leur étonnement devant l'insensibilité des critiques assez têtus ou obtus pour la méconnaître’.
Gide's bewondering voor en apologie van Hugo: le plus puissant assembleur d'images, manieur de sonorités et de rythmes, d'évocations et de symboles, le plus sûr maître de notre syntaxe et des formes de notre langue que la littérature française ait connu, werd nog aangevuurd door een incident waarvan hij getuige was. Te Tunis, onder de Duitse bezetting, ergerde hij zich uitermate, toen hij vaststelde dat een lyceumleraar zijn leerlingen aanmoedigde in hun gemakkelijke bespotting van Hugo.
Maar Gide zou ook Gide niet zijn, moest een nieuwe wending in zijn critisch oordeel hem er niet toe brengen - zoals de tekenaar met een ‘repentir’, een nieuwe haaltje, het al te geïdealiseerd beeld retoucheert -, zijn vroegere geestdrift te temperen op grond van melancholische overwegingen over de teloorgang der hedendaagse cultuur.
Du coup s'en sera fait de notre culture et de cette tradition que nous avons tant lutté pour maintenir. L'art ne peut revenir en arrière. Les anciens canons de la beauté ont vécu...
En deze anthologie, het werk waaraan hij zoveel inspanning heeft gewijd, lijkt ten slotte in de ogen van zijn samensteller enkel nog: ‘le désuet bréviaire d'une génération qui s'en va’!...
Deze Untergang-des-Abendlandes-stemming is niet nieuw. Zij duikt op na iedere wereldoorlog en krijgt derhalve enigszins het karakter van een ietwat banaal ‘poncif’. Of zij ditmaal meer gewettigd is, willen wij niet uitmaken. Wij trekken geen wissels (van faillissement!) op de toekomst! Ook hier beamen wij volgaarne Victor Hugo:
Non, l'avenir n'est à personne!
Sire! l'avenir est à Dieu!...
Ook is Brugmans' optimisme ons veel sympathieker, daar waar hij, aan het slot van zijn inleiding, zich richtend tot zijn Hollandse lezers, die ontgoocheld zijn over Frankrijk en dit land zijn onzekere houding gedurende de bezetting verwijten, besluit:
A vous je m'adresse spécialement, pour vous rendre la foi.