakkelijke taak! De socialistische vredesconferentie van Stockholm, in 1917 door een Nederlands-Skandinaafs comité bijeengeroepen, was voor een groot deel Huysmans' werk. In een lijvig boek, met die stadsnaam als titel, heeft hij uiteengezet onder welke omstandigheden deze zo verschillend beoordeelde vredespoging ondernomen werd. Jammer dat hij tijd noch gelegenheid gevonden heeft om zijn volledige mémoires te boek te stellen; anders zouden wij meer weten over de morele steun die de inrichter bij de hooggeplaatste regeringspersonen, bij koning Albert en in de Ententelanden mocht vinden. Maar onder de tweede bezetting heeft ‘men’ zijn bibliotheek leeggeplunderd. En bovendien, wat geeft Huysmans in de grond om hetgeen de tegenstrever over hem denkt? Publiek, ik veracht u met grote innigheid, schreef | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 800]
| ||||||||||||||||||||||||||
Multatuli reeds. ‘Mijn slechte reputatie heb ik grotendeels zelf gemaakt’, aldus één van zijn geliefde paradoxen. En de eens hartstochtelijk beleden, maar voorbije strijd interesseert hem slechts matig meer, telkens lokt weer een andere... Terug te Londen in de moeilijkste, donkerste periode van de, zijn einde nabije, oorlog beleefde Huysmans met zijn gezin een zware tijd. Gelukkig waakten beproefde Antwerpse vrienden, dezelfden die, na de wapenstilstand en de terugkeer in het bevrijde land, de man van Stockholm en de neoaktivistische ‘flamingant rabique’, de eerste plaats op hun kandidatenlijst zouden aanbieden. De man van karakter die, moedig, in benarde omstandigheden, vaak zonder geld noch materiële hulp, zijn taak als secretaris van de uiteengerukte Internationale door dik en dun had behartigd, de ultieme wenk van de, bij zijn terugkeer uit Brussel vermoorde Jaurès getrouw, zoals hij geboekt staat in La fin des Thibault (7):
...‘Jaurès?’, fit-il... ‘Sais-tu ce qu'il a dit devant moi, jeudi dernier, au moment où nous quittions Bruxelles, après la réunion du Bureau? Huysmans repartait pour Amsterdam et lui faisait ses adieux. Le Patron l'a regardé, brutalement, dans les yeux, et il lui a dit: ‘Ecoutez-moi bien, Huysmans. Si la guerre éclatait, maintenez l'Internationale! Si des amis vous supplient de prendre parti dans le conflit, n'en faites rien: maintenir l'Internationale! Et si moi, Jaurès, je viens vous demander de prendre fait et cause pour l'un ou l'autre des belligérants, ne m'écoutez pas, Huysmans! Maintenez, coûte que coûte l'Internationale!’ | ||||||||||||||||||||||||||
Een terugblikHet leven van ieder mens met enige persoonlijkheid valt in een aantal periodes uiteen, beurtelings beheerst door bepaalde opvattingen, ideeën of thema's die de biograaf moet onderscheiden, wil hij een algemene lijn vinden in de wirwar van de dagelijkse daden, intenties en gebeurtenissen, wil hij de ritmus van dit bestaan bepalen. Voor het geestelijk oog van de jonge filoloog-toponymist was zijn geboortestreek waarachtig gaan leven, in het verle- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 801]
| ||||||||||||||||||||||||||
den als in het heden. Maar dit esthetisch-historisch regionalisme, waaraan hij zich ten volle gaf, kon hem evenmin blijvend bevredigen als de vinnig gevoerde locale politiek. Door de omstandigheden en door het duiveltje in hem zelf geholpen, vond onze van levenslust sprankelende Bilzenaar dus spoedig zijn ware weg naar de politieke journalistiek. Actieve deelneming aan en weerspiegeling van het hedendaagse leven lokten hem meer dan de neerslag ervan op vergeelde perkamenten. Voeg daarbij zijn didactische aanleg om anderen deelachtig te maken aan zijn geestelijke verworvenheden. Uit reaktie tegen zijn ingedommeld milieu, door zijn verdere studie en zijn hartstochtelijke belangstelling voor sociaal-economische problemen en de sociaal-politieke strijd, is zijn oorspronkelijk vrijzinnige, letterkundig gefundeerde Vlaamsgezindheid gegroeid en verruimd. Maar levenslang draagt hij dit dichterlijk element mee, dat heel zijn actie kleurt en aan zijn gesproken of geschreven woord een eigen glans verleent. Stellig is hij te zeer wat wij vandaag ‘geëngageerd’ noemen, om alleen maar een woordkunstenaar te kunnen zijn: schrijven is voor hem in de eerste plaats schermutselen, vechten. Recht in de Marxistische leer, laat hij zijn fantasie niettemin vrije teugel: ‘Een mens zonder verbeelding lijkt op een huis zonder venster’ heeft hij zelf eens geschreven. De strijd trekt hem aan, hij vindt vreugd in debat en avontuur. Pas onder de aanval veert zijn slagvaardigheid, die hem tot een geducht en ongenadig tegenstander maakt. Dan spant hij zijn mesdunne lippen... | ||||||||||||||||||||||||||
Een levend paradoxZijn optimisme is onverwoestbaar en gestoeld op zijn geloof in de vooruitgang en de onbeperkte verbeteringsmogelijkheden van onze maatschappij. Oorlog, armoede en sociale onzekerheid der economisch minbedeelden moeten de wereld uit, terwijl de godsdienst - waar tegenover zijn rationalisme uiterst begrijpend staat - niet langer misbruikt mag worden als aards overheersingsmiddel. Ondanks zijn stekeligheid, zijn spotzieke geest en zijn besliste voorkeur voor de contramine is hij - o vat van tegenstrijdigheid! - een | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 802]
| ||||||||||||||||||||||||||
gevoelig en hulpvaardig mens, een onverbeterlijk idealist, boordevol belangstelling voor alle uitingen van schoonheid, voor de onuitputtelijke veelvuldigheid van het leven. Geen onrecht kan hij dulden, voor rijk en arm, man of vrouw, individueel of collectief. Tegelijk gevreesd en geliefd voor zijn niets of niemand ontziende humor, zijn striemende ironie, zijn anti-akademische, vaak bijtende welsprekendheid, heeft hij de moed van zijn overtuiging: ook, en zelfs vooral wanneer zij hem de impopulariteit of een huilkoor van zijn tegenstrevers bezorgt, trotseert hij die en staat zijn man. Man van scherpe kontrasten; raadselachtige figuur aan wie zijn Uilenspiegels non-conformisme weleens parten speelt; hartstochtelijk verguisd of gehaat, doch tevens even trouw bewonderd en verdedigd, laat hij niemand onverschillig. Men is voor of tegen hem, en de traditionele partijscheidingen geven daarbij niet altijd de doorslag. Van hem mag men gerust zeggen dat hij niet alleen een zwak heeft voor de paradox, maar dat hij ze als een sport beoefent. Ja, dat hij zelf een levend paradox is. | ||||||||||||||||||||||||||
Van regionalisme, via het internalionalisme, tot de binnenlandse politiekHet nieuwe leiderschap en de electorale triomf van 1919 te Antwerpen (vijf volksvertegenwoordigers in plaats van de vroegere twee) betekenen een nieuwe kentering in zijn loopbaan. In 1921 werd hij lid van de gemeenteraad en, kort daarop, schepen van onderwijs. Enkele maanden te voren had hij ontslag genomen uit zijn ambt van secretaris van het International socialistisch Bureau. Na de behandeling van de grote wereldproblemen van oorlog en vrede, aan de tafel van Lloyd George of Branting; na het persoonlijk aandeel aan de beteugeling van de Kapp-Putsch te Berlijn, stelt hij voortaan belang in de leesmethodes voor de Antwerpse kleuters en bouwt hij gemeentescholen. Hoe deze verschrompeling tot stedelijk administrateur verklaard? Vijf en twintig jaar vroeger heeft hij ondervonden dat zijn kleine Limburgse heimat hem geen voldoende ruimte | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 803]
| ||||||||||||||||||||||||||
bood. Na de eerste wereldoorlog en de instorting van de vredesdroom der tweede Internationale, keert hij, politicus van grote allure, ietwat ontgoocheld terug tot de smalle maar soliede basis van de binnenlandse realiteit; om zelf de hand aan de ploeg te slaan, om niet langer als kritisch toeschouwer maar als verantwoordelijk leider iets te verwezenlijken en de werkelijkheid om te vormen naar eigen inzicht. Papier en inkt volstaan niet langer, ook als de pen in vitriool is gedoopt. Na de harde internationale strijd heeft Huysmans blijkbaar veel voldoening gevonden in de uitoefening van zijn gemeentelijke ambten, als schepen eerst, als burgemeester sinds 1932. En dat laat zich best begrijpen. Op een beperkt, stedelijk terrein zijn de problemen konkreet, kan een moeilijkheid omvaamd en dus overwonnen worden. Het kontakt met de mensen en de realiteiten zelf is onmiddellijk: achter het dokument klopt de polsslag van het leven. Met Noordkasteel, de Scheldetunnel en meer dergelijke realisaties zijn de blijvende resultaten van groots opgevatte urbanisatieplannen. Uit die tijd dagtekent ook zijn zogenaamd mystisch huwelijk met Frans van Cauwelaert. Beiden waren sedert dezelfde dag lid van het Parlement. Zij werden op dezelfde dag tot raadslid te Antwerpen verkozen en spoedig daarop tot schepen: eerst Van Cauwelaert burgemeester, met Huysmans als schepen. Sindsdien volgden zij elkaar op als voorzitter van de Kamer, als burgemeester en als minister van Staat. Om over hun lidmaatschap van de Vlaamse Akademies maar te zwijgen. Uiteenzetten met welke hoogten en laagten, voorsprongen of achterstand, deze wedloop is gebeurd, zou neerkomen op het schrijven van een hele brok vaderlandse historie. | ||||||||||||||||||||||||||
Minister van Onderwijs 1925-1927Het wethouderschap van onderwijs te Antwerpen bleek achteraf slechts een leerschool voor de minister die hij in 1925 werd. Ongetwijfeld de meest aangevallen titularis van dit uiterst gevoelig departement, deed hij zich helemaal niet als een Excellentie voor, die zichzelf au sérieux neemt. Hij | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 804]
| ||||||||||||||||||||||||||
was populair door zijn gemoedelijke eenvoud, zijn kranig optreden, zijn toegankelijkheid voor iedereen. Ook hier getuigde hij van een onblusbare werklust en van een scherp gevoel voor zijn verantwoordelijkheden. De zogenaamde revolutionnair betoonde zich een omzichtig reformist, de cynische ruitenbreker, een constructieve geest die veeleer de conservatieve kant uitgaat; die de wettelijkheid logisch wil doordrijven maar zich, in zijn gematigdheid, geen knollen voor citroenen laat verkopen. Dat hij in Vlaamse aangelegenheden, evenzeer als in zijn verzoeningspogingen op onderwijsgebied, veel meer geweest is dan een ‘gewoon socialistisch minister’ bewees bij zijn aftreden het huldebetoon dat hem vanwege de Vlaamse Vereniging van Letterkundigen te beurt viel. Op zijn realistische taalpolitiek, die hij met brio door dik en dun verdedigde, werd toentertijd de eensgezindheid van alle Vlamingen bereikt: evengoed voor de interpretatie van de taalwetsbepalingen tegenover het weerspannige Brusselse stadsbestuur als voor de eerste reeks van benoemingen aan de toenmaals gedeeltelijk vervlaamste Rijksuniversiteit of de trapsgewijze vernederlandsing van het middelbaar onderwijs. Een latere wetgeving van 1932 is verder gegaan op dit punt en heeft gezonder toestanden in 't leven geroepen; maar zonder Huysmans' overgangsmaatregelen van 1926-27 was deze gezondmaking niet mogelijk geweest. Voor vriend en vijand is hij inmiddels Camille geworden, iedereen noemt hem familiair bij zijn voornaam. Hoewel hij met zijn strijdbaar temperament daarvoor niet in de wieg scheen gelegd, is hij tot een nationale figuur gegroeid. | ||||||||||||||||||||||||||
Op de top van de bergIn 1932 tot burgemeester van Antwerpen benoemd, hervat hij de enige tijd onderbroken verwezenlijkingen op het gemeentelijk niveau. Aan onze handelsmetropool heeft hij jarenlang een bevoegde leiding gegeven. Met al zijn uiterst zichtbare gebreken dwingt zijn grote persoonlijkheid, één der meest karakteristieke figuren uit ons land in deze tijd, algemeen eerbied af. Zijn veelzijdigheid en de innerlijke | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 805]
| ||||||||||||||||||||||||||
samenhang tussen zijn zo verscheidene als uiteenlopende belangstellingen en prestaties hebben hem hierbij sterk gediend. Voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers (1936-39) en, na de tweede wereldoorlog, eerst minister van Staat, daarna - van Augustus 1946 tot Maart van het volgende jaar - Eerste-Minister geworden, heeft hij de hoogste toppen van de maatschappelijke berg bereikt. Zijn bedrijvigheid is innig verbonden met onze hedendaagse geschiedenis. Deze geschiedenis zou niet volledig zijn zonder het relaas van deze bedrijvigheid waarvan het niet mogelijk is hier alle aspecten te belichten: zijn houding in zake burgeroorlog in Spanje of koningskwestie in België, zijn optreden ten gunste van de vervolgde Joden en zijn belangstelling voor de jonge staat Israël... | ||||||||||||||||||||||||||
De scholenbouwerNa de val van zijn regering die, hoewel zij in de Senaat slechts over één stem meerderheid beschikte, het nagenoeg acht maanden uithield ‘in het teken van de meeuw’, is hij voor de tweede maal minister van Openbaar Onderwijs geworden. Had hij zich de eerste maal hoofdzakelijk om structuurhervormingen bekommerd: de kleuterschool en de tehuizen voor schipperskinderen; de oprichting van tientallen afdelingen voor oude humaniora; de gelijkschakeling van de middelbare scholen met de lagere atheneumklassen en van de lagere normaalscholen met de athenea, - tijdens zijn tweede ministerschap stond hij voor geheel andere mogelijkheden. Zijn voorganger Herman Vos had het terrein omzichtig verkend en afgebakend. Zodat hij dadelijk kan toetasten: herziening van de leerplannen; mildering van de schoolstrijd door het verbod om tijdens het schooljaar van school te veranderen; oprichting van veertig athenea en middelbare scholen met voorbereidende afdeling, volgens een algemeen plan zodanig over het land verspreid dat elk Belgisch kind de mogelijkheid tot voortstuderen krijgt op een tiental kilometer van zijn woonplaats; oprichting van een dertigtal scholen voor technisch onder- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 806]
| ||||||||||||||||||||||||||
wijs, nu het uitgemaakt is dat de provincies en de gemeenten de last van dit onderwijs moeilijk nog langer kunnen dragen; oprichting van ruim driehonderd nieuwe secties, waaronder prae-industriële en familiale afdelingen bij de Rijksmiddelbare scholen, overal waar het officieel vakonderwijs onbestaande of ontoereikend is; verhoging van het bedrag en het aantal der studiebeurzen om ook de minder begoeden toegang te verlenen tot een Universiteit, tot een hoger kunst- of technisch instituut; aanzienlijke betrekkingen met het buitenland en dies meer. Kortom: een koortsige tijd van opbouw, uitbreiding en groei op alle gebied, die aanleiding heeft gegeven tot heel wat politieke beroering en waarvan de heilzame gevolgen pas over enige tijd in hun geheel overzien zullen worden. (Intussen wachten zijn tegenstanders of opvolgers zich wel er aan te raken...) Een tijd waarin de meer dan vijf en zeventigjarige durver, dag aan dag, met jeugdige vreugde bij de opbouwende arbeid stond, reizend naar links en rechts, informerend naar het stijgende succes als naar de vele moeilijkheden van alle aard, die telkens moesten overwonnen worden. Hooghartig ook, konsekwent tot het uiterste en bang voor niets of niemand. Ondanks misverstand en verdachtmaking, handelt hij in een geest van verdraagzaamheid, steeds in dienst van zijn land en zijn idealen. Jarenlange achterstand en verwaarlozing inhalend, tracht hij naar een systeem van werkelijke gelijkheid en wederzijdse eerbied. Geen voorval uit de laatste jaren heeft hem wellicht meer getroffen dan de huldiging die hem tijdens de oorlog te beurt viel in een kerk te Londen, waar hij door de Anglikaanse deken aan een voorname vergadering voorgesteld werd als een der ware Christenen van deze tijd. En geen ander meer geamuseerd dan een incident op het stationsplein te Namen. Hij werd er in een restaurant herkend en uitgejouwd door studenten aan het plaatselijk Jezuïetencollege, dan wanneer hij pas enkele dagen te voren blijken van dankbaarheid had ontvangen vanwege de leiders van dit zelfde college. Camille heeft immers een zwak voor Jezuïeten, en het is een der paradoxen van deze vrijmetselaar, dat hij - althans volgens zijn vrienden - bizonder graag omgaat met geeste- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 807]
| ||||||||||||||||||||||||||
lijken. Een reeks bekende namen zouden hierbij ten bewijze geciteerd kunnen worden. Slechts één anecdote. De minister zou een Belgische kunsttentoonstelling openen te Helsinki. Bij zijn aankomst op het vliegplein aldaar, werd hij opgewacht en daarna trouw begeleid door een afgevaardigde van de Finse regering. ‘Wie is dat?’ informeerde een reisgenoot. - ‘Zonder belang, een ambtenaar’. Maar de volgende dagen van zijn verblijf bleek deze gewone ambtenaar een buitengewoon interessante vent: ‘Denk eens, hij is de zoon van een bisschop!’ | ||||||||||||||||||||||||||
Zijn schrijverstalent: het kortverhaal en de spreukEen ijdele vraag lijkt het wel, en toch kan men ze zich stellen: namelijk wat uit Huysmans gegroeid zou zijn, indien hij een andere richting dan het koortsige politieke dadenleven had ingeslagen en bv. de literatuur niet enkel als een liefhebberij beoefend. Zijn rijke verbeelding die, ongebreideld als zij weleens is, zijn vormkracht in de weg staat en hem geen enkele onderneming rustig tot het einde laat voeren; de twintig invallen per dag waarmee hij zijn medewerkers, zijn vrienden of zijn lezers bestookt; het geestige verrassingselement waarmee hij telkens een gesprek of een discussie kruidt, laten m.i. geen twijfel mogelijk omtrent zijn bijzondere aanleg voor het kortverhaal, de zgn. short story, en de spreuk of het aphorisme. Hoeveel heeft hij er overigens niet geschreven, van die bondige, politiek of sociaal gekleurde niemendalletjes!
‘Bree. - Twee hazen werden gedood. De ene, door een boer gevoed, werd door de baron geschoten. De andere, die bij de baron leefde, werd opgegeten door de boer. De baron heeft van de haas en van zijn bourgogne geproefd. Hij is gelukkig. De boer zit in de gevangenis.’
Of in plaats van een klein drama met sociale achtergrond, een speldeprik in de officiële plechtigdoenerij. Uit De Volks- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 808]
| ||||||||||||||||||||||||||
gazet, kroniek Van alles Wat, na een receptie van het Spaanse vorstenpaar:
‘Een mooie vrouw, de koningin van Spanje.’
Toen wijlen Paul Pastur, die kaalhoofdig was, als volksvertegenwoordiger voor Charleroi de grondwettelijke eed aflegde, besprak Spiridio - de toenmalige schuilnaam van Huysmans - het feit als volgt:
‘De Heer Pastur is een jong, braaf manneke, met een kleine snor. Hij heeft nog geen haar.’
Uit zijn Brieven aan een jonge Socialist (8) lichten wij de formulering van zijn bedoelingen, alsmede een drietal spreuken:
‘Ik zou van u willen maken een gematigd man, en een durvend man, een verdraagzaam man en een overtuigd man, - iemand die de haat niet kent en onverschillig is voor de laster. - Ik kan in een vergadering onmiddellijk de slechte karakters ontdekken. Zij verdragen geen scherts. - De meest menslievende mensen zijn de bultenaars, die hun vrienden en kennissen vergeven dat zij rechte ruggen hebben. - Ik voel mij nader bij Eva dan bij de heiligen. Waarschijnlijk omdat zij menselijk zondigt.’
Wat heeft hij niet allemaal opgezet, maar nooit voltooid of gepubliceerd! Herinneringen en reisnota's (Gesprekken met Isidoor), een biografie van Anseele, libretto's van een opera (ser Halewijn) en een, in de Antwerpse Scala opgevoerd ‘fantasiespel met zang en dans’ Luna of de Bankier van de Maan; om te zwijgen over zijn inleidingen bij de eigen tekstuitgaven of de publicaties van vrienden, zijn overzichtelijke stukken in Ontwikkeling - l'Avenir social, - de tweemaandelijkse revue's die hij van 1928 tot 1932 gelijktijdig bestuurde - en zijn talloze causerieën over muzikale en literaire onderwerpen. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 809]
| ||||||||||||||||||||||||||
De twee SymbolenIn een bloemlezing uit zijn Franse als uit zijn Nederlandse schrifturen zouden zeker niet mogen ontbreken de aldoor terugkerende gesprekken met Uilenspiegel of Ahasverus, beproefde vrienden die op verschillende momenten van zijn leven bij hem op bezoek komen. Evenmin als een paar stukken die in hun soort echte short stories zijn met politieke inslag. Op Les deux Symboles (9) heb ik reeds elders de aandacht gevestigd.
Op zekere namiddag dat de auteur na de Kamerzitting een wandeling doet in het park van Brussel, wordt hij aangesproken door een oude heer die met een zwijgzame jongeling op een bank zit. Wie is hij? Niemand minder dan Leopold de Eerste die van de Congreskolom afgestapt is en de Onbekende Soldaat als ordonnans gebruikt. Het gesprek gaat over de positie van Leopold, die van zijn hoge kolom de wereld overschouwt en de zaken ruim inziet. Heel zijn leven heeft hij dit immers gedaan: als generaal in Rusland, prins-gemaal in Engeland, protestants stamvader van een katholiek Belgisch vorstenhuis. Terwijl de arme jongen, die gewoon is beneden aan de voet van de kolom te liggen, duizelig wordt zodra hij een trap bestijgt. Hij is nationalist en zijn horizon blijft beperkt tot de straat, de stad, het land. Daarbij is hij ontevreden over al die manifestaties op zijn graf. Indien hij zwijgt, is het echter om een andere reden: ‘Het is een geheim, maar ik wit het u zeggen. Mijn soldaat kent Fransch noch Vlaamsch. Hij werd opgegraven in de buurt van Ingoyghem, waar soldaten van beide legers gesneuveld zijn. Bij toeval koos men het stoffefijk overschot van een soldaat zonder goed te onderzoeken tot welk leger hij behoord had. En... - En men heeft een Duitsch soldaat genomen? - Inderdaad. Ik stond recht. Een Duitsch soldaat! De indruk was pijnlijk. De jonge man staarde mij aan, gelaten. Ik trachtte zijn gedachten te raden. Maar ik merkte dat mijn gesprek met | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 810]
| ||||||||||||||||||||||||||
den koning buiten hem om geschiedde. Hij dacht aan wat anders. De koning stond insgelijks op. - 't Is tijd. Kom Fritz! zei hij zachtjes. Dan verhief hij de stem: - Goeden avond, heer volksvertegenwoordiger! Goeden avond. Vertel uw avontuur in uw blad. Schrijf zonder vrees. Niemand zal overigens geloof hechten aan... het feit dat de vaderlandsliefde twee symbol en heeft, in Beigë: Leopold I op de Congreskolom en de Onbekende Soldaat in het graf. Mijn hameraad en ik! Een prins en een arme drommel! allebei zijn wij vreemdelingen. - Duitschers! - Inderdaad. Doch wat geeft het! Het symbool is alles. De enkeling verdwijnt voor de beteekenis van het werk dat hij vertegenwoordigt. Minerva is niet Grieksch all een. Zij is van alle land en. Christus beteekent liefde. Maar niet Christus is het die regeeren moet. Wel de liefde die de menschen moet verbinden over de grenzen heen en buiten alle geloofsbelijdenis. Vaarwel! Leopold, door zijn ordonnans gevolgd, verdween in den nacht, in de richting van de Koninklijke straat! | ||||||||||||||||||||||||||
Reinaard en UilenspiegelIn de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde, Juli 1935, is de tekst verschenen van een lezing over Reinaard en Uilenspiegel. De eerste, ‘een held van de klassenstrijd’, de tweede, onder de pen van Charles de Coster, tot een ‘held van de nationale kamp’ geworden. Beiden overigens apostels van de vrijheid, en satirische typen van international allure. Er komen allerlei uitweidingen in voor, o.m. over andere dieren als het konijn, dat ‘een slimmerik is en een filosoof’ of de ezel, eveneens een bijzonder begaafd wezen (‘Reden waarom ik mij persoonlijk vereerd gevoel telkens als men de parlementsleden uitscheldt voor ezels’); over bolsjewisme, don Quixote en de Joden, die in de huidige samenleving als mensengroep de rol spelen van de vos in de middeleeuwse maatschappij. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 811]
| ||||||||||||||||||||||||||
Mijn Vriend, de DuivelEen Franse uitgave van deze lezing wordt gevolgd door een eveneens uiterst karakteristiek stuk over Le Démon et le Diable (10). In zijn eersteling, Een Vastenavond in 1483, liet hij de duivel reeds optreden in de Blauwe Schuit. Bekend is ook dat hij als student, op aansporing van zijn vereerde prof. G. Kürth, een studie schreef over de duivel. Het Booze beginsel in het Maastrichtsch Paaschspel heet deze studie die hij in 1894, na voorlezing in zijn Limburgsche Maatschappij, geplaatst kreeg in het Nederlandsch Museum. In zijn veel jonger Frans essay vat hij de ontwikkeling samen door de eeuwen heen, sinds de grijze oudheid en het zwarte Afrika, tot onze middeleeuwen en de Spaanse inquisitie, van het satansbegrip; waarbij hij een onderscheid maakt tussen duivel en daimon: deze, tot symbool geworden incarnatie van hem die hij tot afscheid noemt ‘mon ami, le grand calomnié’. | ||||||||||||||||||||||||||
Ons feestbouquet‘Olle kammellen’ zal Huysmans waarschijnlijk zeggen bij het inzien van dit, naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag geschreven stuk. ‘Olle kammellen! Heel mijn leven heb ik op de actualiteit geteerd. Als politicus ben ik een man van vandaag en van overmorgen.’ Hoogstwaarschijnlijk voegt hij daar dan als boutade aan toe, dat hij nooit leest wat men over hem schrijft, en dus zeker niet zijn biografie. Wij weten echter beter en besluiten met een bizonder woord van waardering voor zijn zelden geëvenaarde vitaliteit. Wij denken o.m. aan de verre reizen die hij tussen zijn vijf en zeventigste en zijn tachtigste jaar heeft ondernomen, uitsluitend of meestendeels per vliegtuig: naar de Verenigde Staten en Mexico, naar Beyrouth en Syrië, naar Finland, tweemaal naar Israël en, dezer dagen, naar Zuid-Afrika. Wie doet het hem na? Een der geheimpjes van zijn weergaloze werkkracht is zijn | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 812]
| ||||||||||||||||||||||||||
vermogen om van het ene werk te kunnen uitrusten in een ander om zich altijd en overal te kunnen concentreren en schrijven: iets wat de journalist in de redactiekamer en de nog rumoeriger zetterij heeft geleerd. Op hem past de uitspraak van A. Keyserling over Bismarck: ‘Eine Natur die das Leben verzehrt, aber die Ruhe tötet’. ‘In mijn familie’, verklaart hij zelf, ‘worden we allen oud. De meesten brengen het tot diep in de negentig’. Good luck dus, old boy! Wij geloven je graag en gunnen het je van harte. Intussen interpelleert hij de regering over alles en nog wat, schrijft artikels in drie, vier kranten, of treedt met gezag op in de hangende onderwijskwesties: gematigd-realistisch, maar tevens beginselvast. Zijn vechtlust van ongenadig debatter is niet verflauwd. Maar de glimlach van Camille, al is hij met de jaren misschien nog sarcastischer geworden, weerspiegelt tevens een milder, alles begrijpend gemoed. De ironie dient slechts meer als een pantser voor zijn aangeboren gevoeligheid. Nu de dag ten avond neigt erkent hij beter de relativiteit van alle dingen, ook van zijn ‘waarheden’, en weet hij bv. dat onze politieke en wijsgerige begrenzingen geen ondoordringbare scheidingsmuren zijn. Alleen tellen voor hem de menselijke waarden van hart en geest. Reeds heeft hij van veel ijdelheden afstand gedaan; zonder illusies meer, ziet hij de wereld zoals zij is en toch houdt hij er van. Door zijn uiterlijk gediend, verschijnt hij ons als een ascetische apostel- of profetenfiguur van Donatello, met zijn reigershals en zijn uitpuilende adamsappel. Zijn mild humanisme van-de-daad verzoent de waarden van het christendom en het liberalisme met zijn rotsvaste marxistische overtuiging. Het socialisme is voor hem konsekwent gekoppeld met democratie. Maar opgepast! Telkens ontglipt hij u weer, en maakt een geestelijke buiteling: dan is er bepaald geen kant aan hem te krijgen en betoont hij zich een waarlijk uniek, onvervangbaar mensenexemplaar. Ouder gewoonte, spreekt hij graag over de meiskens en ergert vaak zijn vrienden, lacht of daagt ze impertinent-jongensachtig uit. Doch ze blijven zijn vrienden. Want veel wordt hem vergeven: in de grond is hij zo'n trouwe kerel, met een ruim | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 813]
| ||||||||||||||||||||||||||
hart. En zijn passie voor ideeën behoudt hem jeugdig als geen. Ongetwijfeld behoort hij tot diegenen wier leven zelf rijker en belangrijker is dan hun gesproken of geschreven oeuvre. Zijn roeping, ééns en voorgoed door de schikgodinnen bepaald - of was het tijdens een Walpurgisnacht op de Limburgse hei? - bestaat er in de gist van de opstandigheid te mengen in het zware koekedeeg van onze dagdaagsheid. Tot het laatste uur van zijn avontuurlijk leven zal hij dus een hartstochtelijk strijder blijven. Een strijder voor de Vrijheid, de sociaal-economische als de politieke. Een strijder voor de Geest. Een strijder voor het Recht. Een schonere eretitel kennen wij niet voor een nobel mens.
JULIEN KUYPERS | ||||||||||||||||||||||||||
Biographie
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 814]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
Bibliographie
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 815]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|