Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 4(1949-1950)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1266] [p. 1266] De bronnen van de Seine Over de vreugden der ontvangenis heb ik geen oordeel want ik werd geboren vooraleer mijn vader, het hoogland, zich nederboog naast mijn beminde moeder, de dalgrond, midden de schaduw en het struweel van dit landschap. Ook werd ik niet ontvangen door het gave samenvloeien dier twee zich minnenden, die ieder zwijgend juichten en zich volmaakten door de mede-deling aan elkander van hunne naakte vreugden om het lieve leven - want ik ben niet uit hun wil voortgekomen. Ik ben ontstaan uit een onzichtbaar lichte, uit een ongrijpbare en diepe helderheid. Het hoogland en de dalen van dit landschap zij dragen slechts de namen van datgene wat mensen noemen vaderschap en moeder. Ik ben van hen slechts 't aangenomen kind. Zij zijn mijn vader en mijn moeder in de tijd die mensen noemen zó: de niet-oneindige. Ik ben een kind van lichtheid, van kristallen leegte die echter vol was van mijn wuivend weten en niets is sterker dan de vreugde die mij schiep toen ik geworden ben wat ik nu ben in zuiver-helle vloeibaarheid en niet meer zwevend: het diamanten vloeien uit onwezenheid ontsproten wanneer ik grijpbaar werd en klaar en schoon. Uit een staag ruisen van veel eenzaamheden werd ik kristal dat vloeibaar is en levend. Als niet bestaande kwam ik in de schoot der ongeziene dingen tot mijn wezen. [pagina 1267] [p. 1267] Zo groeide ik aan de onzichtbaarheid tot klaarte die in zich onzichtbaar blijft en ik werd in de aarde, hier, en in de tijd, als bron geboren. Maar mijn moeder heet niet aarde, dal of rust of hartstocht of aanbidding. Mijn moeder heet verlangen, het oneindige. En van mijn vader weet ik niet of hij de vreugde is ofwel de smart, of hij bestaat... Misschien ben ik geboren uit mij zelf of uit de noodzaak steeds mijzelf te blijven, mij te herinneren dat ik, onwezenlijke, tot stand kwam uit de adem van de ruimten diep in de donkerheid der aardse wanden of uit het wasemen der ongeweten eeuwen die waren reeds of die nog zullen komen. Ik werd geboren uit het onverklaarde en ben gedwongen steeds mijzelf t'hernieuwen om d'eigen noodzaak steeds mijzelf te blijven om steeds te zijn wat ik nooit zelf zal weten want ik ben blind van nu af tot het einde maar 'k voel der dingen wezen aan mijn wezen en ik ben bron en stroom en zee voor immer. Ik weet niet hoe dit worden zal. Maar ik heb vrees te worden wat ik ben: een bron, een stroom, een zee - die anders niets zal zijn dan 't groeien van een vrees want ik ben bron en stroom en monding nu reeds hier. Ik ben mijn eigen wording, zijn en monding hier, ik ben mijn eigen groei en doel terzelfdertijd want ik ben stroom als bron en bron als stroom en ik beleef een vrees omdat ik ben mijn eigen leven in d'oneindigheid reeds hier, vanaf 't ontstaan tot aan de wijde zee, tot ik weer diepe helderheid, ongrijpbaar word en lichtheid, wuivend weten en kristallen licht, geboren uit zichzelf in de oneindigheid: ik ben de dichter die de bron ziet van de Seine en angst heeft, vrees, om al wat kleeft van d'ongeziene dingen aan zijn wezen dat grijpbaar wordt en klaar en schoon [pagina 1268] [p. 1268] maar blind van het begin af tot het einde maar voelend aan zijn wezen 't wezen van de dingen want hij is bron en stroom en zee voor immer want hij werd dichter bij de bronnen van de Seine. J.L. DE BELDER. Vorige Volgende