Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 4(1949-1950)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 983] [p. 983] Phaedra Terwijl de dood haar ogen reeds omving ontwaakte in haar weer liefdes fluistering, en alles wat in haar te slapen hing: 't welriekend zaad van liefdes duizeling, de toverwortel der verzadiging, sloeg als een laaie vlam haar lichaam uit. Heerszuchtig, vurig, roekeloos heeft zij zich neergestort aan deze trotse knaap wiens bronzen huid geurt naar het morgenkruid. ‘Laat mij mijn droom, laat mij mijn kinderslaap’ roept hij verschrikt en als ontluisterd uit. Zij klaagt, zij smeekt als een versmade bruid die in haar dodelijke angst nog slechts begeert te sterven, te verschroeien, te verzengen in 't laaiend vuur van haar geschonden bloed, nu zij zichzelf vernietigt en verteert in liefdes sombere gloed. Vorige Volgende