Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 5(1950-1951)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 146] [p. 146] Laatste gedicht Wat ik te zeggen begeer versterft op mijn lippen, wat ik te schrijven bedoel ontsnapt aan mijn pen. Zoo wil mij van langsom meer in leegte ontglippen, met wat ik gevoel, ook wat ik ben. Wat uit mijzelven treedt, wat in mijn stem verluidt, wat mijn gedachten kleedt, het breekt mij niet dan lastig uit. Het is bevreemdend ontdaan van inhoud die kracht geeft door zijn reden van ontstaan die nog achteraf macht heeft. Ik voel de oude lust niet meer, die was wel dwaas maar zoet, te zingen van onrustig bloed en wat dies meer, [pagina 147] [p. 147] het oud genot, het oude zeer, al even hoe ik 't noem, is het geluk, of is het doem, of is het meer? Het is een onontkoombre dwang van in muziek gevangen slang, twee oogen van een dier in 't woud, gevangen in een licht in 't hout. Het dier wordt stijf en stil. Zaak is niet of het anders wil, het is zoo dat 't niet anders kan, het is een ban, het is een ban. Men zegt, het woord is in 't begin. 't Begin is wat verrukte of pijnde, wat ik verafschuw of bemin. Het woord komt pas aan 't einde. Begin is 't beeld begrepen of gezien, dat uit de diepten opgedoken, zich met mijzelf vereenigt en nadien in 't woord gebaard wordt uitgesproken, Ik kan mij niet meer goed in woorden dwingen: zij zijn te licht, te ijdel en te dwaas, ik hoor te diep in mij, maar zonder woorden zingen, ik voel uit diepten mij, maar door een scheemrend waas [pagina 148] [p. 148] van tranen en van bloed twee trage oogen dwingen te staren in een aangezicht dat mij wel huivren doet. Het beeld van mijn vermoeden, het doelwit van mijn wensch, het oerbeeld van den goeden en deernisvollen mensch. Ik kan wat ons nog scheidt niet lachend overwinnen, ik ben nog niet bereid, ik moet mij nog bezinnen in traagheid van beleid, opstand van mijne zinnen tegen den schoonen strijd met mijzelf te beginnen. Ik ben niet wat ik lijk, niet wat ik belijd, niet wat ik wil, ik vorder en wijk, word luid en stil, niets en wijd. Ik weet niet wat des levens spel anderen biedt, ik ben de oorzaak wel van eigen verdriet. ALFONS WALSCHAP m. S.C. † 1938. Vorige Volgende