| |
| |
| |
Kroniek
Toekomst van de uitgeverij
Als we aannemen dat het boek de basis is van onze tegenwoordige beschaving, is een onderzoek naar zijn productiemogelijkheden in deze crisistijd zeker niet nutteloos.
De producent, de uitgever, is de man die er zijn broodwinning van maakt, het werk van de schrijver op zijn risico te laten drukken en verkopen. De schrijver draagt hierbij geen risico en is integendeel zeker van een bepaalde vergoeding voor het verhuren, om het zo te noemen, van zijn geestesproduct aan de uitgever. De uitgever weet echter niet of de waren die hij op de markt brengt afnemers zullen vinden. Er is zelfs helemaal geen echte ‘markt’ voor zijn waren, zoals er een is voor koffie, of granen, of metalen. Zijn koopwaar bestaat in zekere zin uit wind, uit lucht, er is geen houvast aan, want over ieder van zijn produkten kunnen de meningen tot in het ongelooflijke verschillen en soms is er zelfs helemaal geen mening over, dat wil zeggen dat ze niet de minste belangstelling wekken.
Het is misschien daarom dat geen enkel vak zo slecht is ingericht, zo weinig rationeel in elk afzonderlijk bedrijf, en met zo weinig verstandhouding in de samenwerking van de
| |
| |
bedrijven onderling. Vooral in België. Maar zelfs in een land als Nederland, al staat Nederland misschien wel aan de spits, met zijn verkeers- en andere reglementen en zijn verenigingen van uitgevers, boekhandelaars, leesbibliotheekhouders, boekhandelsbedienden en -vertegenwoordigers, overkoepeld door een honderd dertig jaar oude vereniging met een sterke traditie, zijn organismen voor gezamenlijke bestelling en verzending, zijn beroemde vakbibliotheek, cursussen, scheidsgerechten, enz. Toen onlangs een deskundige werd aangesteld om te onderzoeken in hoeverre het vak, dat ondanks alles aan de algemene crisistoestand niet ontsnapt is, gesaneerd kon worden, was zijn conclusie dat ook de Hollandse uitgeverij en boekhandel nog in het duister tasten en o.a. over geen voldoende bedrijfs-statistische grondslag beschikken.
In Amerika betalen de uitgevers zich de luxe van talrijke expertises en verslagen, die dan op vergaderingen en congressen onder de loupe genomen worden. Het meest bekende daarvan, het zgn. Cheney-report van 1930-'31, was een pessimistisch rapport dat vooral over gebrek aan coördinatie kloeg.
Hoe dan ook, een zeker irrationalisme schijnt wel eigen te zijn aan het vak van de uitgever. En het valt ook op, dat er ondanks het grote onderscheid op organisatorisch gebied tussen de verschillende landen zekere constante verhoudingen zijn. Die van de algemene onkosten bijv., die steeds nagenoeg precies blijken op te wegen tegen de aanmaakkosten. Dat in alle landen van de wereld de uitgevers verklaren dat op negen boeken er drie winst opleveren, drie ongeveer hun kosten dekken en drie verlies laten, is niet zo heel erg. Het zou ook te gemakkelijk zijn, als de beste boeken doorgaans het meeste succes hadden. Maar dat is niet zo. Op den duur zal de uitgever met het beste fonds het natuurlijk het langst uithouden, als zijn ruggegraat stevig genoeg is en als hij enkele onmisbare commerciële hoedanigheden bezit, maar de uitgever die gauw geld zou willen verdienen zou zeker niet in de eerste plaats naar de qualiteit van zijn boeken mogen zien. In ieder geval hebben het inzicht en om een tamelijk ouderwets woord te gebruiken het meerdere of mindere idealisme van de uitgever een zeker belang, ook
| |
| |
voor het algemeen. Een literatuurgeschiedenis zou om volledig geschiedenis te zijn ook moeten rekening houden met de rol van de uitgevers, die immers ten slotte de boeken kiezen die worden uitgegeven.
Laten wij elkaar goed verstaan. Wij moeten deze rol niet overschatten. Hun keuze kan evengoed noodlottig zijn als gelukkig. Maar hij is een van de bepalende factors van het totaal beeld van de boekenproductie, van de literatuur van een periode. Er zouden enkele frappante voorbeelden aan te halen zijn: George Smith, die het Dictionary of National Biography ondernam, wetend dat er een geheel leven en een fortuin zouden aan gaan zonder hoop op winst, en die de onderneming juist enkele maanden voor zijn dood voltooid mocht zien, in 1900. En in de 18e eeuw de Hollander Tirion, de uitgever van de 28 of zoveel delen van Wagenaar, deze eerste ‘leesbare’ geschiedenis in de wereld, die zo veel invloed heeft gehad op de strijd van de patriotten en die het voorbeeld is geweest voor de History of England van Hume. Hij had meer vertrouwen in de onderneming dan de schrijver zelf. Beide in ieder geval zeer geriskeerde ondernemingen hadden ook kunnen mislukken en zouden bij minder bekwame uitgevers waarschijnlijk mislukt zijn. Het zijn natuurlijk extreme gevallen, maar ze kunnen er ook op wijzen dat de goede uitgever au fond nog iets anders is dan een gewone koopman.
Men moet in het vak geweest zijn om het wondere samenspel te beseffen van enerzijds de in een boek geconcentreerde ideeënkracht met anderzijds zijn presentatie, de verkoopprijs, de propaganda, de intrigue van gunstige of ongunstige recensies, de afwisseling van optimisme en pessimisme op de boekenmarkt, enz., enz. Er staat in meer dan één literatuurgeschiedenis te lezen hoe destijds de psalmenvertaling van Marnix het heeft moeten afleggen tegen die van Dathenus. Wat daar achter zat weten echter zeer weinigen, het is een vakgeheimpje, nl. dat de uitgever van Dathenus gewichtige diensten bewezen had aan ‘de partij’, ik wil zeggen aan de Calvinistische kerk van die dagen, en dat hem daarom de schade niet mocht berokkend worden van het vervangen in de kerk van de zeer onvolkomen psalmenvertaling van Dathenus door de veel betere vertaling van Marnix. Het
| |
| |
besluit daartoe werd wel herhaaldelijk getroffen, maar de clandestiene invloed van Datheen zijn uitgever bleef altijd het zwaarste wegen.
Aan dergelijke hem bekende feiten moet Carlyle gedacht hebben wanneer hij schreef dat hij graag tien geschiedenissen van koningen en hovelingen zou ruilen tegen het tiende deel van één goede geschiedenis van de boekhandel. Walter Scott wist er ook iets van doordat hij zelf enige experimenten op het gebied van de uitgeverij had meegemaakt, in ieder geval hij noemde de uitgeverij het meest onveilige en gewaagde van alle vakken, de paardenkoersen misschien uitgezonderd. Hij schreef ook zeer waarderend over de failliet gegane uitgever Constable, en betreurde zelfs dat niet elke schrijver in Engeland eens een half jaar van zijn inkomen had afgestaan, om een huis te redden dat de Engelse letterkunde gemaakt had tot wat ze in zijn tijd was.
Een heel ander getuige is Peter Pindar, met zijn bewering dat de uitgevers gewoon zijn hun wijn te drinken uit de schedels van hun schrijvers. Och, dat is eigenlijk ook thans nog een vrij verspreide mening, zij het dan in een ietwat verwaterde versie. Af en toe zal men dan ook een schrijver of, wat misschien iets meer voorkomt, een groep van schrijvers het plan zien opvatten om de uitgevers opzij te zetten, d.w.z. om zelf uitgever te worden. Daar bestaan ook enkele klassieke voorbeelden van, als the Society for the Encouragement of Learning, in Engeland in 1836 opgericht, waarvan nooit uitgemaakt werd of ze een winst heeft nagelaten (van £ 24, 12 s.), of een schuld van twee duizend pond. Of het plan van John Peterham van 1844 om een vereniging van schrijvers-uitgevers te stichten ‘waardoor de litterator een billijker beloning zou krijgen, en de prijs van alle nieuwe boeken zeer veel geringer zou worden’, maar dat is eigenlijk niet tot uitvoering gekomen en ook de meeste andere bekende pogingen hebben over het algemeen zulk kortstondig bestaan gehad dat we ze onbesproken kunnen laten. Alleen de herinnering aan Balzac dringt zich hier nog eens op, Balzac die in zijn latere romans de dwaal- en sluikwegen van de financie en van het zakenleven zo geniaal weet te beschrijven. Hij was toen verliefd op Laure de Berny en ietwat ongeduldig om fortuin en roem te verwerven, maar de boe- | |
| |
ken die hij onder pseudoniem geschreven had hadden erg weinig succes gehad en hij zou dus liever uitgever worden. Hij verbond zich daartoe met twee geldschieters en twee associés, waarvan er een vrij spoedig door andere ondernemingen failliet ging, en gaf in 1820 een Lafontaine uit in 3000 exx., en een Molière. Ten slotte heeft hij 2500 van de 3000 Lafontaine's tegen kostprijs afgestaan aan een boekhandelaar, tegen wissels op twee andere boekhandelaars die echter failliet waren, zo dat hij ten slotte niets in betaling kreeg
dan wat winkeldochters van een van die boekhandelaars. Deze tegenslag heeft hem niet belet daarna nog een eigen drukkerij te kopen, waarvan het resultaat nog veel erger is geweest.
Maar laten wij nu tot de normale uitgeverij terugkeren, en wel tot de Vlaamse uitgeverij.
De grote moeilijkheid zal voor de Vlaamse uitgeverij wel zijn dat haar oplagen veel te klein zijn. Het is een universeel verschijnsel dat de oplagen groter en groter worden, en ‘moeten’ worden, door een zekere uitbreiding van het publiek en door de toenemende mechanisatie van de drukkerij, waarvan de enorme outillage niet meer gevoed kan worden met oplagen van 1000 of 2000 exemplaren. Er zijn sedert een of twee jaar in Amerika weer enkele technische uitvindingen gedaan die aanzienlijke besparingen kunnen meebrengen, maar de enkele centen die hierdoor per exemplaar kunnen uitgewonnen worden zijn van geen belang voor oplagen van ‘slechts’ vijf à tienduizend exemplaren. Wij zouden kunnen zeggen dat wij in ons klein landje deze grote machines niet nodig hebben, maar de machinefabrikant kijkt daar niet naar en produceert machines voor landen met een groot afzetgebied.
Wij zien dan ook dat in Engeland al de toonaangevende litteraire tijdschriften van voor de oorlog verdwenen zijn, en voor zo ver ik weet niet vervangen. Hun oplage was te klein om op deze machines gedrukt te worden. Het is niet zo'n groot geheim dat er in Nederland slechts één litterair tijdschrift is dat ongeveer zijn kosten dekt. Tijdschriften, vooral wetenschappelijke tijdschriften, kunnen bijna niet meer uitgegeven worden. In Vlaanderen is het bijvoorbeeld een zeer typisch verschijnsel dat er nooit meer een organisme in de
| |
| |
plaats gekomen is van de Vlaamse Opvoedkundige Vereniging met haar lange reeks pedagogische brochures. Maar misschien is dat ook nog aan iets anders te wijten, aan een evolutie nl. in ons verenigingsleven, want het schijnt wel dat de typische oude mensensoort van onbezoldigde secretarissen, voorzitters en penningmeesters van verenigingen aan het uitsterven is. En als we in een pessimistische stemming verkeren gaan we ons daarenboven afvragen of het aantal werkelijke intellektuelen niet overal kleiner en kleiner wordt.
Maar laten wij terugkeren tot ons onderwerp. Hoe groot zijn de oplagen in Vlaanderen? Er bestaat geen statistiek van; ik meen echter dat een gemiddelde van 1500 à 2000 exemplaren in Vlaanderen tegen 5000 in Nederland, voor het courante litteraire of het wetenschappelijk vulgariserende boek dan, niet ver van de werkelijkheid zal zijn. Nu was in Amerika voor de oorlog het aantal exemplaren dat verkocht moest worden om de kosten van een oplage te dekken 2500 à 4000, en tegenwoordig, volgens een artikel van Bennet Cerf in The Saturday Review of Literature 10.000, volgens andere bronnen 5 à 7000.
Het ziet er in ieder geval naar uit of op de duur alleen nog zeer grote oplagen hun kosten zullen kunnen dekken. Deze grote oplagen, van dikwijls zeer goedkope boeken, vereisen natuurlijk een uitgebreide publiciteitscampagne, in de aard van die voor coca-cola en dergelijke produkten. Als de Amerikaanse uitgevers een boek aankondigen waar ze enig belang aan hechten, zullen ze niet nalaten behalve de prijs, het aantal bladzijden en de graad van sensatie van het boek, het bedrag te noemen dat aan de publiciteit besteed wordt. Voor de nieuwe roman van Hemingway zag ik onlangs 50.000 dollar aangekondigd. In een dubbele-bladzijde-advertentie in Publisher's Weekly van een boek van Thomas B. Costain, ‘a rich, romantic and satisfying novel’ lees ik dat ‘$ 35.000 advertising will be spent within eight weeks of publication’. Voor een gewoon boek is het toch nog steeds van 5 tot 15.000. De Amerikaanse publicitaire stijl kunt u bijv. leren kennen uit een advertentie voor de mémoires van de hertog van Windsor, die onlangs in Amerika werden aangekondigd als ‘de grootste liefdesgeschiedenis van onze eeuw’, en waar een prijskamp voor uitgeschreven werd onder de boekhandels- | |
| |
bedienden voor het grootste aantal voorafbestellingen met als prijs een gratis excursie naar New York met al het daarbij behorende en een diner waar de hertog en de hertogin zelf zullen bij aanzitten.
Maar het ergste is nog dat zelfs de beste verkoop ook in Amerika het kapitaal niet meer kan goed maken dat in ieder boek steekt en dat de uitgever daar meer en meer gaat afhangen van wat hij ‘subsidiary rights’ noemt, d.i. Bookclubuitgaven, rechten voor nog goedkopere edities, filmrechten en ‘digest’ d.i. publicatie van de korte inhoud van het boek voor een publiek dat te lui of te dom is om het hele boek te lezen maar dat er toch wil over mee kunnen praten. De kosten van zetten, drukken en binden hebben ook in Amerika grenzen bereikt die rampspoedig worden voor de uitgevers, en zij kunnen zich in ieder geval niet meer interesseren voor een boek waar geen tienduizenden lezers voor gevonden kunnen worden.
De Amerikaanse bookclubs brengen de boeken die een ongewoon succes hebben gehad in een veel goedkopere, gebonden uitgave op de markt nàast de oorspronkelijke uitgave die nog jaren voort kan gaan. Zij dateren van 1926 en worden sedert 1939 bedreigd door de papierband-series van 25 cent, die een gemiddelde oplage bereiken van 200.000 en met een oplage van 150.000 voor de uitgever niet lonend zijn. Op de tien jaar dat de 25 centsboeken bestaan, hebben ze het aantal in Amerika verkochte boeken verdubbeld. Dit schijnt heel mooi, maar eigenlijk zouden we juist moeten weten welke boeken bij voorkeur door deze goedkope series verspreid worden en één ding mogen we vast aannemen, d.i. dat de verkoop en ook de aanmaak van het ietwat bijzondere boek er door bemoeilijkt worden.
Nu gaan er in Engeland waar tot nog toe ook zonder bookclubs soms oplagen van 100.000 en meer bereikt werden reeds alarmkreten op dat de Amerikaanse zeden er veld winnen en dat de ouderwets individualistische uitgeverij achteruit gaat, en langzamerhand kunnen wij ook in deze sfeer betrokken worden. Tot nog toe moet Engeland echter nog een goed land zijn voor een uitgever. Tegenover de 10.892 nieuwe boeken die in 1949 in Amerika verschenen, hebben er goddank 17.034 in Engeland het licht gezien. De openbare
| |
| |
bibliotheken, die in Amerika weinig gewicht in de schaal leggen, vormen in Engeland evenals in Nederland nog altijd een stevige basis voor de boekenproduktie. Zonder de uitleenbibliotheken zou de Engelse uitgever geen boeken van minder bekende schrijvers meer op de markt kunnen brengen. Ik stip terloops aan dat alleen de firma Boots sedert haar stichting in 1900 opgeveer 25 millioen boeken van de Engelse uitgevers heeft gekocht. Zeer belangrijk is voor Engeland ook de export, van 1939 tot 1945 meer dan een derde van de totale verkoop, in 1949 nl. 9 millioen 800 duizend, d.i. bijna zo veel als de totale verkoop in 1939. Enige export van betekenis is overigens niet mogelijk zonder een goede binnenlandse verkoop omdat hij met te hoge kortingen van de hand gedaan moet worden.
Wat is nu het aandeel van de schrijvers in deze Angelsaksische bedragen? (En van welke schrijvers?) Voor dichtbundels is de gemiddelde verkoop bij aanbieding in Engeland 70 exemplaren, de normale totale verkoopbare oplage is in Engeland en de Verenigde Staten 250. Er zijn natuurlijk uitzonderingen. In Engeland zijn dat Eliot met 160.000, Walter de la Mare met 15.000, Edith Sitwell met 8.000 exemplaren. Wij zouden daar bij ons Alice Nahon, Werumeus Buning en Bertus Aafjes met naar verhouding zeer respectabele cijfers kunnen tegenover stellen. De conclusie is misschien dat in sommige gevallen de uitgebreidheid van het taalgebied geen rol speelt, evenmin als de duurste publiciteit, en dat alvast een dichtbundel gemaakt wordt voor een kleine kring van ingewijden, waaronder natuurlijk enkele onbekende, op verre afstand wonende vrienden kunnen voorkomen, en niet voor het publiek waarop de coca-colafabrikant zich instelt. En de prozaschrijver. Voor hem is het in zulke grote landen oneindig veel moeilijker om te perceren dan in kleinere als het onze. Als de schrijver zelf geen kapitaal beschikbaar heeft om het drukken en de publiciteit voor zijn boek te bekostigen moet hij vele jaren geduld hebben en zich bijvoorbeeld eerst opwerken van een short story schrijver voor onaanzienlijke provinciale weekbladen tot medewerker aan de grote magazines, en voor zulke carrière zijn ook nog wel andere dan zuiver litteraire talenten nodig.
| |
| |
En dan blijven de honoraria absoluut niet in proportie met de oplage. Voor een roman van 9 s. 6 d. op 2000 exemplaren (een gewone oplage voor de nieuwe roman van een niet absoluut beroemd schrijver) krijgt de Engelse auteur doorgaans 10%, dat maakt 95 pond. Komt er een goedkope editie tegen 1 of 1 ½ s. dan moeten daar ongeveer 25.000 exemplaren van verkocht worden om hetzelfde honorarium te bereiken. En dan heeft de goedkope editie nog andere schaduwzijden. U moet u de rol van deze reeksen, in Engeland Penguin, Everyman, enz., goed indenken. De Engelse roman, en zo ging het tot nog toe ook met de Amerikaanse, verschijnt dus eerst in een goed gedrukte en in linnen gebonden uitgave van 8 1/2 à 12 1/2 shilling. De bibliotheken kopen daar een vrij groot aantal exemplaren van evenals de liefhebbers die het kunnen betalen om ‘bij’ te blijven. Daarna kan er dan een uitgave komen in een van de goedkope reeksen.
Hiervoor sprak ik reeds over de bookclubs, die, zij het in veel geringere omvang, ook in Engeland en Frankrijk bestaan.
Enkele weken geleden werd nu in Amerika een reeks gelanceerd die werken van bekende schrijvers in goedkope vorm zal brengen op hetzelfde ogenblik als de duurdere uitgave. Pessimisten voorspellen dat dit de dood van het duurdere boek zal worden, d.i. van het boek dat niet van eerst af op een groot, gelijkgeschakeld publiek berekend is.
Het probleem is tot nog toe een Angelsaksisch probleem, het is nog bijna geen Frans probleem, het zou in de toekomst in zekere mate ook een Nederlands en Vlaams probleem kunnen worden.
Hoe komt nu, om tot onze lage landen terug te keren, Nederland aan zijn betrekkelijk grotere oplagen. Het heeft ten eerste een bevolking van tien millioen tegenover onze vijf millioen, die dan nog gedeeltelijk verfranst zijn. Het heeft een behoorlijk aantal openbare leeszalen en bibliotheken, en elfhonderd erkende commerciële leesbibliotheken die naar een ruwe schatting samen 2 millioen boeken bevatten. Deze leesbibliotheken zijn uitstekende klanten o.a. voor de uitgevers van romans, die voor een middelmatig goede roman steeds op vijf- à zeshonderd exemplaren voor de lees- | |
| |
bibliotheken kunnen rekenen. Voor de oorlog werden de gezaghebbende tijdschriften Nieuwe Gids, Gids, enz. ook door deze bibliotheken of om het nog juister te zeggen in het bijzonder door de zgn. leesportefeuilles in leven gehouden.
En hier moet ik toch even mijn hart luchten over een goed bedoeld maar volgens mij onverantwoord artikel dat ik onlangs in dit tijdschrift las, waarin de openbare bibliotheken in Vlaanderen worden aangeklaagd als de vijand nr 1 van schrijvers en uitgevers. De schrijver beweert dat in de bibliotheken éen exemplaar van een boek ter beschikking van duizenden lezers wordt gesteld terwijl in de bibliotheekwereld aanvaard wordt dat een exemplaar dat 35, 50 maal uitgeleend is geweest, niet meer bruikbaar is en moet vervangen worden. Daarom zijn ook de vergoedingen die de particuliere leesbibliotheken vragen geen woekerprijzen, zoals hij het uitdrukt, en zou het integendeel te hopen zijn dat meer particuliere bibliotheken een cliënteel bezaten van lezers waar ze vijf en tien frank per gelezen boek konden aan vragen - zoals het gebeurt - want dan zouden ze ieder vijf of zes exemplaren kunnen kopen van Johan Daisne, Walschap, Roelants en onze andere goede schrijvers; in de plaats van Courths Mahler en Max Brand. Ik begrijp deze aanklacht niet, nu we juist heel schuchter enkele behoorlijke openbare bibliotheken en leeszalen beginnen te krijgen in ons land...
Naast de openbare en vooral de wat ik nu maar noem commerciële bibliotheken is er als globaal afzetgebied voor de uitgeverij: de export.
Nederland is practisch het enige land dat voor export van onze boekenproductie in aanmerking komt, gelijk het onze voor de productie van Nederland, nu het Indië verloren heeft dat grote aantallen Nederlandse boeken afnam. Nu is de toestand op dit ogenblik zo, dat bij ons Hollandse boeken gewoon binnen komen, terwijl de Hollandse boekhandelaar die een Vlaams boek wil bestellen daar een ‘verklaring’ moet voor opmaken, die in den Haag moet afgestempeld worden, wat hem in zeer veel gevallen aan zijn cliënt laat zeggen dat het boek in kwestie uitverkocht is of veel te moeilijk te krijgen. Het gaat hier immers telkens om zeer geringe
| |
| |
bedragen, met een klein percentsgewijs winstje voor de boekhandelaar, en al de officiële paperasserie slurpt deze winstmarge grotendeels op. Schijnbaar is alles in orde. De Belgische boeken zijn niet gecontingenteerd. Maar in de praktijk worden het ongewenste objekten en u zult ook minder en minder Vlaamse uitgaven in de Hollandse boekenwinkels zien liggen. Er komt natuurlijk bij, en dat is van even groot belang, dat onze boeken veel duurder zijn dan de Hollandse, door onze hogere lonen.
Het probleem kan ook nog van een andere zijde beschouwd worden. Ik heb namelijk eens twee maal achtereen in bijna identisch dezelfde bewoordingen van een Hollands uitgever te horen gekregen: wij begrijpen soms de taal van uw boeken niet, en als er een goed boek bij u geschreven wordt, geven wij het wel uit.
Er is nog een andere moeilijkheid, dat is die van de vertalingen. Holland heeft geen overeenkomst met Amerika die het belet om Amerikaanse boeken vrij na te drukken. De meeste Hollandse uitgevers zijn natuurlijk fatsoenlijk genoeg om daar geen misbruik van te maken, en ze sluiten een kontrakt af met de Amerikaanse uitgever. Maar er zijn ook uitzonderingen, en bovendien hebben de Hollandse uitgevers onderling een regeling getroffen waardoor prioriteitsbetwistingen zijn uitgesloten, zodat niet twee uitgevers met eenzelfde boek op de markt komen. Van deze regeling nu zijn de Vlaamse uitgevers vanzelfsprekend uitgesloten, en ze kunnen feitelijk op deze markt niet mededingen. En nu is het uitgeven van vertalingen van buitenlandse boeken voor een uitgever met een meer populair fonds een noodzakelijk bedrijf, hoe spijtig we dat van een egoïstisch standpunt ook mogen vinden.
We hebben dus weinig export. De zakelijk aangelegden onder u zouden kunnen zeggen, waarom geeft ge niet meer boeken uit in het Frans of in het Engels? Dat zou ons niet erg helpen. Ten eerste zijn onze boeken ook aanzienlijk duurder dan de Franse, en ten tweede hebben bijna alle landen een aantal protectionistische maatregelen getroffen die onze export verhinderen. De toestand is wat Frankrijk betreft het ene jaar minder of meer nadelig dan het andere. Een jaar geleden was onze afzet naar Frankrijk absoluut
| |
| |
onmogelijk. Op dit ogenblik zijn er, meen ik, nog maar weinig hinderpalen, tenzij wat betaling betreft, maar ook als er absolute vrijheid heersen moest, zouden we nog zeer veel moeilijkheden op de Franse markt te overwinnen hebben en op een ons zeer vijandig complex stoten.
Engeland komt voor onze export niet in aanmerking, omdat de invoer van in het buitenland uitgegeven Engelse boeken absoluut verboden is, uitgezonderd uit Amerika, en voor andere buitenlandse boeken de importeur nogmaals te veel papieren moet invullen.
Bovendien is export maar een hulpmiddel, dat vrij duur komt voor de exporteur. Als een Belgisch uitgever voor de verkoop op de binnenlandse markt moet rekenen met gemiddeld 40% boekhandelskorting, wordt dat 60 à 70 % voor de export.
Er blijft dus alleen onze kleine binnenlandse markt, en die is niet schitterend. Het verschijnen van een nieuw boek wordt nauwelijks opgemerkt. De leidende bladen en tijdschriften brengen slechts een zeer sporadische en onregelmatige of zelfs helemaal geen kritiek, en dit acht ik zeer belangrijk. Koning in het rijk van de blinden zijn de bibliografen van het secretariaat voor katholieke bibliotheken, maar zij hanteren een tweesnijdend zwaard, al moeten we ons afvragen of afbreken en verketteren ten slotte nog geen betere publiciteit uitmaken dan doodzwijgen? Voeg hierbij dat een te groot aantal Vlamingen nog altijd niets anders lezen dan Franse kranten, Le Soir, de Peuple, de Libre Belgique, en dat voor deze kranten de Vlaamse literatuur helemaal niet bestaat. Ik schrijf de malaise ook toe aan een geweldige groei van de meest gewone genotzucht en van het vulgairste arrivisme. Ieder van u zal in zijn omgeving van die jonge echtparen weten, die in vooroorlogse tijden al wel met het aanleggen van een kleine bibliotheek zouden begonnen zijn maar die nu in de plaats daarvan een auto gekocht hebben, waaraan ze niet enkel hun beschikbaar geld maar ook, en dat is veel erger, al hun vrije tijd besteden. Want het is tekenend, dat niet alleen het aantal boekenkopers maar ook het aantal uitleningen in onze openbare bibliotheken achteruit gegaan is, al schijnt er wat de bibliotheken betreft in de laatste tijd weer enige beterschap in te treden.
| |
| |
Hoe tracht de Vlaamse uitgever zich te redden? Met lapmiddelen en zonder veel esprit de suite of samenwerking.
Het is bijvoorbeeld al heel gek dat hij doorgaans een veel te hoog honorarium betaalt. Waar de royalty in Nederland doorgaans 12% bedragt is dat 15 à 16% in Vlaanderen. Voor schoolboeken krijgen we zelfs 10 à 12% tegenover vaak 20 à 25% in Vlaanderen. In Amerika geeft het courante boek 10% voor de eerste 2500 à 5000 exemplaren en daarboven tot 15%, en 1 cent honorarium per exemplaar voor de eerste 150.000 exemplaren van de 25 cents uitgaven; daarboven 1 ½ cent. Ik weet wel dat het totale bedrag dat de auteur in Nederland ontvangt meestal groter zal zijn dan in Vlaanderen, door de grotere oplage, maar de rekening van de Vlaamse uitgever wordt er toch door gefausseerd. Wij moeten het ook zó beschouwen, dat de Vlaamse schoolboek-uitgever die overdreven honoraria geeft daarmede de persoonlijke invloed van zijn auteur betaalt, die misschien zelf de verkoop kan bevorderen, terwijl de Nederlandse uitgever een aanzienlijker bedrag zal besteden aan het prospecteren en bewerken van zijn afzetgebied en mede daardoor zijn oplage groter kan maken.
Deze honorariumkwestie betreft de wijze van uitgeven. Blijft de vraag: wat zullen we uitgeven? In verband met de hinderpalen in het internationaal verkeer spreekt het bijna van zelf dat kleine landen aangewezen zijn op het uitgeven van boeken met lokaal belang, over lokale geschiedenis en dergelijke, of betreffend lokale industrieën en andere belangen. De Zwitserse uitgeverij heeft daar voor de oorlog bijna uitsluitend op berust en is daar wel bij gevaren, tot ze na de oorlog gaan menen is dat de hele wereld - voor zo ver ze dan Duits of Frans verstond - voor haar open stond. Sedert de Duitse boekhandel weer uit zijn as verrijst is het getij voor Zwitserland echter reeds merkelijk gekeerd. Wij, Vlamingen, hebben ons steeds veel te uitsluitend om de belletrie bekommerd, en daar zie ik onze zwakte in. Het is een gevolg van de minderwaardige positie die wij zo lang in het Belgisch staatsverband bekleed hebben, en die ook tot onze Vlaamse beweging aanleiding heeft gegeven. Wie in het milieu waaruit de Vlaams-sprekende Vlaming voortkwam van grote dingen droomde, droomde van gedichten of romans; het actieve
| |
| |
leven durfde men minder goed aan en ook de wetenschap is veel minder populair dan de belletrie. Nu moet de belletrie de bekroning zijn van het intellectuele leven. Zij moet wortelen in een algemene belangstelling voor wetenschappelijke en wijsgerige stromingen. Vermeylen heeft zeer terecht om ‘more brains’ geroepen, waardoor hij heel zeker niet of niet alleen een meer geraffineerde litteraire smaak bedoelde. Deze toestand heeft vooral in het verleden - als ik mijn uitgeversovertuiging even verder mag ontwikkelen - een nadelige weerslag gehad op de literatuur zelve. De Vlaamse auteur was te weinig bereisd, te weinig thuis in de verschillende sferen van de samenleving. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan een bepaalde roman, die een beeld wil geven van het leven onder groothandelaars te Antwerpen, welk beeld echter getuigt van een penibele onkunde van de handel en zijn atmosfeer. En bij wijze van vergelijking denk ik aan Hamsun, die nochtans ook boerenromans geschreven heeft, maar dan met een onvergetelijk reliëf, dat volgens mij behalve natuurlijk aan zijn talent, te danken is aan het feit dat hij de wereld had gezien en niet met zijn neus op zijn onderwerp was blijven zitten. En ik denk ook aan de schrijvers die het er voor over hebben om een paar jaar als gelijke onder gelijken te gaan leven in het milieu waarover ze een roman willen gaan maken. Want het is bij ons ook een kwestie van gemakzucht en oppervlakkigheid, en van egocentrisme: wij komen soms te moeilijk boven onze jeugdherinneringen uit. Misschien zult ge me zeggen dat zulke voorbereiding niet loont voor een Vlaamse schrijver, die toch nooit een grote oplage kan bereiken. Ik ben daar niet zo zeker van, want de Noren bijvoorbeeld zijn niet talrijker dan wij, maar ik geef toe dat daar weer iets anders bijkomt, nl. dat de Noorse schrijvers in Duitsland voor de oorlog steeds een tweede literair vaderland hebben gevonden, dat voor hen de drempel naar de gehele wereld was, en
dus naar een grote oplage, terwijl wij steeds te veel op Frankrijk waren georiënteerd, dat geen vreemde literatuur en zeker geen Vlaamse absorbeert en verder verspreidt.
Maar hier heb ik me enigszins op een terrein begeven dat niet van de uitgever is, maar van de kritiek. Ik zal er dan ook dadelijk van afstappen. Ook zou ik niet graag verkeerd ver- | |
| |
staan worden als ik het heb over een zekere arbeidsschuwheid van de Vlaamse schrijver. Ik kan me goed voorstellen dat hij er niet voor terugschrikt om ‘cent fois sur le métier remettre son ouvrage’. Maar dat betreft dan de oppervlakte - die, helaas, hoe geraffineerder hoe moeilijker vertaald kan worden. En het verhaal zelve, de stof die er in steekt, de graad waarin ze gekend is en beheerst wordt en de wijze waarop ze pakkend en overtuigend wordt uiteengezet, daar schijnt me te dikwijls niet genoeg werk aan besteed. Dat heeft misschien minder met schoonheid dan met wat we maar zullen noemen bruikbaarheid te maken, al ben ik daar voor mij zelf niet zo zeker van, maar we hebben het in deze overwegingen toch over de practische zijde van het vraagstuk, over de verspreiding van onze boeken, en niet over hun esthetiek.
Ik wil u nog eens herhalen dat ik de grootste bewondering koester voor onze tegenwoordige schrijvers. Maar het verwondert mij soms als ik een van hen hoor klagen over het gebrek aan belangstelling in eigen land of in het buitenland. Want het gebrek aan contact ligt volgens mij niet aan het publiek alleen, en als we door een groot publiek willen gelezen worden moeten we ook voor dit groot publiek willen schrijven. Ik herinner me dat ik een paar schrijvende vrienden eens buitenmate geërgerd heb met hen op het instituut van de lectors te wijzen, die de grote Engelse uitgevers er op nahouden en die de romans, ook van bekende en gewaardeerde auteurs, hebben door te lezen met het oog op zwakheden of zelfs eenvoudig ongewenstheden in de ontwikkeling van het verhaal. Wie hier meer wil over weten verwijs ik naar een boek van de onlangs overleden criticus Ralph Strauss, A Wip for the Woman (Chapman & Hall), en naar de brieven van de Amerikaanse ‘editor’, d.i. enigszins de tegenhanger van het Engelse ‘lector’, Maxwell E. Perkens, die vóór een paar maanden bij Scribner verschenen zijn. We kunnen hier allerlei bij opmerken. Bijvoorbeeld dat wij moeilijk zulke goede editors als Maxwell Perkens zouden vinden. Maar ook dat de uitgever in vele gevallen iemand is met liefde en dus met enig gevoel voor het boek, en dat iemand schrijver wordt, niet geboren wordt. En dat de schrijvers die geregeld perfecte meesterwerken schrijven toch werkelijk laat ons zeggen een minderheid zijn.
| |
| |
En waar dit nu eenmaal toch iets als een pleidooi pro domo is wens ik tenslotte nog even op de verhouding Holland-Vlaanderen uit een andere gezichtshoek terug te komen. Ik heb jaren geleden eens een klacht van een Vlaams essayist gelezen over de geringe bekendheid van de grote dichter Jan van Nijlen in zijn eigen land. Ik vond deze klacht ongegrond, omdat deze dichter zijn verzen steeds had laten verschijnen in een oplage van vijftig genummerde exemplaren, tegen een betrekkelijk zeer hoge (ik zeg niet: te hoge) prijs, en vooral: bij een buitenlands uitgever. Wij zullen geen normaal litterair leven krijgen zolang onze schrijvers niet in hun eigen land worden uitgegeven. Maar zij zullen daar ook niet worden uitgegeven zolang de tien millioen Nederlanders niet even normaal door Vlaamse uitgevers kunnen ‘bewerkt’ worden, als omgekeerd wel het geval is. Ik weet wel dat de Hollandse boekhandel minder afwijzend staat tegenover Vlaamse schrijvers als ze in Holland werden uitgegeven, maar ook in Hollandse uitgaven zullen onze schrijvers in het Noorden toch meestal niet de vanzelfsprekende opname, de populariteit krijgen van de auteurs van eigen bodem. Men sla er de statistieken over de in Holland meest gelezen boeken eens over na. En in ons eigen land kunnen Hollandse uitgaven van Vlaamse auteurs dikwijls niet in normale voorwaarden worden geëxploiteerd. Het is een zeer veelzijdig probleem dat misschien eenmaal zal worden opgelost, maar alleen als niet enkel de Vlaamse uitgevers maar ook de auteurs enig vertrouwen tonen in de toekomst.
EUGEEN DE BOCK.
|
|