| |
| |
| |
Ring om Ellie
De kinkhoorn
het eeuwen reeds gedode dier
met de ringen van de adder van de aardworm
met de ringen van de adem van de ontdooiende vijvers
met de adem van de wintertuinen
alsof alles nog als vroeger was
de kleur van het gescheurd papier
de man de maagd de vrouw de man
de schurftige huizen gehurkt
in een rij aan de rand van de regen
en een iemand die ik nooit meer kennen zal
met mij gebogen in de dodende wind
met mij onoplosbaar in de dodende regen
terwijl ik ga en kom en wederga
en ah de ah de apere kinkhoorn van de herinnering
| |
| |
Soms kraken aan lopende band
Alle bekende tonen als noten aan de tanden
De scherven van de tonen blijven over
En het geruis achter het gehoor
En de slag van hart en slapen
Soms ben ik blij soms ben ik rijk
Soms doodarm soms vroeg versleten
Tot ik een andere mond aan mijn mond
Een andere adem aan mijn adem
Ik noem dan je naam ik raak je kleren
En de dagen gaan aan ons voorbij
Als zeer schadelijke dieren.
| |
| |
Soms vloeit het meer van water
dat in ons waterhoofd bleef hangen
als in de slappe zeilen van een boot
door voorhoofd neus en ogen door
en breekt open in een gehemelte van bloed.
Soms staan wij naar handen
naar de maan of naar de spiegel in de kamer
Een oog en haren en een Indische pop
een jong paard 's morgens in de mist vervroren
worden dan elke dag een ander wonder
dat mij niets meer dan meer dan dat verwondert
je tanden je haar je armen
jij in de spiegel jij in mijn schaduw
en ik beneveld in het licht.
| |
| |
waar de tijd vrij blijft in hangen
waar de tijd de hele tijd je blijft ontmoeten
in het park met de blinden op een bank
ben jij de vogel-op-de-paal met zijn watten lichaam
in dit hertogelijk-eenzaam oponthoud
dat de uren door de strakke mazen door laat duren
de dagen gaan en niets gebeurt
en ik heb niets beloofd aan de volgende
niets verwacht van de volgende uren
die komen aanschuimen in schuine baren
van jou van jou van jou naar mij.
| |
| |
Een Zondagavond van twaalf uren
die naeen niet verder durven schuiven
schuift verloren in de kamer
in de muren in de rook in de ruit
in de haren die aan het aangevreten zand gaan groeien
in het zand dat ondergaat en niet vergaat
terwijl ik niet meer weet
heb ik je aangeraakt ben ik je nader
terwijl ik weet en niet meer weet
terwijl de boten komen ingevaren
terwijl de Zondag niet kan blijven duren.
| |
| |
Tussen de draden en het wier van haren
tot aan de warme schelp van het oor
begint de reis van mijn gespreide vingers
beginnen de verhinderende woorden
voor het voorhang van de woorden
er is een landschap zonder randen
aan het einde van de lucht
zonder randen aan de weiden aan de einder
vreemd herkenbaar vreemd herkend
je breekt mij open je valt mij aan
je scheidt mijn blik je splitst mijn stem
in het landschap worden de kreeften en de krabben
van verlangen nu hopeloos overgeleverd
aan je open vingers ben ik opgedragen
en de reis aan de warme plooiende schelp in de wieren
| |
| |
In de schaduw van je schouders
in het donker ongeschonden landen
met dit onttakeld hoofd van dromen
aan de twee onthoofde zwanen van je borst.
bedaar mijn hand mijn hoofd
in de struiken van gebaren
bedaar mijn aarzelende hand
in de schaduw in de schade
bedaar dit onttakeld hoofd van dode dromen.
| |
| |
Smalle vrucht in mijn hand
En verder dan je aarzelende vlucht
De dagen en de woorden bewegend weten
Houd ik mijn ongewende vingers tegen.
| |
| |
Vanavond zoveelste Mei om een en twintig uur
In de zandweg langs het jong en hoge koren
In het schuim van de zomerregen
Heb ik helaas aan jou gedacht
Als je ontbreekt als je deserteert
Als je voor mij dood wil zijn
Als je in het verarmd bordeel van de vergetelheid
Je wil verduiken met je hoofd tussen de armen
Als je wil wegwandelen ongezien van de ene dag in de andere
Als je met de dunne perels der herinnering wil spelen
De herinnering sierend wil binden als een krans
De genade van de vogelkreet van leven
Wat is de genade dag aan dag dan
Van de dikke misselijke tijd.
| |
| |
Verloren huizen verloren strand
Verloren middag verloren Italië
Verloren muis verloren kat verloren licht
Muur van je lichte lichaam
Muur van mijn lichte gedachten
Verloren uur verloren muur
Als ik je bijt als ik je streel
Als ik je plooi als ik je steel
Licht uur als mijn gedachten
In de muur van mijn gedachten
Je zijt er toch niet meer.
| |
| |
| |
De steenweg
De auto drijft de natte weiden binnen
De mannen langs de weg blijven strak in het koplicht staren
Ook als wij al lang voorbij hen zijn
100 meter verder staan hun vele kermislieven
Te vroeg te vroeg in de avond te wachten
De paarden dichtbij de palen en de ijzerdraad vrijen
Dit is: zij wrijven hun manen en oren en nachtelijke lippen
De treurige vierhoeken der huizen
Breken aan scherven in je zoekende ogen
Zoals alle beelden breken
| |
| |
| |
Een jaar
In de lente de klare kerselaar
In de zomer de witte zon aan scherven
In de herfst het ondoordringbaar duin
In de winter de Eskimo met perzikhanden
Van elk van mijn seizoenen
De boordevolle waterkruik
's Nachts op een bank in de lege stad
Een bleke kievit in mijn armen.
| |
| |
| |
In de boomgaard
O de brand in het nest van de zeer jonge vogels.
De wind met de asse liefkoost mijn wangen.
De ontvangen bruid ontwaakt verrast
en streelt de pijn in hare lenden open,
en komt achter mij in de heilige boomgaard staan.
Samen zien wij de bevende kinderen achter de hagen paren.
Ik eet en slaap. Ik ben bij haar verloren.
Soms zeg ik als ik door de gangen van dit slapend klooster
‘Verlaat mij. Laat mij zwijgend achter.’
De bange boten vertragen hunne vaart
De boomgaard laat een voor een zijn vruchten los.
| |
| |
| |
Spreken
Je spreidt je zwarte armen
En geeft je onrijpe lippen over
Je denkt: nu zal hij komen
De oranje wereld van je ellende
Wordt opgeheven je vreest niet meer
En midden het gras en hooi en gekalkte bomen
Midden de bewegende weiden
Zou je heel even een bruid van steen willen zijn
En voor mij heel even onbereikbaar
De avond rukt de dagelijkse dingen binnen
Je hoort de maden in het hout
De golven houden niet meer op
Je wordt weer breekbaar je wordt het trillend lover
| |
| |
Ik ben verbrand en uit mijn verbrande lijf
Is als een loot als een vlag
Een van God vergeten ééndagskind ontloken
Het land van de mieren van de twijfel
Van de gebroken wind van het verlangen
Ik beweeg niet meer en gij ligt neder open
Streel dit kind mijn lieve
Laat het leven roep het naar hier terug
Kijk het omklemt onbeveiligd de scherven van de spiegel
Dit zevenjarig bleek en gelukkig sterven.
| |
| |
Amaai mijn blonde vriendin
En amaai mijn mahoniehouten eenzaamheid
Die beiden even teder van mij zijt
En mij zo nabij blijft nooit geweten zo gebonden
Amaai mijn regiment amaai de lompe kleren
Amaai de negerinnen met de hoge benen
En de honderd dingen en hun gelukkig bezinnen
Te laat of te vroeg scheiden of bij je blijven
Mijn geluk of ongeluk amaai
Blonde zeepbel kleine lief
Laat de slaap langer met ons spelen en ons later
Laat mij alleen voor mij alleen
Mijn gekke liefde laaien zolang zij kan
Aan mijn verstand en mijn onmogelijke zinnen.
| |
| |
Zou mij nog deren lieve later
als wij jaren jaren ouder zullen zijn
dit lieve spel dit lief verdriet
met de scheur in de late morgenslaap
als een weerhaak in het lijf
in Insulinde of in deze kamer
of vanavond nog terwijl het hagelt?
welke Zondagmiddag op het strand
of onverwacht en midden in de stad
begint het tellen van de dagen de maanden
| |
| |
| |
In het dorp
De jongen met de mondharmonica
Speelt af en toe de toonladder op en af
Zoals de regenvlagen op de dode zee
Komen de lage tonen de hogere steeds achterna
Rijdt de gekleurde koning te paard in het park van Gent
Het defilee van vele regimenten Russen af
Scheiden doet lijden en morgen ga ik weer naar zee
Zo zingt de jongen met de mondharmonica
En waar de woorden haperen doet hij lalala
De Russen houden de ogen strak op de eilanden gericht
Waar zij onder de rijen palmen zouden willen wonen
En elke morgen rustig worden bij hun Russische vrouwen
O ramen domme ramen met gordijnen
O mijn kamer gevangen in het behangpapier
Neen geen eiland blijft ons over
Lieve kameraad met je groene haar als wier
Met je groene ogen en je rode bloemenkleed
Geen eiland blijft ons over
| |
| |
Onder mijn raam speelt de jongen weer
Morgen ga ik weer naar zee
Hijgend in zijn mondharmonica
Als de regen op de dode schepen
Komen de tonen steeds achterna.
| |
| |
| |
Oefening
Tussen de lantaarnen lopen en de open bomen
In het park zoals in een huis met open deuren
Haar naderbij zien komen haar vatten bij het haar
En haar aan flarden scheuren
De aarde is haar heel vreemd dan
Weten dat zij daarna weer met je meegroeit
Aan hoofd aan lenden en aan hart
's Nachts en vooral in de vroege morgen
Plooit haar schaduw open aan de muren
|
|