| |
| |
| |
Het einde van het Vlaamse nationalisme en de bevrijding van de Flamingant
Men suppose that their reason has authority over words; hut it happens that words in return exercise power over reason.
Fr. Bacon.
L'essentiel est de distinguer la lente conspiration des âges de la conspiration hâtive des intérêts et des systèmes.
Chateaubriand.
Und keine Zeit und keine Macht zerstückelt Geprägte Forme, die lebend sich entwickelt.
Goethe.
| |
| |
Vijf en dertig jaar geleden schreef ik in ‘Vlaanderen na den Oorlog’: ‘De flamingant met Nederlandse taal en Nederlandse cultuur, voelt zich een vreemdeling in België, en daar hij toch op Belgische grond geboren is en geen ander land het zijne noemen mag, is het flamingantisme voor hem in de allereerste plaats: heimwee naar een vaderland.’
Ik was toen nog een jonge man. Voor de jeugd is er een heimwee, dat niet terug verlangt naar het vertrouwde milieu, waarin men vroeger geleefd heeft, maar wel naar een land van dromen en verwachtingen.
België had verhinderd, dat er zich in de Vlaamse taalgemeenschap een volledige gemeenschap van cultuur zou ontwikkelen. Het regeringsapparaat had de beste krachten van het Vlaamse volk afgeroomd. De leidende stand, die de leiding had aan zich getrokken bij de vestiging van het nieuwe regime onder Franse overheersing op het einde van de achttiende eeuw, had een normale ontwikkeling verhinderd. De flaminganten waren steeds de protestataires geweest tegen die staat van zaken.
Toen dan, tegen het einde van de negentiende eeuw en in de eerste jaren van de twintigste, het nationalisme overal hoogtij vierde en de moderne staat overal op sterker integratie en op meer homogeniteit aanstuurde, moest het conflict zich toespitsen. Voor de utilitaristische liberalen van 1830 was de verfransing in hoofdzaak een kwestie van practisch nut: met één taal was het gemakkelijker administreren en waarom zouden de Walen, voor wie er dan juist een schitterende economische opbloei begon, een tweede taal leren, waar zij zich sterk genoeg voelden om de hunne op te leggen aan alles wat wilde meetellen in de nieuwe staat?
Maar na 1870 laat zich ook in België het verlangen gevoelen naar een intellectuele constructie als basis of als
| |
| |
achtergrond van het politieke leven, naar een Belgisch nationalisme dus, dat weliswaar, evenals alle nationalisme, de liefde tot de geboortegrond in zich opneemt en ook het besef der economische solidariteit tegenover het buitenland, maar nog iets meer wil zijn: een zelfstandige geestelijke waarde, een doctrine.
Edmond Picard meent de ‘âme belge’ ontdekt te hebben. Henri Pirenne, wel een van de meest typische vertegenwoordigers van het tijdperk, is te zeer realist om aan zulk een nationale ziel te geloven: hij construeert echter een systeem der gemeenschap van belangen en levensvoorwaarden, dat hij dan de Belgische natie noemt. In 1908 geeft hij, op een plechtige uitreiking der prijzen voor de ‘concours général’ der athenea, een eerste synthetisch overzicht van zijn Histoire de Belgique. Als Godefroid Kurth in 1905 een boekje laat verschijnen over de Belgische nationaliteit, vertelt hij het nationale (of nationalistische?) gevoel in dit land gedurende zijn leven te hebben zien opkomen. In diezelfde tijd begint ook het grote expansionistische avontuur in Kongo en wordt het aangeboren anti-militarisme van de overgrote meerderheid der Belgen langzaam maar zeker teruggedrongen.
De eerste flaminganten waren ook alles behalve nationalisten geweest in de ware zin van het woord. Men heeft weliswaar enige teksten kunnen verzamelen, waaruit men het tegendeel zou kunnen opmaken. Het zou een wonder geweest zijn, als enige veel gebruikte woorden uit het vocabulaire van de Europese politiek in die dagen ook niet nu en dan door Vlaamse intellectuelen zouden gebruikt zijn. Let men echter op de algemene tendens, dan ziet men alleen een krachtig streven naar vervlaamsing van het Belgische leven in de Noordelijke provincies en tot vorming van een algemeen Nederlandse taalgroep met beperkte belangen. De argumenten, die de flaminganten daarbij gebruiken, zijn zuiver utilitaristisch en vooral paedagogisch. De leiders van de Vlaamse Beweging staan, geestelijk beschouwd, op hetzelfde standpunt als de leiders van de Belgische bourgeoisie, die de staat van 1830 in handen heeft genomen. Maar de flamingant - en dit is zijn roem - verdedigt het belang van een bredere sociale gemeenschap.
| |
| |
Als België dan begint te... nationaliseren, moet de flamingant daar stelling tegenover nemen. Het is niet zo heel vlug gegaan. Het Vlaamse leven voelde zich langen tijd veilig geborgen in het provincialisme. Het duurde lang alvorens men aan de staat toe was. Geen wonder dan ook, dat het eerste bewuste protest tegen de Belgische nationaliseringsactie van Waalse kant kwam. De Walen hadden zich mede heren van de staat gevoeld zonder dat hun gevoel van samenhorigheid met de Heimatgemeenschap of hun medeleven met en in de Franse taalgemeenschap daardoor ook maar in 't minst werd aangetast. Nu men van België echter een sterk geïntegreerde eenheid wilde gaan maken, ook op cultureel gebied, voelden zij zich bedreigd. België mocht de Waalse belangen dienen, maar verdere pretentie werd afgewezen. Jules Destrée richtte in 1912 zijn brief aan de koning: il n'y a pas de belges!
Zo was het probleem zeer scherp gesteld. Van Vlaamsgezinde zijde werd Destrée meer als franskiljon bestreden dan als anti-belgische bondgenoot begroet. Dat was althans de reactie van de oudere flaminganten, al valt er in het bekende antwoord van H. Meert op het betoog van de Waalse politicus een ondertoon te beluisteren van: zo lief is dat België ons overigens niet en als het ons niet geven wil wat alleen maar rechtvaardig is, goed, laat het dan maar uit elkaar vallen.
De jongere generatie begon zich nu echter af te vragen hoe de verhouding diende te zijn tussen volk en staat. Het was de tijd van een zeer actieve agitatie voor het Vlaamse recht: strijd voor de Vlaamse hogeschool, strijd voor het Vlaams in 't leger; grootse demonstraties vonden plaats. De drie kraaiende hanen (van Cauwelaert, Franck, Huysmans) spraken in de grote steden voor talrijke vergaderingen; gevogelte van kleinere dimensie trok naar de dorpen. Consciencefeesten, Rodenbachherdenking, hulde aan Hugo Verriest enz. deden duizenden enthousiaste Vlamingen samenkomen.
Zoals de Belgische staat niet langer als een rechtsgemeenschap werd beschouwd, maar het hele volksleven wenste te administreren, zo werd er onder de flaminganten ook steeds meer betekenis gehecht aan de sociale en de cultuurpolitieke zijde van het Vlaamse probleem.
| |
| |
Zeer zeker had ook de oude flamingant met zijn eis In Vlaanderen Vlaams, een sociaal en een cultureel belang gediend; dat er de Vlaamse mensen onrecht werd aangedaan door een volkomen onpaedagogisch taalonderwijs en dat de ontwikkeling van de Vlaamse beschaving in verband met de Nederlandse, belemmerd werd door allerlei taalstaketsels in het maatschappelijke verkeer, was steeds het alpha en omega van de Vlaamsgezinde argumentatie. Maar nu kwam er een nieuw element: men wenste bewuste leiding van het volksleven. Die leiding moest nationaal zijn. Nationaal-Belgisch of nationaal-Vlaams? Men liet de vraag voorlopig in 't midden.
Hier wil ik een herinnering invoegen uit de laatste vredesdagen van vóór 1914. Prof. Mac Leod had enige jongere Vlamingen uitgenodigd om vóór de vacantie nog eens met hem te overleggen. Hij hield een soort van Vlaamgezind ‘seminarie’ en gaf enkelen van ons een onderwerp op tot overdenking en bestudering in de komende zomertijd, die zich toen nog niet zo tragisch liet aanzien. Hij stelde zich daarbij op een zuiver staatsrechtelijk standpunt; er diende bv. onderzocht te worden of de verwezenlijking van het In Vlaanderen Vlaams! mogelijk was binnen de grenzen van de Grondwet en, zo niet, welke wijzigingen daaraan zouden dienen aangebracht te worden. Mac Leod was een diep sociaal voelend mens, maar voor hem moest de staat slechts het kader zijn, waarin het maatschappelijk leven zich voltrekt. De Vlaamse kwestie bleef aldus een zuivere Belgische rechtskwestie.
Hoe heel anders Lod. De Raet! Deze economist, die sterke invloed had ondergaan van het Duitse kathedersocialisme, wenste een overheid, die het volk zou leiden, een overheid, die dan echter ook geestelijk zeer nauw verbonden moest zijn met dit volk. Voor de agitatie en de massa-meetings was Mac Leods nuchtere gedachte niet goed bruikbaar. De Raets ideaal sprak veel meer tot de verbeelding. Maar dergelijke theorieën zijn niet denkbaar zonder een zekere mate van staatsnationalisme en de Belgische staat was nog altijd Frans
| |
| |
en verfransend. Zo moest er op de duur uit de Vlaamse beweging wel een Vlaams nationalisme ontkiemen tegenover het Belgisch nationalisme, dat juist in die periode grote triomfen vierde.
Men was zich van dat alles niet ten volle bewust. De leiders van dien tijd - niemand, die de tijd heeft meegemaakt, zal kunnen ontkennen, dat het een mooie Vlaamse lente was, hoezeer men er thans ook critisch moet over oordelen - deden aan nationalisme zoals Monsieur Jourdain aan proza deed: zonder het zelf te weten, maar in het gemoed van de jongeren deden zij die kracht opkomen van het heimwee naar een echt vaderland, naar een vaderland... zoals het in de boeken stond uit dien tijd, en zoals België onmogelijk wezen kon voor hen.
Misschien zijn... die boeken verouderd?
Het nationalisme van tussen 1870 en 1914, dat gekenmerkt was door een nauwe band tussen de bourgeoisie, die de volkshuishouding beheerste en de intellectuelen, of zo men wil, de stand der clercen, heeft inderdaad uitgediend.
Het noodlot wil echter, dat politieke gedachten, die geen invloed meer kunnen uitoefenen op de gang der historie, soms nog langen tijd in de hoofden blijven zitten van hen, die het directe contact missen met de staatszaken. Daaruit kunnen dan tragische conflicten voortkomen.
Het Vlaamse nationalisme van de laatste jaren is een van die geretardeerde gedachten geweest.
Het is hier de plaats niet om de geschiedenis van dit nationalisme te schrijven. Dat het op volkomen natuurlijke wijze uit de Vlaamse Beweging van de laatste jaren vóór 1914 is voortgekomen is hierboven al gezegd. Wel moet er op gewezen worden, dat de scheiding tussen de traditionele Vlaamsgezindheid en het doctrinaire nationalisme, slechts geleidelijk heeft plaats gevonden. Het Vlaamse Front van de eerste jaren na 1918, die een combinatie bracht van het Vlaams activisme uit de bezettingstijd en Vlaamse opstandigheid tegen het franskiljonisme der officieren van achter het front, kon aanvankelijk nog beschouwd worden als orgaan van het hele bewuste Vlaanderen.
| |
| |
Op de verdere ontwikkeling hebben dan allerlei bijkomstige en dikwijls ook persoonlijke factoren ingewerkt. Het ver doorgevoerde democratische kiesstelsel deed ook in de Vlaamse gewesten een groep ontstaan van politieke entrepreneurs en, waar de Vlaamse Beweging nog sterk was, vormde het Vlaamse nationalisme een zeer geschikt platform voor dit soort ondernemingen. De afscheiding van de nationalistische groep werd echter vooral in de hand gewerkt door het feit, dat andere flaminganten zich nu geheel overgaven aan het Belgische nationalisme, zodat er nergens of bijna nergens gezocht werd naar een gemeenschappelijk standpunt met ruimer uitzicht. Ten slotte heeft dan mede de internationale situatie tot scherper tegenstellingen geleid. Waar men in bepaalde kring naar de vestiging streefde van een eigen nationale machtscentrum, spreekt het vanzelf, dat men wenste te profiteren van al of niet verkeerd beoordeelde internationale machtsverhoudingen. Men kan die Vlaamse nationalistische actie, op ethische gronden, even weinig beoordelen als wat de Belgische patriotten van 1830 deden of - om nog een ander voorbeeld te noemen - de Nederlandse vrijheidshelden van de zestiende eeuw. Dat onze Vlaamse nationalisten daarbij op een vrij stumperige wijze zijn te werk gegaan is een andere kwestie. Voor politieke critiek is er stof genoeg. En dat er hier en daar ook wel wat gemeenheid is te pas gekomen bij dit alles, moge waar zijn. De smeerlapperij van deze wereld is echter nogal gelijkmatig verdeeld tussen de verschillende groepen en standen en partijen en klassen. Het echte verraad van 's mensen fatsoen is, dat men alleen op het lagere bij de tegenpartij wijst en dat in eigen kring verzwijgt.
Hoe de moderne staat zich nu verder gaat ontwikkelen, wat er met Europa nog alles gaat gebeuren, valt moeilijk te voorzien. Met zekerheid laat het zich echter wel zeggen, dat de nationale staat, om een formule te gebruiken van F. Lasalle, geen logische maar een historische categorie is. Duidelijker en met wat meer woorden gezegd: waar de verbondenheid van de mens met het milieu, waarin hij leeft
| |
| |
en de gemeenschap, waarin hij verkeert, eeuwigheidswaarden mogen heten, daar is de band tussen het culturele leven en het politieke machtscentrum, zoals dat in het negentiendeeuwse Europa gegroeid was, slechts een verschijnsel van voorbijgaande aard. Fascisme en nationaal-socialisme zijn extreme grensgevallen geweest, die reeds op de noodzakelijkheid van een omkeer wezen. Het communisme wil, volgens de theorie althans, alle macht slechts concentreren om haar een tijdlang aan te wenden ter bevrijding van de maatschappij. Aan de andere kant zien we in het Westen, hoe er internationale organen ontstaan, die buiten de regeringen om, een situatie scheppen, die veel belangrijker gevolgen heeft voor het leven van het volk dan alles wat er in parlement of ministeries kan geordend worden. Het is denkbaar, dat de staat, zoals wij hem gekend hebben, zal uit elkaar vallen in afzonderlijke functies, die door bovenstaatse organen zullen verricht worden of die men wellicht ook aan bepaalde staten als gespecialiseerde vertegenwoordigers van een groter geheel zal opdragen. In ieder geval is de tijd voorbij waarin ieder volk door middel van de staat tot de vorming van een min of meer zelfstandige cosmos wilde komen.
Dat de nationale staat onttakeld wordt, betekent geenszins, dat wij ons als beschaafde Vlamingen van het politieke gebeuren zouden mogen afwenden. Zonder bewust meeleven met de vormende krachten der politiek is er geen werkelijke cultuur denkbaar. Natuurlijk heeft ieder specialist het recht, soms zelfs de plicht, zich geheel aan zijn specialiteit te wijden, maar het werkelijke cultuurleven gaat boven alle specialiteiten uit.
Het gewicht van het maatschappelijke leven komt nu echter buiten de eigen staat te liggen. Buiten de staat, waarin men leeft en ook buiten die, welke de ‘nationalist’ zich in zijn dromen voorstelt.
In plaats van de fraai gevormde eenheid met het eigen volk als centrum, krijgt men een veelheid van centra, die meer vrijheid van combinatie toelaten en het geestelijke
| |
| |
leven niet meer zo eenzijdig kunnen binden. De politiek wordt daarbij een wereld op zich zelf. Zoals ze dat trouwens voor vele der grote staatslieden - geestelijke zowel als wereldlijke - in vroeger eeuwen is geweest. Die stonden boven de dingen. In de nationale staat tracht men de burger en niet in laatste instantie de intellectueel, tot object te maken van de politiek en tot instrument van de macht. Van het misbruik, dat de machtspolitiek van de nationale gedachte en van het nationale sentiment, dikwijls tot sentimentaliteit verworden, heeft gemaakt, zou er een leerrijke geschiedenis te schrijven zijn. Rusland - het Rusland van de Tsaren - is op dat gebied niet minder actief geweest dan Engeland of Duitsland. Dat Amerika in onze tijd Tito tot vrijheidsheld proclameert, is ook niet uit liefde voor Tito of voor de werkelijke vrijheid, maar alleen ter beperking van Ruslands macht, ter verhoging van de eigen positie. Dit alles hebben wij nu doorzien. Wij krijgen een onbevangener kijk en ruimer blik maar waar we, als volk of als groep, de zin voor die verruimde politiek mochten verliezen, zouden we hopeloze provincialen blijven.
Zin voor die dingen krijgt men echter alleen wanneer men deel neemt aan het werk. Niets kweekt een benepener provincialisme dan het alleen maar ironisch blijven toekijken van sommige intellectuelen. Meebeleven moet men in ieder geval en dat kan men slechts via de staat waarin men leeft. Deze is immers orgaan geworden van een groter geheel.
De tegenstanders van het Vlaamse nationalisme hadden dan ook groot gelijk wanneer zij zeiden: wij moeten meedoen; om te worden wat we graag zouden zijn, moeten wij in de leerschool gaan van de practijk; door buiten te blijven staan in het land der gedroomde idealen, maken wij de oefening onzer krachten onmogelijk en missen het vormende contact met de werkelijkheid.
De Waalse hoogleraar, Prof. De Corte, heeft aan deze gedachte een wijsgerige ondergrond gegeven door zijn critiek op wat hij noemde ‘L'esprit devitalisé’ het idealisme, dat de utopie stelt tegenover de werkelijkheid, maar tegelijkertijd het felste machtsbegeren van de mens prikkelt. De Corte veroordeelde het Vlaamse nationalisme omdat het de concrete Belgische wereld links liet liggen.
| |
| |
Er is ongetwijfeld heel veel te zeggen tegen het systemen construerende idealisme. De wereld is in de laatste anderhalve eeuw razend geworden van idealen. Maar zal men daarom ieder bestaand systeem als sacrosanct aanvaarden? Pater V. Walgrave heeft de kwestie uitvoerig besproken in zijn boek Onze Vlaamse Volksbeweging, wel het belangrijkste geschrift over de Vlaamse Beweging, dat sedert de oorlog verscheen. Het scherp gestelde dilemma tussen concrete werkelijkheid en idealisme is al even onvruchtbaar als het meest abstracte idealisme zelf en wie de krachten van geest en gemoed niet wil laten gelden in de politiek zal op den duur tegenover een verstard en zelfs vermolmd systeem komen te staan, dat ook weer ‘gedevitaliseerd’ is.
Wij moeten dus de Belgische werkelijkheid aanvaarden. Al zijn we nog zozeer ‘Belges de mauvaise humeur’, zoals ik het in September 1914 in een brief aan Prof. Pirenne noemde. De poort naar de wereld, naar het onmisbare politieke element van alle beschaving, is echter de Belgische staat. Er is sedert '14 ook trouwens zoveel veranderd dat dit aanvaarden van de toestand ons niet meer moeilijk valt. Maar op éen punt moeten wij, werkende binnen het Belgische kader, tevens blijven werken voor de verandering van dit kader. Er dienen nl. volkomen zuivere toestanden te heersen op het gebied van de taal. België moet ophouden verfransend te werken. Het moet helpen tot het scheppen van de grootst mogelijke taalhomogeniteit in het Vlaamse land; niet door enige dwang, maar doordat hij zelf, die zolang verfransend gewerkt heeft (ook niet direct door dwang maar eenvoudig door de invloed van zijn eigen activiteit), thans ten gunste der zuivering van de Nederlandse taalgroep in België gaat werken.
Dat de taal groot belang heeft voor het leven, dient hier, in dit geschrift voor flaminganten niet te worden aangetoond. Gemoed en geest zijn nauw met de taal verbonden.
| |
| |
Er zijn andere belangrijke dingen. Wij willen ze alle laten gelden. Voor al die andere dingen zullen wij ieder naar eigen overtuiging blijven ijveren via de Belgische gemeenschap, daarbij de regelen van het spel zonder enig mopperen aanvaardend.
Nu het Belgisch nationalisme zal moeten verdwijnen en aan 't verdwijnen is, moeten wij van onze kant echter ook voor goed alle Vlaams nationalisme opgeven. Wij willen niet langer een Vlaamse staatsopvatting stellen tegenover de Belgische of de Waalse en wij mogen niet langer tijd verliezen met het opmaken van tabellen, waarin Vlaamse belangen tegenover Waalse worden geplaatst. Dat er meer geld wordt uitgegeven voor de haven van Antwerpen dan voor die van Charleroi zal wel uitkomen, maar beide hebben op eigen wijze een belangrijke rol te vervullen in de Belgische volkshuishouding in haar geheel. Dat de aanleg en onderhoud der wegen in Wallonië, dat voor een belangrijk deel uit heuvelachtig land bestaat, meer kost dan in het vlakke en voor de gewone toerist, die men door reclame weet te vangen, minder aantrekkelijke Vlaamse land, laat zich denken. In ieder geval dienen dergelijke dingen steeds van uit het algemeen Belgisch standpunt beoordeeld te worden. Het is mogelijk, dat er misbruiken zijn geweest. Wordt het Vlaamse mijnwezen (het mijnwezen in het Vlaamse land, want zo erg Vlaams is het niet) inderdaad bezwaard met een hypotheek ten voordele van een aantal uitgeputte Waalse mijnen en heeft de staat zulke regelingen opgelegd, zo als het wel eens heet? Wij zijn onvoldoende ingelicht om daarover een oordeel te vellen, maar als het zo is, dan heeft men toch niet te doen met een stuk Waalse politiek, maar eenvoudig met het bekende feit, dat particuliere belangen de staat graag voor hun wagen willen spannen.
Er is maar éen speciaal Vlaam belang en dat is dat van de Nederlandse taalhomogeniteit in de Noordelijke provincies, wat trouwens nog volkomen parallel loopt met de eis van de Walen dat hun land zuiver tot het Franse taalgebied blijve behoren.
Nu men het tijdperk der nationalisme's voor afgesloten mag houden, zou het mogelijk moeten zijn deze hele kwestie door een zakelijk vergelijk tussen Walen en Vlamingen te
| |
| |
regelen: Wallonië zuiver Frans met geen ander recht voor de Vlaamse inwijkelingen als de vrijheid van taalgebruik, zonder enige aanspraak op erkenning van hun Vlaams-zijn door de overheid. Vlaanderen, volkomen Nederlands met geen ander recht voor de Franstaligen dan de vrijheid van taalgebruik. Brussel tweetalig gebied met gelijk recht en gelijke mogelijkheden voor beide groepen zonder verfransende druk op de Vlaamse inwijkelingen. Wat Limburg betreft, dient de inwijking van niet-Vlamingen zoveel mogelijk beperkt te worden. Door meer technisch onderwijs in 't Nederlands en door een systematisch aankweken van werkkrachten, ook voor de leiding, die daar geen moeilijkheden met taalminoriteiten zullen doen ontstaan, is er vermoedelijk heel wat te bereiken. Waar het mijnwezen een geconcessioneerd bedrijf is, kan de staat een zekere druk uitoefenen wat betreft de taalkennis van ingenieurs en administratief personeel. Wij willen het beginsel van de vrijheid inzake het individuele taalgebruik liever onaangetast laten, maar hier heeft men een van die grensgevallen van het moderne sociaaleconomische leven, dat bijna dwingt tot ingrijpen. Het heet overigens, dat sommige werkgevers in de streek het belang van een gezonde taalpolitiek begrijpen. Zij kunnen voorzeker niet wensen, dat er zich daar een volkomen losgeslagen proletariaat blijft ontwikkelen, wat mede door verdere taalverwarring zou worden in de hand gewerkt.
Er is in dit alles niets nieuws, zal men zeggen. Inderdaad, het lag geheel buiten mijn bedoeling met iets nieuws voor de dag te komen. Wat we nodig hebben is terugkeer naar het oude: ‘In Vlaanderen Vlaams’. In de tijd van het triomfante nationalisme zijn we daarvan afgeweken. De leiders van de Belgische staat zijn ons daarbij voorgegaan. De Walen hebben 't eerst hun eigen nationalisme tegenover het Belgische gesteld. Wij hebben moeizaam onze weg moeten zoeken. De omstandigheden hebben gewild, dat dit moeizame zoeken in een tijd van tragische verwarring viel op sociaal gebied en van een nooit ophoudende strijd tussen de grote mogendheden.
| |
| |
De Vlaamse Beweging heeft ongetwijfeld een deel van haar kracht ingeboet. Veel minder echter dan men had kunnen verwachten. De gedachte van het taalrecht in de organisatie van de Belgische staat had reeds te diepe wortelen geschoten. Daarenboven is het Belgische nationalisme zelf nu opgegeven. Men heeft het moeten opgeven. Na de eerste wereldoorlog hadden sommigen gedroomd van een Groter België, dat stevig gevestigd zou zijn in het centrum van Europa en mede via bondgenootschappen een groot aandeel zou krijgen in de leiding van Europa. Van een aldus versterkte machtspositie, die door een wellicht kleine maar invloedrijke groep verlangd werd, is niets in huis gekomen. Mede ten gevolge van een vrij sterk Vlaams verzet. Het Belgisch nationalisme kon ook naar binnen toe niet krachtiger gaan werken. Zelfs de goed bedoelde maar toch wel wat malle poging van sommige Vlaamse nationalisten om het Belgische hyper-patriottisme nieuw leven in te blazen door er een Diets etiket op te plakken, bleef zonder enig gevolg. Thans voelt iedereen het wel: België kan slechts veiligheid vinden in en door internationale organisatie; daarom dient het zelf ook min of meer internationaal te blijven, dat wil zeggen zonder een afsluitend nationalisme. Dit vormt echter de gunstigst denkbare omstandigheid voor de oplossing van de taalkwestie of, zo men wil, van de taalkwesties.
Is de taalkwestie dan nog niet opgelost?
Neen. Wat de wetgeving betreft, blijft er wellicht niet veel meer te doen, al zullen enkele noodzakelijke maatregelen, die ook door de Walen gevraagd worden, wel niet zonder tussenkomst van het parlement kunnen worden doorgevoerd. Maar een moderne staat - men kan het betreuren of niet - leeft meer door zijn administratie dan door de wetgeving. Op dat gebied nu valt er nog enorme veel te verbeteren. Een zekere decentralisering, welke echter de eenheid van beslissing moet behouden voor alles wat het land in zijn geheel betreft, kan nuttig zijn. Ook aan enige spreiding der bureaux en inrichtingen over verschillende steden, waarbij men een rechtvaardige verdeling tussen de beide nationaliteitsgebie- | |
| |
den zou in acht nemen, zou veel voordelen opleveren mede door decongestionering van Brussel. Grenswijziging der provincies om ze met de taalgrens gelijk te laten lopen, is aanbevelenswaardig en zowel door de Wallinganten als door menig flamingant (o.a. Cam. Huysmans) sedert lang gevraagd.
Een krachtige hervatting van het werk der indertijd ingestelde Taalcommissies kan het verworven taalrecht waarborgen. Onder Minister Vermeylen is er al iets in die zin gedaan. Het is te hopen, dat de tegenwoordige minister van Binnenlandse Zaken het werk nog activeren zal. Maar mag de volksvertegenwoordiging de uitvoerende macht hier aan zich zelf overlaten? Met nieuwe wetten valt er, wij zeiden het reeds, niet veel meer te bereiken. Het parlement heeft echter ook een functie van contrôle te vervullen. Deze zou op dit punt van het taalgebruik of, juister, van de algemene taalpolitiek der regering, speciaal georganiseerd worden. Er is hier trouwens een probleem van de democratie in 't algemeen: het parlementaire werk, om waarlijk doelmatig te blijven, zal zich steeds meer in gespecialiseerde groepen moeten voltrekken. Een Vlaams-Waalse groep, uit vertegenwoordigers van de verschillende partijen samengesteld, zou zeer nuttig werk kunnen verrichten. Het Kamerlid Van den Daele heeft blijkbaar iets in dien zin gewild. Met zorg dient er echter tegen gewaakt te worden dat de voor ons gemeenschapsleven zo belangrijke en overigens voor een oplossing toch wel door en door rijpe kwestie als propagandamateriaal zou gebruikt worden voor een of andere groep. De Belgische partij, die durft te beweren, dat zij alleen deze kwestie kan oplossen, kan niet oprecht zijn. Ieder flamingant, dien het ernst is met de Vlaamse zaak, moet daartegen protesteren.
Het probleem van de Brusselse scholen en dat betreffende de taalpolitiek in Limburg in verband met de industrialisering, zijn minder eenvoudig en zullen wel als problemen van wetgeving in het parlement dienen gesteld te worden. Dit zal men met des te meer hoop op succes kunnen doen, wanneer men er eerst in slaagt de eenheid der Vlaamse Beweging en de samenwerking tussen alle flaminganten te herstellen. Maar dat is alleen mogelijk wanneer men de taalkwestie zuivert van alle nationalistische of andere ideologieën, die
| |
| |
haar in de laatste vijftig jaren overwoekerd hebben. Men zal moeten terugkeren tot de eenvoudige utilitaristische waarheid, dat taalhomonigeniteit van de groep en degelijke kennis van de moedertaal het sociale rendement ten zeerste verhoogt.
Dus niets anders dan taalflamingantisme? En waar blijft dan onze cultuurstrijd? Lieve vrienden, cultuur is zowat alles en is overal. De putjesschepper(die er voor zorgt, dat de riolering goed werkt, bewijst daarmede een zeer belangrijke dienst aan de moderne cultuur. De flamingant, die werkt voor de zuiverheid der lanen en straten van het geestelijke verkeer, die door de taal gevormd worden, vervult nog veel belangrijker werk. Hij ook doet daarmede echter niet direct aan ‘cultuur’ maar schept slechts de voorwaarden, die nodig zijn voor een actief cultureel leven. Als Mac Leod indertijd wees - na en met alle flaminganten uit de voor-nationalistische tijd - op het grote culturele belang van de taalbeweging, dan dacht hij aan die voorwaarden. Als men thans over de Vlaamse cultuurstrijd spreekt, denkt men maar al te dikwijls aan directe staatshulp voor bepaalde cultuuruitingen.
Nu zijn die ongetwijfels zeer belangrijk. Ze zijn voor het Vlaamse deel van het land even zo belangrijk als voor het Franssprekende België. Zonder de hogere uitingen van onze Vlaamse beschaving, zonder de Gezelle's, de van de Woestijne's, de Frits van den Berghe's, enz. zou het wel een beetje triest zijn flamingant te wezen. Maar men hoeft de dingen toch niet door elkaar te halen. Het is immers een verworvenheid van de waarlijk gecultiveerde mens, dat hij verschillende dingen, naast elkaar en met de nodige afstand tussen elkaar, nuchter kan beschouwen zonder van alles een min of meer totalitaire poespas te willen maken. Alleen de zeer jeugdige mens en de barbaar of weer tot barbaarsheid vervallen afvallige der beschaving wil zich graag, volkomen blind, in het ene moment geheel uitleven, zonder reserve en zonder afstand. Wie in een cultuur gerijpt is ziet echter verschillende vlakken en perspectieven.
| |
| |
Het zogenaamde cultuurflamingantisme is niets anders dan een beschaamde vorm van het Vlaamse nationalisme. Waarom trouwens cultuurflamingantisme en geen cultuurkatholicisme of cultuursocialisme? De cultuurflamingant is wel eens een flamingant, die om een of andere reden het belang wenst te ontkennen van de strijd der flaminganten en toch graag profiteert van de sociale en politieke vruchten, welke de Beweging reeds afgeworpen heeft. Doorgaans is hij echter de flamingant, die de dingen liever niet graag zuiver doordenkt en liefst in een wat vage romantiek ondergedoken blijft. Een romantiek, die haar historische en waarlijk niet zeer gelukkige rol vervuld heeft als wegbereidster van het nationalisme, maar thans geheel uit de tijd is.
Taalflamingantisme, dus. Eigenlijk is het woord een pleonasme. Flamingantisme op zich zelf betekent al, wijst op niets anders dan op een strijd voor de taal, voor het Vlaams dat hier slechts een ander woord is voor Nederlands. De versterking van dit begrip door er het woord taal nog eens uitdrukkelijk aan toe te voegen is slechts nodig omdat men de ware betekenis van het woord onder allerlei valse ornamenten heeft willen verbergen. Over taalflamingantisme is zelfs het eerst gesproken door hen, die van de Vlaamsgezindheid een onzuivere ideologie (ideologie is altijd onzuiver) wilden maken. Smalend spraken zij over het flamingantisme, dat alleen maar flamingantisme wilde zijn: taalflamingantisme. Wij nemen dat woord graag over: het is een eer - vooral in deze tijd - tot de nuchtere mensen te behoren, die weten wat ze willen.
Dat legt ook verplichtingen op tegenover de taal zelf. O, geen ‘taalmystiek’, zoals het in anti-Vlaamse kring wel eens heet, maar de erkenning van het feit, dat zuiver woordgebruik een enorme betekenis heeft voor het geestelijk leven en dat de aanvaarding van een voor brederen kring gesocialiseerde omgangstaal, die min of meer los staat van de dialecten maar met het natuurlijke element in de taal toch verbonden blijft, een bizonder grote rol speelt in het maatschappelijke leven.
| |
| |
Onze taalstrijd zal aldus dubbel dienen te zijn:
Waar eigen staat en internationale politieke macht steeds dieper in het volksleven doordringen moeten wij er voor zorgen, dat zij in hun taalgebruik rekening houden met de behoefde naar linguistische homogeniteit van de groep.
En waaronze taal aldus steeds meer gebruikt zal worden bij het vervullen van hogere functies in het maatschappelijke leven, dient zij aan de daarbij gestelde eisen van zuiverheid en geijktheid te voldoen. Aanpassing bij het Nederlands is hier het enig mogelijke. In Nederland heeft de taal, onze taal, reeds sinds zeer lang de eigenschappen welke nodig zijn voor een orgaan van het hogere gemeenschapsleven. Een zelfstandige ontwikkeling van het Vlaams zou op de duur Vlaams naast Nederlands stellen en een wanhopige verdeling brengen in een Europa dat naar eenvoudiger samenstelling streeft. Nederlanders en Vlamingen zouden beiden daardoor verzwakt worden. In Vlaams-België zouden wij ons trouwens zelf ten zeerste verzwakken tegenover het Frans, dat zich juist tot een buitengewoon geschikt instrument voor het sociale en politieke leven ontwikkeld heeft.
Men zal zeggen: er zullen toch altijd verschillen blijven! Lieve hemel, ja, er zullen altijd verschillen blijven. De natuur laat zich gelden en dat is maar gelukkig ook, maar het streven moet zijn de grootst mogelijke eenheid van woordgebruik, van zinsbouw en van uitspraak. Niet alle Franssprekende Belgen spreken waarachtig een perfect Frans, maar er is geen beschaafd man onder hen, die niet door een gezonde aanpassing, tot de hele groep der Franssprekenden wenst te behoren. Zij hebben alle taalprovincialisme overwonnen. Wij, Vlamingen, blijkbaar nog niet. Dit is een oorzaak van zwakheid. Het is hoog tijd, dat er krachtig gereageerd wordt. Juist omdat de achterstand zo groot is, dient er een systematische actie te worden gevoerd.
Vlaamsgezindheid zonder medewerking en steun aan de beweging voor het algemeen beschaafd, zoals het heet, kan in deze tijd niet veel meer zijn dan een folkloristisch spel.
| |
| |
Nu nog een woord over het brandend vraagstuk der... internationale administratie.
Wij leven immers in een tijdperk van steeds meer om zich heen grijpende internationale administratie en ook daar is de taalkwestie gesteld.
Dit is trouwens slechts een aspect van het veelomvattende probleem der verhouding tussen de op nationale grondslag (binnen een bepaalde staat) werkende democratie en de actie der internationale bestuursorganen. Het vergroten van de politieke ruimte, het overkoepelen van verschillende souvereine lichamen door een nieuwe souvereiniteit, zij het dan ook voorlopig, slechts voor bepaalde functies, is altijd gepaard gegaan met versterking van de eigen macht der centraliserende organen. Zelfs in de Ver. Staten van Amerika, waar het federalisme zich zuiverder dan waar ook ontwikkeld heeft, is dit het geval. Uit de opstand geboren, heeft de federatie er zich door verovering ontwikkeld. Het nieuwe gezag kan niet steeds rekening houden met alle wensen en strevingen van de componerende delen der te vormen grotere gezagsruimte. Men komt daarbij trouwens tegenover eisen der practijk te staan, die het in acht nemen van alle wensen, welke in samengebrachte groepen leven, volkomen onmogelijk maken.
Zo ook met het taalgebruik. Als Spaans Amerika thans de erkenning verlangt van het Spaans als officiële taal in de U.N.O. bv., schudden wij toch wel even het hoofd: Wat moet dat worden? Maar als wij aan de andere kant vernemen dat sommigen de wereld gelukkig zouden willen maken met een soort Engels, zoals het in de havens van Oost-Azië gesprokn wordt, zeggen wij toch ook: neen!
Meer kennis van twee of drie talen in de kringen van allen die direct deelnemen aan 's werelds bestuur, zal nodig zijn, maar dit maakt het ook des te nodiger, dat er door vertalingen met zorg gewaakt wordt over de informatie van allen met behoud van de taalhomogeniteit in de afzonderlijke groepen. Dit is geen kwestie van prestige, wat de eis van de Spaans-Amerikanen misschien wel is, maar een kwestie van sociaal-geestelijke hygiëne.
Binnen België kan wellicht, door geringe en zuiver interne reorganisatie van sommige diensten, heel wat vertaalwerk
| |
| |
wegvallen, maar een goede vertaaldienst voor wat wij nu maar de internationale administratie zullen blijven noemen, is geboden.
Samenwerking met Nederland zou zeer nuttig zijn op dit gebied en ook goede resultaten opleveren inzake de eenvormigheid van de terminologie. Er is wel een en ander gedaan op dat gebied, maar ook systematische regeling is nodig.
Benelux is een speciaal geval van internationale samenwerking. De kwestie van de democratische contrôle en die van het taalgebruik worden in dit geval op zeer duidelijke wijze gesteld. Het is natuurlijk geheel onaanvaardbaar, dat de Benelux administratie, die, naar wij hopen, een steeds groter deel van het Belgisch leven gaat betreffen, aan de Belgische taalwetten en aan de toenemende invloed van het Vlaamssprekende element in België zou onttrokken worden. Dat sommige Nederlanders de hand daartoe lenen, ja, spandiensten verrichten voor het Belgisch franskiljonisme, zou slechts ‘ridicule et grotesque’, kunnen heten om het met een indertijd beroemd woord van een Engels kanselier der schatkist te zeggen.
Mocht het nodig zijn, dan zal de Belgische democratie zich op dat punt moeten laten gelden. Wij geloven echter niet dat het nodig zal zijn. Niet alles dient in wetsformules vastgelegd te worden. Waakzaamheid is echter in ieder geval nodig. Het speciale geval van Benelux zal trouwens onze aandacht gevestigd houden op de kwestie der internationale administratie in haar geheel. De zaak op de spits drijvend kan men zich immers voorstellen, dat de ‘nationale’ democratie en ook ons taalrecht nog slechts een lege dop zou zijn en dat een niet of slechts weinig gecontroleerd orgaan van boven-nationale macht de zaken zou regelen. (Op het einde van de middeleeuwen heeft men zulke ‘lege doppen’ gekend in sommige provincies of gemeenten, terwijl alle macht reeds in het centrum der monarchie was samengetrokken.)
Wij willen nog even een bepaalde vorm bespreken van de zogenaamd culturele opvatting der Vlaamse beweging, met name de theorie van de Vlaamse gentleman, van de Vlaamse elite.
| |
| |
Over elitevorming is er ook vroeger wel gesproken in flamingantenkringen. In de liberale tijd voelden de besten uit de bourgeoisie zich als de verantwoordelijke leiders van het volk in zijn geheel. Zij zijn dat ook dikwijls geweest al had het socialisme van zijn kant toch weer gelijk er op te wijzen dat het burgerlijke hemd meestal nader was dan de rok der gemeenschap. De flaminganten kwamen op voor meer solidariteit met het hele volk; zij wezen op bepaalde plichten van die elite die niet of slechts ten dele konden vervuld worden zonder taalgemeenschap tussen de leiders en de massa.
In de laatste jaren is dit begrip der elite in de Vlaamse bewegingsliteratuur enigszins verschoven. Men zegt niet meer: de elite moet haar plicht kunnen vervullen tegenover de Vlaamse gemeenschap in haar geheel, maar wel: wij moeten een Vlaamse elite hebben, die het even ver brengt in de wereld als de Franssprekende heren en dames. Men denkt niet meer zozeer aan de verplichting der elite tegenover de massa, de boeren, fabrieksarbeiders, havenarbeiders, enz., als wel aan het wat ijdele genot van te doen net zoals de tot nog toe bijna uitsluitend Franssprekende heren en dames hebben gedaan.
Mac Leod was een aristocraat en eiste dat de leidende stand haar plicht zou erkennen tegenover het hele volk.
Maar vele Vlamingen van kleinburgerlijke afkomst (stammen wij, flaminganten, niet vrijwel allemaal uit dit milieu?) dromen er thans van voor interessante jongen te spelen tegenover goed gesoigneerde en fraai gefatsoeneerde dames en meisjes uit de hogere burgerij.
Waarom ook niet? Men moge daarbij echter bedenken dat veel van wat nu, in het late licht der burgerlijke beschaving, er nog heel aardig uitziet, toch eigenlijk al aan 't afsterven is en dat men wel eens wat te veel waarde zou kunnen hechten aan dingen die geen toekomst meer in zich hebben. Het grote gevaar is echter dat men door die theorie van ‘meedoen-met-de-elite’ in een zeer onvruchtbaar conformisme vervalt en dat men daarbij dan meer aandacht schenkt aan de vorm dan aan de inhoud.
Jan Boon heeft onlangs een geschrift la ten verschijnen over de Vlaamse gentleman. Hij zelf heeft de Vlaamse zaak
| |
| |
goed gediend. Als journalist heeft hij veel bijgedragen tot verbetering van de Vlaamse pen. Waar hij thans staat, bewijst hij grote diensten aan de Vlaamse gemeenschap. Op niet-politiek gebied heeft hij enkele jaren geleden het bewijs geleverd van alles behalve conformisme en van een moedig opkomen voor eigen geloof. Hij is een aangenaam mens in de omgang.
Maar is zijn hele betoog niet juist het bewijs, dat men met dit streven naar de Vlaamse gentleman in een straatje zonder einde belandt en zelfs een wat mal figuur slaat?
Wij denken hier niet, althans niet in de eerste plaats, aan de ernst waarmede Boon het beeld overneemt, dat Van Deyssel ons van een Hollandse gentleman heeft opgehangen:
‘Even met de linkerwijsvinger een schilferachtigheidje uit het linker oor genomen, dit aan den vinger bekeken en voor zich uit weggeknipt...’
Van Deyssel is, behalve een groot schrijver, ook een groot grappenmaker. Zou het Boon misschien toch ook maar om het grapje te doen zijn? Maar wat hij verder vertelt over de actie van wijlen minister Edm. Rubbens (een beminnelijke persoonlijkheid trouwens), over de meer beschavende invloed van thee slurpen dan van koffie drinken, schijnt toch wel te bewijzen, dat het hem min of meer ernst is met dergelijke ‘schilferachtigheidjes’.
Echte gentlemen worden echter toch maar zo niet gebakken.
Jan Boon weet dat zelf ook wel, waar hij op Thomas More wijst, die als een echte gentleman stierf en ook de beroemde definitie van Newman citeert.
Maar de thesis van de elitevorming en van de Vlaamse gentleman dreigt, zo zeiden wij, in een triest conformisme te ontaarden. Dit conformisme heeft dan weer voor gevolg, dat men de min of meer compromitterende Vlamingen zo ver mogelijk van zich afstoot: ik ben niet als die! Op die wijze zal men echter nooit tot een ware zuivering, tot een cathursis komen van de Vlaamse beweging. En deze is er nodig! Wij hebben ons allen aan nationalistische rhetoriek bezondigd en velen, die thans met trots verklaren nooit Vlaamse nationalisten geweest te zijn, blijken soms allerellendigst kleine Belgische nationalistjes te wezen, wat wel niet beter is. (Het
| |
| |
enige verschil immers blijkt soms te zijn dat het Belgische nationalisme meer materiële profijtjes oplevert en het Vlaamse maar al te dikwijls door felle jaloezie gevoed wordt.
Vlaamse gentlemen, ja. Maar dan ook op politiek gebied: wel zin voor de staat in het volksleven maar zonder enige exploitatie van sentimenten en aankweken van sentimentaliteiten in dienst der politieke macht.
Zo helder mogelijk denken en een beetje nuchterheid is het kenmerk van de ware meneer. Men late zich dan ook niet al te gemakkelijk op stang jagen door politieke propaganda.
Herstel van de eenheid in de Vlaamse beweging is volstrekt nodig. Dit is nodiger dan dat enkelen van ons een prijs van goed gedrag veroveren in een heel of half Fransgezind milieu. Zij kan slechts verkregen worden doordat men werkelijk nuchter en gentlemenlike gaat oordelen.
Dat men thans in sommige kleine kringetjes van het volmaakt seniel geworden Vlaams nationalisme nog praatjes verkoopt over sterven voor een volk, niet voor een staat, maakt zeer zeker geen gunstige indruk, maar... in de eenzaamheid groeit de waanzin en er zijn thans maar al te veel Vlamingen, die er op uit zijn niet het flamingantisme te zuiveren maar alleen zichzelf en hun groep zoveel mogelijk te zuiveren door afstoting van anderen, die dan alleen blijven staan en menen daar verder ‘nationalisme’ te kunnen spelen.
Er zit in die theorie van elitevorming nog een ander gevaar. Wanneer het accent wordt gelegd op het ‘bezetten van de baantjes’ (men kan dit woord dikwijls horen in Vlaamse kringen) en op aanpassing aan de kring der tegenwoordige heren, dan wordt de taalkwestie op zichzelf wel eens minder belangrijk geacht.
In de brochure ‘De Laatste Loodjes’ van Henri Dorsvelt (een pseudoniem?) vinden wij de uiterste consequenties van het cultuurflamingantisme en de elite-gedachte op dat punt. De taalstrijd is voor deze auteur nog slechts een belachelijk en volkomen doelloos geworden overblijfsel uit een vroegere periode. Met welgevallen vertelt hij hoe het hem lukte schandaal te verwekken op een eetpartij te Ieperen door te verkondigen dat hij liever met interessante Franssprekende mensen uit Brussel omging dan met het gewone soort mensen uit
| |
| |
Vlaanderen. Een waarheid als een koe, maar moet men niet min of meer een stuk vee zijn om ze als iets heel bijzonders te verkondigen als men geïnviteerd is op een gezellig feestje bij blijkbaar nogal eenvoudige Vlaamse mensen? Zo mag toch een gepatenteerde Vlaamse gentleman niet optreden!
Dorsvelt vindt het ook belachelijk dat men te Brussel groot belang hecht aan de vraag of de taalwet er wel toegepast wordt. Wat is dat dan voor een cultuur, die men beweert te dienen, terwijl men de waarde van het recht miskent?
De artist geve ons kunst zonder flamingant te willen zijn. Bij het overdenken van de economische werkelijkheid, beginne men niet steeds, zoals nu sommige kleinburgerlijke Walen doen, Vlaanderen tegenover Wallonië te stellen. De ambtenaar weze een goed ambtenaar, die zich, als zodanig ook door de taalwet gebonden acht. Men moet als Vlaming normaal kunnen leven; wij moeten van de Vlaamse beweging bevrijd worden, maar dit kan alleen doordat wij, als flaminganten (als Vlaamse mensen, die het belang inzien van een goed geordende taalgemeenschap) een deel van onze tijd aan de oplossing van de taalkwestie wijden en bereid zijn daartoe samen te werken met allen die hetzelfde doel nastreven. Ook met de Walen, die, terecht opkomen tegen het veldwinnen van de nooit gelukkige officiële tweetaligheid in hun eigen landsdeel.
De Brusselse tramconducteur is wellicht geen belangrijke cultuurdrager, maar waar hij zich streng houdt aan het ‘Servi - bediend - bediend - servi’ dient hij de gedachte van het taalrecht in België welke uiterst belangrijk is voor de toekomst van ons volk. Belangrijker dan de man der laatste loodjes schijnt te beseffen want juist dit afwerken van ons taalrecht en dat maken van dit recht tot levende sociale werkelijkheid, juist dit zijn de ware laatste loodjes en niet het overschakelen van het Vlaamse op het Belgische nationalisme, dat dan ook nog, volgens Dorsvelt, het Kempisch, Brabants, Vlaams provincialisme zou kunnen redden, geheel naar het oude braaf-burgerlijk recept van Emile Faquet's ‘grande patrie et petite patrie’, dat meer dan vijftig jaar geleden al werd gebruikt voor de propaganda van de Vlaamse blok (Fons v. Roy en Fons Sevens).
| |
| |
Dus niet veel nieuws en het betoog is niet een streng gesloten systematisch geheel geworden.
Of dit laatste alleen maar onmacht is of wellicht ook onwil door afkeer van het moedwillig systematische; hoeveel van het ene en van het andere zal de lezer moeten uitmaken.
In de laatste zeven jaren van zijn leven heeft Kant meer dan ooit geworsteld met de laatste problemen van de theologie. Heel wat aantekeningen en fragmenten getuigen daarvan; eerst in 1936 en 1937 zijn ze gedrukt geworden. Lange tijd heeft men er weinig belang aan gehecht als aan moeizame pogingen uit jaren van seniliteit. Men begint daar nu anders over te denken. Wat men als onmacht tot het bouwen van gesloten systemen zag, krijgt nu ook het karakter ener bevrijding van wat men zou kunnen noemen het despotische instinct der systematiek. Een vergelijkende studie van het werk der oud geworden meesters zou wellicht belangrijke resultaten opleveren; de laatste schilderijen van Rembrandt en van Titiaan leren ons nog wel meer dan de eerste werken. Wagner's Parsifal is heel anders, minder sterk geconstrueerd dan het jongere oeuvre, maar met veel ruimer horizont. Onder de wijsgeren zijn er zeer zeker velen, die tot het einde toe hun eenmaal gevonden systeem ‘slijten’ maar het voorbeeld van Kant (het trof ons in een onlangs verschenen studie van de Joodse philosoof Martin Buber) toont dat het bij de allergrootsten ook anders toegaat.
Na dit wat plechtige aanloopje willen wij direct zeggen dat wij zelf nog niet zo verschrikkelijk oud zijn en het volkomen belachelijk zouden vinden ons zelf met die allergrootsten te vergelijken, over wie wij het hier even hadden.
Maar wat zich in die allergrootsten op schitterende wijze manifesteert, leeft toch ook min of meer in de gewone mens. De geschiedenis van onze tijd is trouwens wel zo geweest, dat men gaat kotsen van de gesloten systeembouw. Preciesheid op een bepaald punt, openheid op het veld der andere mogelijkheden wordt nu meer geapprecieerd dan het volkomen af-zijn ener theorie. Dat is geen scepticisme tegenover de hogere levenswaarden. Wellicht het tegendeel: te veel eerbied voor wat men om en in en boven zich voelt om het leven door pedanterie tot systemen te laten verklonteren.
Dit nieuwe levensgevoel, dit gevoel der openheid, stelt
| |
| |
ons in de practijk iedere dag als een nieuw mens tegenover de telkens weer nieuwe wereld, die ons geschonken wordt. De hand doet wat ze te doen vindt; de plicht is, naar het aristocratische woord van Goethe: die Forderung des Tages.
In een theoretisch betoog komt zulk een geesteshouding moeilijk vol te houden en waar men het probeert, wordt allicht de indruk gewekt van vaagheid, zoal niet van innerlijke tegenstrijdigheden. Men heeft het immers graag alles op een schoteltje.
Daarom volgt hier nog een korte resumptie van onze gedachte, die, zoals wij reeds zeiden, gelukkig niet nieuw is en ook in de laatste jaren weer door meer dan een flamingant werd beleden, maar waaraan men zich meer zal dienen vast te houden, wil de Vlaamse beweging het werk dat zij ruim honderd jaar geleden begonnen is, tot een gelukkig eindresultaat brengen.
| |
Resumptie
I. Men suppose that their reason has authority over words; but it happens that words in return exercise power over reason.
Door misbruik en verkeerd gebruik van woorden is de Vlaamse Beweging van haar oorspronkelijke weg afgeleid; wij moeten terugkeren tot de eenvoudige strijd voor gezonde taaltoestanden in noordelijk België. Met dit doel voor ogen kan dan ook de oude samenwerking tussen alle flaminganten hersteld worden: samenwerking die nodig is om werk te verrichten in dienst van een gezond sociaal en cultured leven.
Die samenwerking kan in de practijk alleen plaats vinden binnen het kader van het Belgische staatsbestel. Wie daar buiten wenst te blijven stelt zichzelf ook buiten de Vlaamse gemeenschap. Maar wie samenwerking weigert met de eerlijke mannen, die vroeger tegen België gewerkt hebben, verzwakt niet alleen Vlaanderen's positie maar verhindert daarenboven een gezondwording van de Vlaamse beweging, mede door de onoprechtheid, die hem verhindert te erkennen, dat de beweging in haar geheel door de geest van het late nationalisme vergiftigd was.
| |
| |
De repressie is een zaak op zichzelf. Mede doordat men de Belgische staat aanvaardt, zal men zekere rechten van repressie dienen te eerbiedigen. Maar wij aanvaarden die staat zonder de hysterie van het nationalisme en eisen, als Belgische staatsburgers, dat er een einde komt aan de lage wraaklust en aan de pedanterie van sommige patriotten.
Een eenheid onder de Vlamingen, die alleen zou neerkomen op een accoord tussen katholieken en voormalige nationalisten, ware een grote ramp. Het is vooral tussen de twee grote volksdelen, het katholieke en het vrijzinnige (zoals het volgens de traditie heet) dat het weer tot samenwerking op het gebied van de taalpolitiek moet komen. Die andere eenheid zou een valse eenheid zijn en daardoor een slag tegen de ware eenheid. Natuurlijk kan niets verhinderen, dat alle partijen thans wel wat loslopende volgelingen van het vroegere Vlaamse nationalisme trachten te winnen maar dan niet onder de leuze der Vlaamse eenheid.
| |
II. L'essentiel est de distinguer la lente conspiration des âges de la conspiration hâtive des intérêts et des systèmes.
De Vlaamse beweging moet zeer zeker gedragen worden door een meer omvattende en een meer Europese of internationale opvatting. Er is ook al meer dan eens op gewezen: men is niet eerst flamingant en dan katholiek of socialist of wat ook, maar men is flamingant omdat de christelijke of de socialistische idee of de zin voor vrijheid een bepaalde relatie voorschrijft tot het volk waartoe men behoort. Om die meer omvattende overtuigingen wordt er gestreden door de grote partijen. Maar het is niet zo, dat die grote partijen zuivere emanaties zijn van de grote idealen. Dit mag er ons echter niet toe brengen ze te bestrijden door de oprichting van kleinere partijtjes, die wel eens alle gebreken van de groten in gecomprimeerde toestand vertonen. Voor het gezond werken der democratie is het juist nodig, dat een groot aantal burgers niet geheel gebonden is aan enige groep of partij. Als Vlamingen, die het Belgische nationalisme niet, maar de Belgische staat wel aanvaarden, staan wij vrijer tegenover de overheid; als flaminganten, die over de partijgrenzen heen
| |
| |
samenwerking zoeken in dienst van een voor de gemeenschap zeer belangrijke zaak, zullen wij ook vrijer staan tegenover de partijen. De democratie kan daar goed bij varen.
Waar de traditionele staatsmacht en ook de partijmachines veel van hun macht schijnen te verliezen en er, al lijkt het wel eens anders in werkelijkheid over een ontwikkeling, plaats vindt in de zin van het bekende woord ‘van de regering over de mensen naar een administratie der goederen’ schijnen wij de grote tendens van het historisch ogenblik met ons te hebben: naar een doelmatige administratie van het taalgoed der Nederlandse taalgemeenschap.
| |
III. Und keine Macht und keine Zeit zerstückelt Geprägte Form, die lebend sich entwickelt.
Maar er is toch meer, er is toch nog iets anders dan alleen maar de taal. De nationaliteit! Er is toch zo iets als een speciaal aroma van iedere gemeenschap...
Jawel, jawel, er is meer dan het verstand vatten kan. Er is bv. ook de machtbegeerte van bepaalde personen of groepen van personen in een gemeenschap, die zekere min of meer frequent voortkomende eigenschappen in die gemeenschap tracht te fixeren om er de eigen machtsorganisatie steviger door te maken. In het tijdperk van de nationale staten vooral van de opkomst er van, heeft men daarmede wonderen verricht. Maar dit tijdperk is thans afgesloten.
Overigens valt het natuurlijk niet te loochenen dat iedere gemeenschap iets eigens heeft, waardoor het individu zich verbonden voelt met de grote groep. Ook ons plichtsbesef inzake taalpolitiek houdt daar verband mee. Men kan dit gevoel zelf, die diepere realiteit echter nooit rationaliseren en om in de practijk van het leven te werken moet men zich van zeer bepaalde instrumenten bedienen, die nooit al de rijkdom van het leven zelf kunnen weergeven of bevatten.
Wie durft beweren precies te weten wat er in een volk leeft is, bewust of onbewust, een leugenaar. De flamingant die zegt: het Vlaamse volk is zus en zo en dient dan ook op de daarbij passende wijze geleid te worden, wil ons knollen voor citroenen verkopen. Het is hoog tijd, dat zo'n vent van de macht wordt weggedrongen.
| |
| |
Wat er werkelijk in ons volk leeft zal wel vanzelf blijken en moet juist vorm krijgen in contact met het leven van de wijde wereld en niet in een of ander speciaal laboratoriumbouilon of in een reservaat voor een speciaal mensensoort.
Maar ter bevordering van Vlaanderen's geestelijke hygiëne in dit ruimere leven hoort een waakzame dienst voor het:
‘In Vlaanderen Vlaams!’
Tenslotte nog een practische wens. De gedachte der samenwerking laat zich weer gelden; men zoekt naar een vorm van gecombineerde actie der drie ‘fondsen’: Willemsfonds, Davidsfonds, Vermeylenfonds. Waarlijk vruchtbaar zal deze slechts zijn als het tot de vorming komt van een ‘dagelijks bestuur’, van een bureel. Andere verenigingen en organisaties zoals de Vlaamse Toeristenbond, het Vlaams Economisch Verbond, de Vlaamse Studentenvereniging, enz., zouden mede daaraan hun steun kunnen verlenen. Het grote voorbeeld is hier: de commissie voor de vervlaamsing van de Gentse Hogeschool. De dingen waren dan nog eenvoudiger en niet zo duur. Hyp. Meert had de moed en de offervaardigheid om al het werk van het dagelijkse bestuur alleen uit liefde tot de zaak, te verrichten. Dat kan nu wel niet meer. Is er niet ergens een jonge kracht die in zulk een bureau zijn carrière wil beginnen? Er zijn genoeg voorbeelden in de partijbesturen, in de beroepsorganisaties, enz. En zijn er dan geen duizend Vlamingen, die direct of door bemiddeling van de reeds bestaande organisaties gemiddeld ieder duizend franken over hebben voor zulk een instituut?
Het komt er op aan, naar de beste democratische tradities, de ‘pressure’- groep te organiseren, die dan dadelijk - niet zo maar nu en dan - zal werken in dienst van een waarlijk zeer belangrijke zaak.
Want hoofdzaak is: beter gebruik der voorhanden zijnde kracht door beperking tot en concentratie op het bepaalde doel: herstel van de taalhomogeniteit.
En daardoor bewerkt men tevens: de bevrijding van de flamingant van alle restanten der bewuste of onbewuste nationalistische doctrine, die niet meer past in deze tijd.
LEO PICARD.
|
|