| |
| |
| |
[Nummer 7]
Vincent van Gogh
On peut parler de la bonne santé mentale de Van Gogh qui, dans toute sa vie, ne s'est fait cuire qu'une main et n'a pas fait plus, pour le reste, que de se trancher une fois l'oreille gauche.
dans un monde où on mange chaque jour du vagin cuit à la sauce verte ou du sexe de nouveau-né flagellé et mis en rage.
tel que cueilli à sa sortie du sexe maternel. maternel.
Et ceci n'est pas une image, mais un fait abondamrnent et quotidiennement répété et cultivé à travers toute la terre.
Et c'est ainsi, si délirante que puisse paraître cette affirmation, que la vie présente se maintient dans sa vieille atmosphère de stupre, d'anarchie, de désordre, de délire, de dérèglement, de folie chronique, d'inertie bourgeoise, d'anomalie psychique (car ce n'est pas l'homme mais le monde qui est devenu un anormal), de malhonnêteté voulue et d'insigne tartufferie, de mépris crasseux et tout ce qui montre race, de revendication d'un ordre tout entier basé sur l'accomplissement d'une primitive injustice, de crime organisé enfin.
ANTONIN ARTAUD.
| |
| |
| |
Vincent van Gogh
Toneelspel
Opgedragen aan Mona
personen
Vincent Van Gogh |
Theo Van Gogh |
Ds. Van Gogh |
Moeder Denis |
Bernard |
Ds. Van den Brink |
Ds. De Jong |
I Mijnwerker |
II Mijnwerker |
III Mijnwerker |
Sien |
Kee |
Oom Stricker |
De Tante |
Het Meisje |
Mauve |
Tersteeg |
Weissenbruch |
De-Man-in-Behandeling |
Martha |
Gauguin |
Volk, stemmen... |
Opgedragen aan Mona.
| |
| |
| |
Eerste bedrijf
‘Vincent in de borinage’
Het toneel is duister. Theo verschijnt.
Het is met een zekere beklemming dat ik over mijn broer praat. Zette hij niet onder een van zijn werken deze beide namen: Vincent en Theo? Wij hebben altijd gedacht dat wij niet zonder elkaar zouden kunnen leven. Daarom weet ik niet wat de komende dagen zullen brengen...
Nu is hij dood, maar ik denk aan hem als aan een levende. Ik kan niet als een dode aan hem denken. Hij leeft en ik ga naar het einde: wij komen mekaar tegemoet.
Vooraleer afscheid te nemen, strelen wij iedere glimp van herinnering. Wij haken er ons aan vast.
Zundert, jeugdige vacantietijd... Londen, bediende in de kunsthandel en Ursula... zijn eerste liefde. O, zonnebloemen in de uitstalramen, jullie kunnen misschien schuddebollen met jullie prentengezicht om jongensachtige onbezonnenheid. Knik niet gewillig naar de lieve koper op het gaanpad, maar breng hem dit voor het geheugen.
En wat meer... is hij toevallig uit de streek van Bergen afkomstig, teken hem dan het onvergetelijke beeld van mijn broer voor ogen, zoals hij er in die tijd, nu twaalf jaar geleden, uitzag: Wasmes in de Borinage 1879.
Ja, schim van wat hij was en nauwelijks te herkennen.
Vincent en Mme Denis worden zichtbaar.
| |
| |
De regen heeft opgehouden. Ginds breekt de zon nog door de wolken.
Vijf uur. Straks zal de zon weer duiken en het zal schemeren.
Scherp wegvluchtend voorhoofd, haar dun bezaaid, onverzorgde, rosse baard... Hij leek wel een oud man. Het laatste paar sokken, overschot van armtierig bezit, schonk hij weg. Hij bezat nog een enkel hemd, dat hij later nog in repels zal scheuren om wonden te verbinden.
U denkt, dat wij hem in de steek lieten? Nee. Iedere maand stuurde ik hem geld in een enveloppe. Vader ook. Maar wij beseften niet hoe het toen met hem gesteld was. Niets behield hij voor zichzelf. Nu alles voorbij is. Nu hij ziek geworden is... En na zich een oor te hebben afgesneden met een scheermes. Na in verpleging te zijn geweest in een gesticht... Na zichzelf met een kogel te hebben willen doden... Nu hij toch gestorven is... Nu vraag ik mij af, of die vijftig frank mijn liefde heeft bepaald. En dan heb ik wroeging en meer verdriet. Toch zelfs dat zou ons niet kunnen scheiden. De enige vraag is of alles werkelijk voorbij is.
Donker.
| |
De woning van vincent
Nee, Paster Vincent... Wij zijn uws gelijke niet. De mannen uit de mijn zijn niet zoals u.
Hoe ver zijn zij boven mij verheven. Alleen door hun arbeid reeds. God moet mij wel erg liefhebben om mijn stappen hierheen te hebben geleid. Nog voor de zon... o, dit brandende geweten... nog voor zij haar eerste glimming over de daken werpt, dwalen zij in donkere gangen waaruit zij, misschien, als het God belieft, zullen terugkeren. Laat, weer
| |
| |
onder de sluier van sterreloze nachten, keren zij terug om vóór de vroegte van de volgende dag te herbeginnen.
Als een eenzaam reiziger de grauwe met rook omwalmde huizen op zijn doortocht niet merkte, zou hij hun bestaan niet vermoeden. Hij moet zich afvragen: ‘Welk volk stookt de ovens?’ ‘Welk volk houdt zich schuil voor de zon?’
O, zon... rode, dalende bol... verblindend van schoonheid... Onbereikbaar doelwit... Je zult mij niet verschroeien. Ik mijd u en waak... En dat hier... deze klomp steenkool.
Hij neemt een stuk kool.
Het is mooier. Het is oneindig mooier. Men krijgt ze niet gratis iedere dag. Men moet ze gravende in aardlagen, ontdekken. Voel... Er kleeft zweet aan en het blinkt naar binnen. Probeer zwart te zijn, zoals wij, en naar binnen te stralen.
Hij wrijft het stuk kool over zijn gelaat en wordt daardoor plots kalmer.
Kalm, u is te opgewonden.
Men meent, dat zwart somber is... Maar somber is beter dan vrolijk.
Voel je de kille avond. Koude is een zegen als men weet wat het kost de handen te warmen.
U denkt te veel. De eenzaamheid is niet goed.
In de eenzaamheid vindt men eerst zichzelf terug.
Waarom is u van ons weggegaan? Kom terug. Deze hut is niet bewoonbaar. Een geletterd man als u...
Ik ben toch niet beter dan zij.
| |
| |
U is een man van God. Al wrijft u het gelaat als een moor vol roet. Besmeer het met pek. Toch zult u er nooit in gelukken tot het peil te dalen dat u voor uw geboorte reeds hebt overschreden.
Hoe kan een mens dalen tot een mens? Ik ben alleen herder van geboorte.
Hoeft een herder in stormweer de bliksem tegemoet te snellen?
Ja, omdat het mooi is. Je weet niet hoe mooi het is!
Moet een herder druipend ronddolen en dansen in de maat van aangrollend gedonder?
Het is muziek! Het is kleur! Zo schrijf ik mijn preken!
Onnodig uw lichaam te verwaarlozen en uw gezondheid te knakken. Dat is nalatigheid.
De geest heeft, zowel als het lichaam, voedsel nodig. Misschien zelfs meer dan het lichaam.
Alleen regelmaat is meester over geest en lichaam.
Alleen waar vrede neerdaalt hoeft de borst niet te hijgen. Maar zweept de onrust je verder... onrust over jezelf... onrust over de anderen... Het jaagt je door vlagen van wildheid en zelfvernedering. En overal zie je alles anders.
God kent regelmaat, omdat wij in Zijn adem leven... Uit deze verborgen hoek, de donkere Borinage, blikken wij in eindeloze verwardheid rond.
| |
| |
Wees toch niet zo opgewonden.
Soms heeft het de schijn dat ik tot klaarte kom. Geeft het me dan iets, dat ik om deze verovering in hooibergen bij motregen heb moeten slapen? Of onder een eenzame wagen op de baan? Maar pas gevangen ontsnapt het mij weer en alles herbegint. Ik kan niet stil zijn.
U moet rusten. Ik zal zelf uw moeder schrijven. Misschien kunt u dan voor een poos naar Holland.
Nee, moeder Denis, dat moet je liever niet doen. Ik ben je voor alles zo dankbaaar.
Konden wij u maar begrijpen. Waarom is u weggegaan? Kom terug.
Dat is niet meer mogelijk.
Bernard zou het ook prettig vinden, en......
Na uw vertrek is hij werkelijk een zoon voor me geweest. Wat zou er van me geworden, moest ook hij weggaan?
Bernard komt binnen.
Goeden avond, paster. Het is al aardig aan het donker worden.
De andere mijnploeg is onderweg. Ik moet mij haasten.
| |
| |
Ik heb houtblokken meegebracht. De paster stookt geen kolen.
Ik dank je voor de vriendelijkheid.
Zal ik het vuur voor je aanmaken?
De typhusgevalen nemen af...
Zijn er vandaag nog slachtoffers?
Ik weet het niet. Ik heb nog niemand gesproken.
Heb je alles? Brood? Koffie? Heb ik je bus gevuld? Dan ga ik maar. Weet je zeker dat je alles hebt? Wees niet onvoorzichtig. Zie dat er je niets overkomt.
Hier, neem de olielamp. Nu is het volslagen duister. Wij hebben klaarte genoeg bij het licht der vlammen.
Mme Denis gaat weg. Stilte.
Ze is net een moeder voor me.
Hoelang woon je nu reeds bij hen in?...
Mijn vader is drie jaar geleden gestorven, geplet onder een kolenwagen. Sindsdien hebben ze mij in huis genomen. Ik vraag me af...
Of ze het ondankbaar zouden vinden moest ik trouwen.
| |
| |
Ik heb een meisje leren kennen. Waarom kom je niet terug bij ons? Je bent de enige waarmee ik ernstig kan praten.
Het bevalt me hier best. Zo leer ik stilaan voor mezelf te zorgen.
Dwaasheid. Binnen twee weken is het hier een nest. Zeg, wil je niet...?
Goed, dan blijf je maar waar je bent, maar...
Niets.
Hij opent de deur en wenkt twee mijnwerkers, die binnen treden.
Nieuws van de aftrekkende ploeg?
Geen slachtoffers van de epidemie onder bekenden. In een verre schacht telde men er slechts enkelen.
Mij persoonlijk werd gister geen enkel geval gesignaleerd.
Dan is er een merkbare vooruitgang sinds enkele dagen?
En de verhoging der wedden?
De directie weigert een afvaardiging te ontvangen. De productie moet opgevoerd worden. Zij heeft te veel geleden onder de epidemie, beweren ze.
Wij moeten ons organiseren.
| |
| |
Verdeling en onenigheid brengen geen resultaten. Wij moeten onze belangen verdedigen door de oprichting van een nieuw kristelijk syndikaat.
Kom er is nu geen tijd voor meetings. Ben je ook bij de opgaande ploeg?
Zo niet, zit er een boete aan vast.
Hij vertrekt met de mijnwerkers. Vincent wil de deur gaan sluiten, als hij voor het huis plots Mme Denis bemerkt. Zij zit neer op de bank en houdt de brandende lamp naast zich. Hij gaat buiten.
| |
Voor de woning van Vincent
Waarom ben je nog niet naar huis, moeder Denis?
Ik weet niet wat mij plots overkwam, maar ik moest terug.
| |
| |
Nee, ik wil niet binnen. Ik ga weer weg.
Maar je kunt hier niet blijven. Vertel me wat er is.
Kom, we gaan binnen bij het vuur zitten. Het is een hondenweer en het begint nog te regenen.
Het begint te waaien en te regenen.
Ben je ongerust over Bernard?
Ja, ik had hem niet mogen...
Kom, kom... Daar is toch geen rede toe?
Zie je wel: Waarom zou nu iets gebeuren?
Ga nu naar huis. Ik zal je een eindweegs brengen.
| |
| |
Maak je maar geen zorgen over hem. Hij is veilig. Geloof je werkelijk dat God zijn kinderen alleen laat?
Men hoort een geweldige ontploffing. Vincent en Mme Denis blijven roerloos. Stilte.
Arbeiders, vrouwen, kinderen en mijnwerkers lopen voorbij en roepen. Donker.
Wie niet hardt, wordt week en bezwijkt. God bestaat niet meer. Eigenlijk is hij in de mijn te Marcasse bij het grauwvuur omgekomen. Men heeft Hem in een groen deken gedraaid, boven de aarde gesleept om Hem er weer onder te stoppen. De ‘zwarte smoelen’ hebben elf dagen geklaagd om hun zestig lijken. Zij hebben elf dagen hete koffie gedronken. Maar hun klaaglied drong niet door. Het werd zelfs niet eens opgeschreven. Niet eens, zoals het de gewoonte was, onder soortgenoten in mappen begraven. Deze mijnontginningen zijn de moeilijkste van het kontinent. De opbrengst is schraal... De gevaren talrijk. Een keten wagens schuift langzaam voort, traag als gebonden kevers en je moet hakken, liggend op de rug, de houwelen tegen de borst. In zoveel tijd moeten zoveel wagens vol. De in cellen gesloten, zwetende lijven, de muffe, beklemmende lucht, het moeizaam ademen... Dit alles is eentonig... Ik weet het.
Ik voel nu, Vincent, dat inderdaad, zoals je schreef, je ziekte ons niet vreemd is. Ze komt niet van ver. Ik zie je nog op je doodsbed: wit als het laken. ‘Geef me mijn pijp’. Iemand heeft toen pijp en tabak uit je zak gehaald. Uit het rapport van de dokter heb ik gelezen, dat... maar dat wist ik immers vroeger reeds. Ik heb de dreiging altijd gevoeld. Daarom hebben wij ons aan elkaar vastgeklampt. Want zelden heeft hartslag van bloed zo'n weerslag kunnen vinden. Zelden gaf een klank zulk een weerklank. Trillingen die zich in de luchten omcirkelden tot een eenzame dialoog. Monotoon galmt mijn smart langs de tinkelende glazen en roerloze schalen aan de wand.
| |
| |
Maar niet te lang meer...
Want jij hebt in deze dialoog veel gezegd, Vincent... en zult langer dan ik het woord voeren.
Donker. Men hoort psalmgezang. Op het toneel heerst rouw. Er zijn enkele rijen banken geplaats, waarop mijnwerkers en vrouwen in het zwart neerzitten. Vooraan staat Vincent, het gezangboek in de hand. Eveneens met het aangezicht naar het publiek zitten 3 mijnwerkers. Zij praten, terwijl de anderen zachtjes verder zingen.
| |
Voor de kerk
Het vuur heeft zijn ogen verschroeid.
Men spreekt over staking.
Maar de doden worden daardoor niet levend.
Er wordt geklaagd. Het risico is veel te groot.
Waar zijn nu die heethoofden, die de mond vol hebben van arbeidersbelangen. Van groeperingen en dergelijke?
Dit is alleen voor arbeiders, niet voor slaven.
Ik herhaal nogmaals: er behoeft een kristelijke organisatie te zijn. Wat denk jij?
Hou God buiten onze privaatbelangen.
Verder weet ik niets meer. Vraag me ook niets meer.
| |
| |
Is het omdat Bernard blind is?
Is het omdat wij machteloos zijn?
Het is omdat het leven verder gaat. Alles bolt als een verpletterende molensteen over ons heen. Wij blijven achter met twijfel.
God wil dat we voor hem zingen, dat is alles.
| |
De kerk
Nadat het gezang opgehouden heeft.
Ween niet meer, broeders en zuster. Want al die ons ontvallen zijn leven in het koninkrijk Gods.
Ik weet dat in deze momenten van diepe beproevingen ieder woord een woord te veel zou kunnen zijn, maar laat, wat er ook van zij, nooit enige twijfel meester worden van uw hart. Laat ons allen samen bidden: In de naam des Vaders en des Zoons en.........
Dominee de Jong en Van den Brink zijn verschenen.
Weet u waar ik Mijnheer Vincent zou kunnen vinden?
I MIJNWERKER:
Gaat u deze deur maar in.
| |
| |
Hier worden de diensten gehouden van de leden der gereformeerde kerk.
Zij treden binnen, zonder dat iemand hen bemerkt.
Lieve hemel, dat is ongelooflijk. Wat een vieze boel.
Wij moeten hem alleen trachten te spreken, dominee.
Geef toe, dat dit hok het allerlaatste van onze verwachtingen was.
Het is een oude danstent.
Iemand uit de vergadering is tot Vincent gegaan om hem op de hoogte te brengen van de komst der heren.
Ik verzoek u mijn onderbreking niet kwalijk te nemen, broeders en zusters. Beschouw deze dienst als geëindigd. Men verwacht mij. Het spijt mij zeer. Zondagmorgen, voor diegenen die kunnen, zien wij elkaar terug. God zegene u. Ga in vrede.
Het volk, zichtbaar verrast door die plotse onderbreking, verlaat traag en onzeker de zaal. Vincent blijft in verwarring achter. Bernard (met een doek voor de ogen) is gebleven.
| |
| |
Welkom, dominee. Ik ben zeer blij, dat u gekomen is als blijk van deelneming in de rouw. De ramp van Marcasse...
Niet helemaal juist, Mijnheer.
U wil toch niet zeggen, dat u niet...
Ongelooflijk, Mijnheer, u is...
Een ogenblik, dominee. U loopt zo snel van stapel. Mogen wij plaats nemen?
Ik bid u. Komt u nu van ver?
Van Brussel.
Wij kregen de opdracht uw gemeente te inspecteren.
O! Nu begrijp ik het. Rookt u?
Wij hebben uw aanstelling in het comité goedgekeurd, mijnheer Van Gogh.
U kunt niet denken met wat vreugde ik het vernam.
En dit naar aanleiding van uw uitmuntend gedrag, uw alomgeroemde offervaardigheid, toen u in deze streken op eigen initiatief, na onze voorafgaande weigering, het evangelie begon te prediken. Wij hebben het onderspit moeten delven. Vooral hier is zendelingenwerk geen eenvoudige en gemakkelijke taak.
Dat is het nergens, dominee.
| |
| |
Ik moet eerlijk bekennen, dat wij voor iedere nieuwe aanstelling lang wikken en wegen.
Vanzelfsprekend. De gereformeerde kerk in België is niet te vergelijken met deze in Nederland. Het is niet zulk een sterke vesting. Iedere aanvechtbare plek in onze organisatie kan ons in zonderlinge politieken mengen. Niettemin hebben wij u zeer bewonderd.
Ik verklaar u straks de betekenis van dit ‘niettemin’. U hebt uw werk gedaan.
Het is heel gewoon, dat iemand zijn werk doet. Hier zijn er anderen die lof verdienen. U zag ze daareven. O ja... ze vloeken soms! Zij worden soms de kerk afvallig. Het is omdat ze beter de realiteit van God beleven in uren van angst dan in het beluisteren van aangeleerde preken die hen van op een afstand worden toegesproken.
Er is een afstand tussen predikant en volgelingen.
Ik ben blij dat u zelf het delikate punt aanraakt.
Zeer zeker kunnen wij allerminst de onkristelijke houding van zekere predikanten rechtvaardigen. Een zieleherder mag niet blind zijn voor de sociale noden. Hij moet trachten, integendeel, de moraal van zijn getrouwen op te voeren tot eigen geestesgesteldheid Maar,... hij moet een plaats innemen. Nu kom ik tot het kapitale punt van mijn opdracht, mijnheer Van Gogh.
| |
| |
Hij moet iedereen respect weten af te dwingen.
U meent dat ik dat niet doe?
Wij hebben een reputatie te verdedigen. Niet alleen tegen een front van vrijzinnigen en liberalen, die stilaan meer en meer hun verfoeilijke invloed over de industriegebieden uitstrekken, niet alleen tegen de Roomse pers, die ons ongenadig aanvalt, maar ook tegenover onszelf. Tegenover ons eigen kader.
Dat kunt u alleen door het verstevigen van het woord in eigen hart.
En de verspreiding van het woord.
De verspreiding van het woord in zulk een lokaal is een lastering!
U vroeg me of u respect afdwong. Ik zal u eerlijk antwoorden: nee.
Uw vreemdsoortig gedrag ontaardt tot een onderwerp van spot!
Spot, die de gereformeerde kerk op haar rekening krijgt.
Wat wij hier zien is een schande! Een heidencultus!
Wij hebben dat volledig af te keuren. Alhoewel, ik herhaal het nogmaals, uw onvermoeibare arbeid u tot ere strekt. De bekeringen op uw actief zijn ons niet vreemd.
| |
| |
Kortom, ik heb me vergist.
Ik dacht dat u hierheen gekomen was om uw rouwbeklag te maken en om ons moed in te spreken. Maar ik merk dat u me duidelijk wilt maken, dat ik hier vandaan moet.
Persoonlijk heb ik daarover niet te oordelen. Wij hebben enkel een rapport uit te brengen, dat dicht bij de waarheid moet aanleunen.
En wat noemt u de waarheid?
Het is tot ons doorgedrongen, dat u alle burgerlijke kledingstukken hebt weggeschonken.
Anderen konden ze beter gebruiken.
Dat is een nobel gebaar, maar...
U loopt gekleed in een potsierlijke soldatenjas, met een gore pet op het hoofd zoals de eerste de beste boerenkinkel!
Potsierlijk, zegt u? Dat is wel het woord als ik u hoor spreken. Ik...
Wij wilden u niet kwetsen. Potsierlijk is wel misplaatst...
Om in alle minzaamheid tot de zaak terug te komen, zult u toch gewillig toegeven dat u onmogelijk eerbied en volgzaamheid kunt afdwingen door u neer te zetten op teriel- en kolenhopen. Dat is geen voorbeeld. Dat is geen levenshouding. U tekent? Indien u een speciale liefhebberij koestert die u kan ontspannen, daartegen kan niemand zich verzetten. Het is een goed menselijk recht. Maar dan doet u beter het te beoefenen in de eenzaamheid.
| |
| |
Trouwens, wat u tekent wekt evenzeer de verwondering.
Wijst op een map die op een stoel ligt.
Zijn deze tekeningen de uwe?
(bladert):
Werkvolk met houwelen... Vrouwen gebukt onder zakken.
Wij kunnen ons nu met eigen ogen overtuigen.
Het brengt u niet de minste ontroering? En deze schets? En dit? En dat?
Niet de minste emotie? U, een dienaar der liefde?
Ik begrijp het verband niet.
Het is waar, mijnheer. Ik ben een zonderling: Vincent Van Gogh is een gek.
Het is mij niet vergund een oordeel te vellen. Wat mij aangaat zijn louter kerkelijke aangelegenheden. Maar er moet ergens een grens getrokken worden. Mij dunkt, hebt u die grens, neem mij niet kwalijk, overschreden.
Ik heb de middelmaat van het aalmoes overschreden. Bedenk toch, dat het in de eerste plaats om hén gaat, dominee!
Zij hebben er meer nodig dan ik. Meer, die samen met hen afdalen in de wankele kabien, opeengeperst als kalveren. Omdat hun vertwijfeling zou bezwijken voor de muur van uw onwankelbaar geloof.
| |
| |
Is dit alles u nooit als een groot vraagstuk opgerezen?
Ik hou niet van sentimentaliteit.
Is het aantal kinderen die in de mijnen werken u onbekend?
U vertelt ons niets nieuws...
Hebben die bleke uitgemergelde gezichten in u geen oproerige gedachten doen opwellen?
Wij weten dat het erg is.
Wel, dominee, dan is u sterk.
Maar wat zou u hen antwoorden op de vraag: ‘Dominee, als er een God bestaat... waarom is Hij zo wreed? Wat?’
Denk aan de Beproevingen en de Menswording.
En dat volstaat?
Van den Brink en de Jong maken zich reisvaardig.
Vaarwel, dominee! Draai je hoofd niet om als op straat voor de huizen neergehurkt mensen je nagapen, waarvan de wezens uiteengerukt, de ledematen afgezet werden... kosteloos! Beneden bij de ontploffing! Vergeet niet ieder jaar een kalender van hen te kopen. Zo is je rust voor de twaalf volgende maanden verzekerd!
Loop niet weg, dominee, want ik heb je nog wat te tonen! Ik geef aanschouwelijk onderwijs! Daar op de grond, dat
| |
| |
grauwe, bloedige spuwsel... opgekrocht uit langzaam aftakelende ingewanden!
Het is vies, dominee, vies! Je moet er van walgen, is het niet? Schrijf in uw verslag, dat ik smeek aan de heren van het comité om op deze hogeschool van miserie hun diploma te komen verdienen!
Dominee de Jong is haastig weggegaan.
(van ver):
U begrijpt wel, dat dit alles niet zonder gevolgen blijft!
Vincent blijft roerloos, dan bemerkt hij Bernard.
Waarom heb je hen de waarheid niet verteld?
Dat je alles hebt weggeschonken: je kleren, je geld...
Kom, dat hoefden zij niet te weten... Antwoord mij eerlijk op een vraag, Bernard. Ben ik er in gelukt een van jullie te worden?
Ik geloof het niet. Het was nochtans mijn bedoeling. Daarom ga ik jullie nu verlaten.
| |
| |
Gewoon verder gaan, zoals anders. Misschien komt er wel een andere, een echte dominee.
Maar reken niet te veel op hen. Wat zij beogen is de innerlijke mens te verdringen. Het is met de evangelisten als met de kunstenaars. Er bestaat een oude akademische school vol bekrompenheid en vooroordelen. Mensen met een stalen harnas van konventies... En uw leed, Bernard, daar zullen zij zich niet om bekommeren.
Donker.
Het leven ligt daar plots als een uitgedroogd meer. Een verzande oever, waarlangs geen baar verzoening kust. Met schorren en polderplassen, waarin achteloos achterbleven: onze weemoed en bezonken verdriet. Moeten wij troost aan elkander zoeken? Want altoos krijgt men troost van wie zelf meer nodig heeft. Maar niet altijd is troost afdoende. Soms is het hinderlijk slechts broer te kunnen zijn en te voelen hoe ontoereikend ieder menselijke hulp is.
Donker.
| |
Bij la sorcière
Bernard zit bij een dode boom. Verderop maakt Vincent een schets van hem.
Aan onbelangrijke dingen.
Vertel ze me. Het is onmogelijk een mens te tekenen zonder te weten wat er in hem omgaat.
| |
| |
Moet ik het je nog zeggen? Jij kent ze beter dan ik ze zelf ken.
Je denkt nog aan dat meisje, niet?
Nee, ik wil niet... Ik ben alleen maar blij, dat je toch niet weggegaan bent.
Hoe kon ik zo dwaas zijn?
Je meende het niet, nietwaar?
Gelukkig.
Stilte. Theo verschijnt en bekijkt achter de rug van Vincent de schets die hij maakt.
Eindelijk. Goed dat je me komt opzoeken. Hoe kom je hier?
Ik ben op doorreis, naar Frankrijk.
Je maakt vorderingen. Gaat de verkoop?
Schitterend! Moest je ooit schilder worden...
| |
| |
Wat denk je van deze schets?
Nog niet rijp voor verkoop?
Je bent een kenner, Theo. Jouw oordeel is mij meer waard dan dat van gelijk wie.
Buiten dat van Dürer of Rembrandt.
Wonderlijk, weer over kunst te kunnen spreken. Schilderijen bestaan niet in de Borinage.
Je moet me komen opzoeken in Parijs. Je zult boulevards borstelen en elegante dames.
Nu boeit mij echter het landschap. Bij sneeuwweer herinnert hier alles aan Breughel: rood, groen, wit en zwart. Vooral het sombere, donkere palet!
En ginds in Parijs zal ik je nieuw werk tonen.
Ik zal er naar verlangen. Het brengt me plots aan het mijmeren over de kunst. Het was ook mijn plicht er niet zo sterk meer aan te denken. Maar nu, met jouw verschijnen heb ik weer even tijd voor mezelf. Kunst is werkelijkheid, de natuur, maar met een karakter dat haar van de aarde losmaakt, haar opheft en met een betekenis verlicht.
Je praat beter over kunst dan over godsdienst.
| |
| |
Dat je eigenlijk niet voor predikatie deugt. Het verrast je toch niet te erg?
Toch wel enigszins.
Waarom bekijk je me zo vreemd?
Ik heb je afstelling vernomen.
Vincent, ik begrijp je niet meer. Wat wil je eigenlijk?
Je bent vreemd en voor de familie een onmogelijk personage geworden. Wij hebben angst van je.
Ook jij niet? Jij gaat me toch niet ontvallen?
Nee, Vincent. Wij zijn taai. Ik zal je niet lossen. Wij hebben beiden iets van de Kempen.
Ach, Theo. Ik wil bemind worden. Is het mijn schuld dat de liefde mij vlucht?
Ik vrees mijn vaderland te verliezen.
| |
| |
Dat wat je voedt. Dat wat je omringt. Dat wat je wil liefhebben.
Kon ik mezelf voelen voltooien in de richting van een bepaald doel. In stijgende lijn... Maar het is altijd een levenloos schommelen. Ik lijd.
Waarom vlucht de liefde mij? Heilzaam en vruchtbaar zou het zijn te leven in gezelschap van iemand die mij liefhad en die ik kon beminnen.
Arme broeder. Denk je nog wel eens aan onze wandeling langs het kanaal, bij de molen van Rijswijk? Sindsdien is er veel veranderd.
Het leven is moeilijker geworden. Wij zijn niet zo jong meer.
Ik moet zoeken en voortgaan op de weg die ik gekozen heb... Verder... Verder... Tot het eigenlijke doel stilaan vaster vorm neemt. Soms heb ik mijn brood verdiend. Soms hebben anderen het mij gegeven. Daardoor heb ik bij velen het vertrouwen verloren. Maar jij, Theo... jij mag niet twijfelen.
Ik zal je altijd blijven helpen. Wat je ook besluit te doen. Drukt de eenzaamheid je niet?
| |
| |
Dan ga ik nu. Nog slechts een vraag: waarom geef je je niet helemaal aan de schilderkunst?
Nooit! Nooit! Als ik teken, is het omdat het enkel een manier is om eerlijk te bidden. Het is lijden zonder klagen. Het is niet hinderlijk voor anderen. Maar iemand die een zending vervult heeft geen ander doel dan die zending.
Wij kunnen wel even aarzelen, maar daarna staat het des te sterker voor ons.
Ik wou dat ik het geheim van je dapperheid kon kennen.
Kijk rond, Theo. Het is het volk van de Borinage.
Tot ziens, Theo.
Theo gaat weg.
Ik had nooit eerder kunnen vermoeden, dat uit de stem der mensen alleen zo duidelijk hun karakter spreekt. Wat heeft hij een zacht geluid.
Wat een aristokratenhart.
| |
| |
Hoe vrolijk klinkt je stem... Nooit had ik gedacht, dat de vluchtige groet van een broer zulke stemming naliet. Paster, je bent een ander. Konden enkele minuten aanwezigheid zulke verandering brengen. O, kon ik uw broeder zijn, paster.
Geen paster meer, maar Vincent.
Jij gelooft dus niet dat alles verloren is?
Wat zou er verloren zijn?
Alles nutteloos en vergeefs, voor ons, voor mij. Heel dit leven...
Het is voor ons allen altijd te herbeginnen. Maar ik zal een ander van je maken, een die geen ogen nodig heeft om bemind te worden. Een broer, een vader zal ik voor je zijn.
Dan vertel ik het je: Toen ik haar ontmoette heb ik niet gezegd wie ik was, noch waar ik woonde en wat ik deed. Indien ik haar nu moest terugvinden. Zou ze me dan zó liefhebben?
Als je haar vindt, mijn zoon, dan zal ze je omhelzen, je behoeden.
Wat een gunst, bemind te worden! Wat een goddelijk bezit!
Maar wat een vloek, een doem, een kruis... wanneer de liefde je vlucht! En dat zweer ik, zal ze niet... mag ze niet!
| |
| |
Vincent! Wat is er?
Vincent valt op de grond. Donker.
Vader! Vincent is gevallen! Vincent in de Borinage! En ik ben zo ver van hem... Vader, er is geen ogenblik te verliezen. Hij is volkomen uitgeput. O, vader... het is een taak die menselijke kracht te boven gaat. Aan zulke dingen moeten wij bezwijken. Hij die alles geeft, houdt voor zichzelf niets... Sta hem bij, zodat hij in de moeilijkste uren niet alleen weze!
Wij hebben allen verkeerde dingen gedaan. Maar, vader, mijn broer... richt hem op!
Donker.
| |
De woning van Vincent
Vincent, ziek, ligt uitgestrekt op een bed. Bij hem staan de 3 Mijnwerkers, Mme Denis en Ds. Van Gogh.
Nu wij alles gedaan hebben wat wij konden, wat verlang je nog van ons?
Niets dan een goede verstandhouding, vader.
Een goede verstandhouding vernietig je zelf door je onmogelijk karakter. Wat kunnen wij meer doen? En welke houding moet ik aannemen tegenover de kerkraad?
Van iemand wiens zoon zijn plicht trachtte te doen, vader.
Je plicht was de weg te volgen die je was voorbestemd, zoals je broer Theo. Geestelijke, Vincent... Het past zo min bij je zonderlinge inborst als leraar. Waarom moest jij geestelijke worden plots? Een roeping?
| |
| |
Het is nooit iemands schuld.
Nee, het is nooit iemands schuld.
Konden wij maar weten waarom.
Ik kan het u niet zeggen.
Uit Den Haag ontvingen wij nieuws. Wat een begeestering in je brieven over het huis Goupil. Ongelukkiglijk ken je de afstand niet tussen verkoper en klant. Dat duldt geen enkele patroon. In Londen slenter je rond de ‘slums’ in White-Chapel, eerder dan je om je onderwijs te bekommeren, waarover je ‘halleluja’ had gezongen. Vervolgens je onvoltooide studies te Amsterdam. Dan de schande te Brussel. En nu? Weer heb je de familie nodig om je er uit te sleuren.
Ziek, hongerig... Zo heb je het gewild.
Ik vrees, Vincent, dat je wispelturig en fanatiek bent.
Wat doet het me leed, vader.
Ik zou durven zeggen: lui, ben je.
| |
| |
Er zijn er die lui zijn uit laagheid van natuur en weekheid van wil. Het doet me verdriet als u me voor zulk een aanziet. Want het is niet waar.
Hoe kan ik weten wat waar is? Je gedraagt je als een vreemd wezen, niet op zijn plaats onder mensen. Ja, ik geloof dat je lui bent.
Er zijn luiaards, die een werkkracht in zich dragen, die machtig is van omvang. Zij worden opgevreten tot een gestadig verlangen tot daden. De fataliteit der omstandigheden is hen echter meester.
Hij weet nochtans instinctmatig in staat te zijn tot een geweldige produktie. Hij kan voortbrengen boven de normale maat. Het zou zijn bestaansreden betekenen en hem sterken in zelfbewustzijn en zekerheid.
Tot wat ben jij reeds nuttig geweest? Wat heb jij reeds kunnen voleinden?
Niet veel, dat weet is. Een vogel in een kooi, bij lenteweer, kan niet verrichten wat hij wil. Andere dieren bouwen hun nest. Hij verbrijzelt zich de schedel tegen de tralies. Maar hij leeft verder en zingt somtijds, alhoewel de anderen hem een luiaard heten.
‘Ben je nu niet gelukkig?’ vragen de kinderen die hem goed verzorgen.
‘Heel wel... Ik voel me best... Maar, o zegen... kon ik zijn als alle andere vogels.’
Jij bent gevangen door wat je in het rond hebt stuk geslagen.
Mijn God, ik ben omsloten. Zal het nog lang duren? Is het voor de eeuwigheid?
| |
| |
Hij is ten einde krachten, dominee. Vermoei hem niet meer.
Hij moet hier weg, vrienden. Zo snel mogelijk.
Wij zullen hem niet kunnen vervoeren.
Kun je geen vrede zoeken zonder je om mij te bekommeren?
Ik zou niet kunnen, Vincent.
Ik ben uw zorgen niet waard.
O, vader. Dit alleen breekt de tralies van de kooi. Ieder vorstelijk gebaar. Daaraan weerstaan de kloekste omheiningen niet. Verlangen wij het in dit leven, dan wordt het ons in de dood geschonken.
| |
| |
De dood is zo ver. Denk er niet aan.
De dood is altijd nabij. Maar het geeft niets: het is een vriend. Vader, beschouw mij niet als een luiaard.
Woorden komen soms vlugger dan gedachten.
Als er iets te zwaar is om alleen te dragen, dan bezwijkt men tenslotte als er niemand helpt ondersteunen.
Nee. Ik hou enkel de ogen gesloten, Ik voel mij zwak en beschaamd. Ik durf niet opzien. Iedereen die mij geeft, kan ik niet terugschenken.
Wij kunnen ze u niet weergeven, die offers.
Kom, richt je op.
Hij ondersteunt hem.
Die passie, kon ik ze uit me snijden! Ze verplicht me ondoordacht dingen te verrichten! Ik zou me willen laten wegzinken om te rusten in een vreedzame wereld. De wereld van de schilderijen.
Je zult ze terugvinden, langzamerhand.
Zal er niemand aanstoot aan vinden?
Niet indien het je rust kan brengen.
Het levert mij over aan wanhoop, niet te vinden wat ik zoek. Niet in Shakespeare alleen, niet in Hugo of Delacroix. En toch is er iets van in allen. Maar ik kan het niet omvatten.
| |
| |
Ik weet het niet meer. Ik vind het niet. Daarom gaat het slecht met me. Het kan duren... duren. Misschien komt er nooit een einde aan. Maar als het komt zal ik zeggen: ‘Eindelijk, daarom was er ‘iets’.
Moet ik het verlaten, dit land? Zonder iets mee te nemen en zonder iets achter te laten. Geef mij van dat gruis, waarmede uw vesten overdekt zijn. Ik wil het niet verlaten.
De mijnwerkers en Ds. Van Gogh leiden hem weg; Mme Denis blijft.
(leest uit een brief):
Beste Theo, De weg tot God is liefde. Wij moeten innig liefhebben. Met wilskracht en intelligentie. Ieder spoor van liefde omklemmen met hardnekkigheid. Het is zeldzaam en leidt tot intens geloof. In alle dingen uit zich die ene grote macht. De een heeft het geschreven in een boek. De ander in een schilderij...
De mijnwerkers komen terug binnen.
Tekenen van grootheid verbleken nauwelijks uit zichzelf.
En de Borinage bleef de Borinage.
De mijn bleef de mijn.
Donker.
| |
| |
| |
Een landweg
Bernard verschijnt. In de achtergrond schaduwen van machines uit de mijnindustrie in werking.
Ja, de mijn bleef de mijn.
En jij, Vincent, zoekt je bestaansreden, zoals ik de mijne zocht en kreeg. Zo ziet, dat hij die men tot niets in staat acht en onwaardig voor ieder werk of doel, tenslotte toch rust vindt in een veilige bestemming.
Heel in de verte, op een lange baan, ziet men Ds. Van Gogh, die zijn zoon ondersteunt.
Saluut, Vincent! Neem nu een juiste koers! Want nu ga je de zon tegemoet! Opwaarts! Klimmen in plaats van dalen! Veroveren in plaats van verliezen! Adieu, Vincent! De Borinage vergeet je niet!
Donker.
Men kent trouwens de rest. Le Midi de la France. De zon. Eens vond men hem uitgestrekt in een greppel, later overdadig bloedend op straat, waarna zijn vriend Gauguin hem in de steek liet.
En toen het gesticht, waar niet een der geesteszieken zijn in koortsige haast vervaardigde schilderijen wou aanvaarden als geschenk.
Dit alles, nadat hij de Borinage verlaten had.
Kent er iemand Auvers-sur-Oise?
Rode daken doen eigen weemoed ontbranden. Van verre toppen wuiven gele zonnebloemen u toe: Kom dichter... kom dichter... dichter... heel nabij, maar stil... Want alleen in zoete stilte kan een grauwe steen je aanspreken:
‘Hier rust Vincent Van Gogh... 1853-1890’.
Je zult je vingers zacht over de stenen laten glijden en voelen, dat nog niet heel lang de steenkapper deze letters beitelde. Amper zes maanden.
Moest ik nog deze maand het tijdelijke met het eeuwige verwisselen, moest ik vlug sterven, wat zou ik smeken om in de schaduw van zijn bloemen te mogen slapen.
Opdat wij eeuwig genoegzaam kunnen rusten in de blijde vrede die wij eindelijk vonden.
Wij, Vincent en Theo.
Alle licht zacht uit.
| |
| |
| |
Tweede bedrijf
‘Vincent in Holland’
Het toneel is duister. Tersteeg verschijnt.
Ik verzet me tegen het dwaze denkbeeld, dat artisten zich zouden onderscheiden van gewone stervelingen door een duidelijker aanvoelen van het Eeuwige en van God.
Er is geen enkele reden om dat te geloven.
In mijn leven heb ik er heel wat ontmoet, heel wat gesproken en... vele geholpen. Uiteindelijk ben ik tot het besluit gekomen dat alle buiten normaal-burgerlijke gedragingen au fond uiting zijn van een zeker snobisme.
Kortom, er bestaan schitterende middelen om de aandacht te wekken en de belangstelling gaande te houden. Maar uiteindelijk blijft er slechts één enkele manier om goed te schilderen. Gedurende jarenlange experiëntie heb ik ze meegemaakt in soorten en hun dwaze aanstellerij, die niets met kunst te maken heeft, zet er mij toe aan de komende generaties op de hoede te stellen. Niets gaat boven een degelijke maatschappelijke positie, die vijand is van alle buitensporigheden. Dit laatste brengt mij op deze Van Gogh. Deze Vincent. Ook hem was een glansrijke carrière weggelegd. (Denk hoe zijn broer alles wist te benutten.)
Als opvolger van zijn oom in de kunsthandel Goupil nam ik hem als verkoper in dienst. Maar hij gaf er de voorkeur aan dit keurig bestaan te verkwanselen.
Na zijn mislukte evangeliepredikatie in de Borinage is hij
| |
| |
in Noord-Brabant teruggekeerd en heeft hij zich geheel op schilderen toegelegd. Hij woont momenteel in Etten bij zijn vader.
Talenten zijn goedkoop. Genie is wat anders.
Hij verdwijnt. Licht.
| |
Etten
Vincent zit te tekenen. Kee naast hem. Er is zon.
Ik moet je wat zeggen, Vincent.
Het is een beetje moeilijk.
Ik... Ik ga uit Etten weg.
Ik ga terug naar Amsterdam.
Het is een hele verandering voor jou. Ook ik zal je gezelschap erg missen.
Ik geloof dat ik te lang gewacht heb om...
Nee, Vincent, zeg het niet.
Ik moet. Ik kan niet anders.
Is het geen tijd om naar huis te gaan?
| |
| |
Het mag niet. Het is beter zo.
Het is niet beter zo. Ik had gedurig hoop dat je het zou merken.
Niet zoals ik het verwachtte. Jij bent de mooiste vrouw die ik ken.
Heb ik niet altijd naast je gezeten bij je werk? Niet urenlang door weer en wind met je over de heide gedwaald?
Dat was wonderbaar, maar niet genoeg.
Niet genoeg, dat ik je streelde? Niet genoeg, dat ik je hand in de mijne hield en mijn haar tegen je wang wreef?
Dan is het dringend tijd om weg te gaan.
Er groeide een groter verlangen, Kee.
Liefde erkent geen gebod.
Er is een blik op mij gericht, die mij de ogen doet afwenden.
| |
| |
Zelfs de dood heeft hem mij niet ontnomen. Want er is een derde die gedurig met ons is, Vincent.
Nooit zal ik je vrouw kunnen zijn, nee... Nooit.
O, ik duchtte dit antwoord, maar het schrikt me niet af. Het leven stelt steeds moeilijker eisen.
De eeuwige band tussen man en vrouw laat geen plaats meer.
Hoelang behoudt een gestorvene dan het recht? Kom, Kee... Wij hebben ook nog rechten! Wij leven!
Heb geen angst voor de toekomst. Mijn schetsen worden vaster en steviger. Gauw zal ik in ons levensonderhoud kunnen voorzien. En dan... Tersteeg zal mij helpen.
De genegenheid die ik voor je heb is niet tot liefde kunnen groeien Vincent. En het is jouw schuld niet.
Kunnen wij mekaar niet troosten?
Kom, Vincent, laat ons nu weggaan.
Het is toch beter zo. Ook voor jou. Jij zou er meer onder lijden dan nodig was. En ik zou het niet kunnen helpen.
| |
| |
(slaat de handen voor het gelaat):
Er zijn verschrikkelijke dingen in het leven. Ik kan het niet geloven.
Dat moet je aanvaarden. Een gestorvene behoudt voor altijd het recht. Voor het ganse leven.
God heeft ons allen een zware last gegeven. En ieder moet deze zelf dragen. Elke verlichting is slechts mogelijk door ons zelf en we mogen ze van niemand anders aanvaarden. Toch zal ik nooit opgeven. Terwille van de liefde.
Ook niet als alle moeite vergeefs is?
Niets is tevergeefs. Heeft het Woord een valse klank in mijn mond, het zal eerlijker klinken in mijn doeken. Ik geloof.
Ik zal het niet aanvaarden, want in de meest hopeloze toestand kwam ik terug in Holland. Ik ben nu een ander mens geworden. Wil je met me trouwen, Kee. Wil je met me trouwen?
Hij grijpt haar om haar te omhelzen, maar ze wijkt ontzet achteruit.
Raak me niet aan! Ik zou het niet verdragen!
(loopt weg):
Nee! Nooit! Nooit!
Vincent loopt haar achterna. Donker. Tersteeg verschijnt.
| |
| |
Een onwrikbaar gezag als dat van de ouwe heer Stricker wordt gevestigd op de Eeuwige Waarden der strenge Kristelijke principes. Zulke gezinnen zijn in Holland een voorbeeld en staan borg voor onze reputatie in het buitenland. Sommige heethoofden drijven er de spot mee, maar zij zullen ondervinden dat het burgerlijk begrip van deugd stand houdt bij alle wereldschokkende revoluties. Het is ook het meest blijvende. Ja, meer nog... het is een teken van vaderlandse eer en hoge standing.
Indien de burgerij zich dat ten volle bewust was en met strenge hand bijtijds ingreep waar het nodig was, dan zouden alle onzedelijke uitspattingen waartoe de hedendaagse jeugd onmiddellijk bereid is, in de kiem worden gesmoord. Je merkt het gevolg, dominee Van Gogh. De jeugd is zonder recht en rede... Ongebreideld. Welke duivel heeft zich van hun ziel meester gemaakt.
Hij verdwijnt. Het licht gaat op in het huis van dominee Stricker te Amsterdam.
| |
Woning van dominee Stricker
Men is aan het souper.
(lacht):
Hahaha... Ongehoord... Hahaha... ‘Vincent, predikant bij de mijnwerkers’, zei ik... ‘Ongehoord...! Bij mensen met een schier onbegrijpelijk patois... zonder één grein kultuur... zonder... enfin... niets’, zei ik... Hetzelfde voorspel ik nu met zijn schilderen. Middelmatige knoeiers lopen er met honderden, met duizenden...
Jij voorspelt altijd alles...
Wat niet wegneemt, dat ik meestal gelijk heb. Is het niet zo, Kee? Jij hebt je neef zelf gezien en met hem gesproken...
Ik had liever dat je niet over hem praatte, vader.
| |
| |
Maar jijzelf zei toch, dat...
Dat hij stug is, erg teruggetrokken en in geen geval mededeelzaam.
Dat is niet te verwonderen.
We zouden wellicht nog meer dwaze streken te horen krijgen. Het is zo meer dan voldoende.
Als je hem beter kent is hij zo kwaad niet.
Maar dat incident met zijn vader? Dat is toch ongehoord.
Een zoon, die onstichtelijke boeken in huis bracht, ranselde ik zoals Jezus de Farizeërs deed, uit de tempel. Ongenadig met een zweep.
Och kom, vader... Overdrijf niet.
Wijsheid uit Parijse boekwinkels overgewaaid...
Verdorven Franse geest. Is dat lektuur?
Geen wonder dat zijn arme vader deze woekernesten van verderf in rechtvaardige woede tegen de grond smijt.
| |
| |
Maar wat een spot, deze weer op te rapen met de woorden:
‘Verontschuldig mij, vadertje Michelet’.
Wat een belediging voor die arme Theodorus. Alles wel beschouwd vraag ik mij af of we eigenlijk wel goed deden Kee er heen te laten gaan.
Zeden uit de wildernis heeft hij met zich mee gebracht!
En nu is schilderen precies een bezigheid voor lui die geen zin hebben in werken.
Onzin! Ik heb schilderen altijd als een amusement beschouwd.
U oordeelt onrechtvaardig over hem, vader... Hij heeft gevraagd mij te huwen.
Kind, je doet me schrikken met die ongepaste grapjes.
(lacht):
Een bloedverwant... Een neef die er een ogenblik aan denkt mijn dochter te huwen...
Een mislukkeling, die niet bekwaam is zijn eigen kost te verdienen.
Waarom ik het jullie vertel weet ik eigenlijk niet, maar ik zou zeker niet geweigerd hebben moest ik van hem hebben gehouden.
Wat zeg je me daar van...
| |
| |
Wat heb je hem dan geantwoord?
Natuurlijk, je man is pas overleden... je kunt toch niet zo direct...
Daar bewijs je tenminste dat je de dochter bent van iemand met gezond verstand.
En dat verklaart dus je onverwachte terugreis.
Indien u er een verklaring voor zocht, dan hebt u ze nu.
Ongeloofelijk. Zie je wel dat ik gelijk heb gehad toen ik beweerde dat we haar niet hadden moeten laten gaan?
Ik ga nu naar mijn kamer, vader.
En dat is alles wat je ons te vertellen hebt.
Er is niets meer.
Zij gaat weg.
Ik weet niet wat ik er van moet denken.
Kwam dit ook uit volgens je voorspellingen?
Het bederft totaal mijn eetlust.
Loopt heen en weer.
Kee! Kee!...
In Godsnaam ga toch terug zitten.
Nee, dat zweer ik... Zo zal dat niet eindigen!
| |
| |
Dat zul je zien! Vooreerst gaat er een brief naar Theodorus. Ik kan dat toch zo maar niet laten gaan.
Hoe onverstandig. Hij is van het geval beter op de hoogte dan jij.
Dan zal ik deze onbeschaamde vlegel zelf een paar flinke draaien om de oren geven. Ik zal hem leren zulke dwaasheden uit te kramen. Het is ongehoord.
Er wordt gebeld.
(roept door de gang):
Ik ben voor niemand te spreken.
Ja, nou moet je dat precies zo luid schreeuwen.
Wacht dan tenminste tot dat het bezoek van de deur weg is.
Er is een heer die er op aandringt u te spreken.
Drommels, heb je dan niet gezegd dat ik niet thuis was.
Dat heb ik gedaan, maar hij heeft u door de gang horen roepen, mijnheer.
| |
| |
Ga dan terug en zeg dat ik het te druk heb. Halt, wacht een ogenblikje.
Hij gaat door het sleutelgat in de gang kijken.
God! Hij is het! Laat hem in geen geval binnen. Verzin wat je wil, maar versper hem de weg. Het is een gevaarlijk man. En als hij brutaal is, smijt hem dan de deur uit!
(bevend):
Maar mijnheer... Hij ziet er zo vastberaden uit.
Ik ben bang... Zal ik de politie roepen, mijnheer?
Vincent duwt de deur open en komt binnen. Het meisje gilt en loopt weg.
Jij... Zeer verbaasd jou hier te zien in Amsterdam... Waarde neef.
We zullen je niet verbergen, dat je bezoek ons veeleer onaangenaam is.
(gejaagd):
Vader heeft Kee naar Breda gestuurd, zodat ze daar de trein kon nemen zonder dat ik het wist. Maar ik heb haar lief, begrijpt u... Ik kan niet zonder haar leven... Nee, ik kan niet. Ik ben haar dadelijk gevolgd.
Bedaar wat, jonge man, bedaar.
Jij vindt het heel natuurlijk bij iemand binnen te dringen... als... als een inbreker... zonder je vooraf aan te melden, zonder de minste beleefdheidsformule en valt meteen met de deur in huis... Wel, jonge man...
| |
| |
Met alle respect, Oom... Ik heb je veel te danken... Maar ik verzoek je mijn toestand in te zien. Later, later... zal ik de verschuldigde beleefdheidsformules verdubbelen... Nu echter niet. Ik heb geen tijd. Er is haast bij... Ik moet Kee spreken.
Zij wenst je niet meer te zien.
O, spot niet..., spot niet.
Ze is trouwens niet hier.
Ook jij wilt me dus niet helpen?
Integendeel, Vincent... Wij hebben het goed met je voor.
Dat zeggen ze allemaal. Maar je liegt.
Wat? Jij durft...! Vooraleer ik je voor goed het huis uitjaag, wil ik je mededelen dat niemand gediend is met deze onmogelijke situatie. Jij hebt geen greintje moraal.
Wij herhalen, dat je haar nooit zult weerzien.
Dat liegt je weer! Zij zou nooit zo iets gezegd hebben. Ik wil haar zien.
Verlaat onmiddellijk dit huis!
Je zet me aan de deur als een bedelaar, als een vreemdeling?
Hij roept.
Kee!... Kee!...
(na een stilte):
Je ziet... ze wil niet komen.
| |
| |
Hoe kwam het vroeger in mij op jou te steunen, Vincent. Ik begrijp het niet. Dat ik niet dadelijk gezien heb wat jou scheelde.
Luister, Oom Stricker... Laat me haar dan een laatste maal spreken. Even maar. Ik zweer haar nooit meer terug te zien.
Zolang mijn hand deze vuurproef doorstaat.
Hij neemt een kandelaar en houdt zijn hand boven de vlam.
Je moet het mij toestaan.
(gilt):
Jezus, wat doet hij!...
(na een poos van verstomming):
Jij dwaas!... Jij gek!... Dwaas! Dwaas! Je zult je verbranden! Je weet niet wat je doet!
Trek je hand boven die vlam weg! Je verbrandt ze!
Hij slaat hem de kandelaar uit de hand. Loopt dan naar de deur.
Er uit!
(met gebogen hoofd):
Dus... Niet?... Niet?...
Dwaas! Dwaas!
Vincent gaat met gebogen hoofd langzaam weg.
Het wordt donker in het huis van Dominee Stricker.
Licht in de straat, in de herberg. Muziek.
| |
| |
| |
Straat en herberg
Tersteeg verschijnt.
Een gek blijft nu eenmaal te allen tijde een gek. Alle minderwaardigen staan een normaal groeiende ontwikkeling in de weg. Zij moeten verdwijnen. Zo niet stichten zij nog meer onheil. Hoera, Tersteeg... Jij hebt de dingen steeds gezien zoals ze waren. Jij hebt je nooit door waanzinnige denkbeelden op de loop laten brengen en van kindsbeen af geweten, dat de som van een en een twee was. Jij hebt gevoeld, dat een stenen muur onomstootbaar blijft... en dat het voor niets nodig is er je hoofd aan te kneuzen. Deze stenen muur is de gevestigde moraal... de openbare mening. Zij alleen leidt tot tastbare resultaten. De rest is absurd... Volkomen absurd.
Hij gaat zitten in een hoek van de herberg, waar ook Sien reeds zat.
Hoor es... Ik schenk niet meer op krediet. Dat is voor goed afgelopen, pestbrok!
Nu hij weet, dat ik niet bof begint hij op me te schelden...
Wat zeg je? Ik vertik het om met je te praten, meid.
Ook goed.
Stilte. Vincent komt binnen, de hand in verband.
Ik zeg je nogmaals ‘nee...’ straatmeid.
| |
| |
(als de waard de borrel brengt):
Wie is ze?
Weet ik het. Een van die slonsen uit de buurt. Ik kan toch niet alle meiden gratis trakteren.
Wil je je smoel wel eens houden? Nog een woord en ik smijt je er uit.
Nou, dat zou ik je gauw verleren, rotkerel. Is dat een manier om je tegen je kliënteel te gedragen.
Kliënteel!... Zou iemand het kunnen geloven. Ga op de straat tot je er eentje vindt die niet vies gevallen is om met je te slapen. En als je duiten hebt, kom dan terug. Dan kun je ook van de lui wat meer vriendelijkheid verwachten!
Stil nou... Laat haar met vrede.
Straks begint ze zowaar te grienen.
En geef haar nog te drinken.
Jij hebt het aan mijnheer te danken, meid.
Jij bent een sjiek type, zeg... Wie ben je?
Dat interesseert je niet.
Nou, vriendelijk ben jij, zeg...
Pauze.
Kijk me niet zo aan.
| |
| |
Zie je niet dat ik rood word?
De waard heeft dan een glas gebracht.
Nou, vadertje, op je gezondheid, hoor.
Nou, Vincent, jij bent een toffe knul.
Je zit er nogal warmpjes in de laatste tijd zou ik denken.
(tot Vincent):
Geef me nog een borrel.
Tot waard.
Trek niet zo'n bakkes! Het is toch maar een vraag.
Hetzelfde voor de juffrouw.
Nog een druppie, herbergier. Maar voor mij nooit tweemaal hetzelfde.
Tot Vincent.
Wat zeg jij, maat? Ik heet Sien.
Blij met je kennis te maken.
God, wat ben jij beleefd. Jij hebt zeker gestudeerd?
Ik hou van de naakte waarheid. Hou jij ook van de... naakte waarheid?... Geen van de twee en dertig was erg prettig.
| |
| |
De vuiligheid van anderen incasseren... Op allerlei manieren. Tegen de ruiten tikken is voordelig. En jij schat, wat doe jij?
O, gevels en deuren? Ook straatwerk. Dan werken we beiden in hetzelfde milieu.
Nee, geen gevels. Ik schilder landschappen.
Ik moet vijf jong te vreten geven.
Ik heb een hele serie, weet je. De eerste is gestorven, trouwde me nooit, maar gaf me tenminste nog geld. De anderen dobberen ergens op de Stille Oceaan... Ik herinner me zelfs hun namen niet meer. Wat kan het mij verdommen... En jij? Beroemd ben je nog niet, hé? Men zegt, dat schilders en zo eerst na hun dood beroemd worden... Is dat waar?
| |
| |
Waarom doe je het dan. Als er niets met te verdienen valt. Wat heb je aan je hand?
Zo... Durf jij je hand wel eens in het vuur steken?
Dat durf ik, ja... Als de zaak het waard is.
(neemt zijn hand in de hare):
Mijn arme schat.
Jij bent een rare meid, Sien.
Jij bent ook een rare snuiter. Wat doe je hier?
Och, ik heb geen vrienden.
Belust op een avontuurtje?
Drommels... Ik verdenk je ervan de waarheid te vertellen.
Zou je nou niet verrekken. Dat heb ik nooit meegemaakt. Waarom vertel je me nou geen smoesjes?
| |
| |
Wel, dat doen ze toch allemaal. Ik ben niet op mijn gemak met je.
Alleen zijn is vreselijk.
Maar met velen zijn is nog erger.
Legt zijn hand op haar buik.
Dat is mijn zesde.
Verdomd, waarom doe je dat. Je weet toch...
Wat zeg je? Ben ik niet zo goed als iedereen? Als ik geen geluk heb is het mijn schuld? Heb ik soms geen recht?...
Denk je misschien, dat je de enige bent die zich soms alleen voelt.
Wat denk je wel? Stel je niet zo aan. Huil ik er over. Het is gewoon, vent.
Zij lacht.
Jij lacht? En heb je wel eens gedacht aan het arme duts...
Zij houdt plots op en verbergt het gezicht. Stilte... Hij wil zijn hand op haar hoofd leggen, maar trekt verschrikt terug.
En... Heb je niemand om voor je te zorgen?
fluistert):
Zie ik er uit als een prinses, die er een paar lakeien kan op nahouden?
Heb je helemaal geen familie?
Mijn moeder en mijn broer... En soms een man die ik oppik. Die rekenen we dan ook bij de familie.
| |
| |
En de dokter, wat zegt die?
Hij geeft raad naar geld. Dit kind zal mijn dood zijn.
Wat kan ik doen?
Staat op.
Tot ziens, Vincent. Ik ga nu maar. Ik hou niet van zulke gesprekken.
Weet ik het. Het is mij om het even.
Wil weg.
Wacht een ogenblikje, Sien... Ik heb nog geld te verwachten van mijn broer. Als je wilt dan...
Zie, dat is ten minste een voorstel.
Ja maar niet om... Begrijp me niet verkeerd. Heb je ooit geposeerd? Kun je model zitten?
| |
| |
Toen ik jong was, heb ik het wel eens gedaan.
Ik wil wel proberen. Jij bent een verdomd rare kwast.
Zij gaan beiden weg. Tersteeg is inmiddels weggekuierd en terug verschenen op de trap van het huis van Mauve. Hij klopt aan de deur.
| |
De woning van Mauve
(binnen):
Goeden avond, Mauve. Hoe gaat het?
Prachtig. Neem een stoel, Mijnheer Tersteeg.
Nee, ik heb geen tijd, Anton.
Ja. Ik kwam maar even je werk bekijken.
Hij gaat naar de ezel, doet het doek weg en bekijkt even het werk.
Dat komt in orde, niet?
Wanneer mag ik het verwachten?
Ik breng het je in de loop van de week.
| |
| |
Goed. Heb je nieuws van Weissenbruch?
Niemand ziet hem de laatste tijd. Hij sluit zich op om te werken.
Misschien kan ik de leeuw wel eens uit zijn hol lokken.
Veel geluk, Mijnheer Tersteeg.
(bij de deur):
O ja, hoe gaat het met onze beschermeling?
Er is niet veel over te vertellen.
Hij leeft nu met een vrouw, zegt men. Een vrouw van lichte zeden.
Zo van straat recht in bed.
Met die hoef je je over niets te verwonderen.
Je begrijpt wel, dat tenslotte de inschikkelijkste man het geduld zou verliezen. Ik hoop dat je het niet verder vertelt. Het heeft geen zin. Goeden avond, Anton.
Hij verdwijnt. Mauve gaat op zijn bed zitten. Vincent komt enkele ogenblikken later de trap op en duwt de deur open.
| |
| |
Ik wou je mening kennen over deze schetsen, je beloofde me te bezoeken, maar...
Ik had het te druk met de bestelling van Tersteeg.
Heb je nu even tijd? Ik was in de loop van de week reeds enkele keren aan de deur, maar er was niemand.
Omdat ik er wel was. Maar ik kan mijn tijd niet meer verspillen.
Ik heb van jou veel geleerd. Vroeger was je altijd zeer bereidwillig.
Alle vooruitgang heb ik enkel aan jou te danken.
Ik kan niets meer voor je doen.
Wat is er gaande, kozijn?
Pardon...
Aarzelt, gaat naar de deur.
Ik stel geen belang meer in wat je doet.
| |
| |
Ik zeg het je maar ronduit. Je bent een hopeloos geval.
Sedert enige tijd is je houding tegenover mij helemaal veranderd.
Dat is je eigen schuld. Je bent eigenwijs.
Wat heb je daar? Laat eens kijken.
Bekijkt ze.
Duinaquarellen. Ik stuur ze naar Theo.
Ze zullen niet verkocht worden.
Ja, ze zien er niet naar uit om je te feliciteren. Ik had gelijk je op te geven.
Is er dan niet de minste vooruitgang?
Doe me niet lachen, beste Vincent.
Het spijt me vreselijk je telkens te ontgoochelen, maar ik doe werkelijk mijn best.
Zolang je er niet toe kunt besluiten getrouw... heel getrouw te copiëren wat je ziet, dan ben je verloren...
| |
| |
Wijs me dan nog voor het laatst hoe het moet. Jij hebt zoveel voor me gedaan, hier in Den Haag en het is niet prettig je onverschillig te zien worden voor mijn werk.
Dat heb je alleen aan jezelf te danken. Waarom ben je geen predikant gebleven?
Het moet goed worden. Ik moet verkopen.
Ik heb er honderden als jij zien beginnen, maar één uitzondering behaalde resultaat. Denk jij die éne te zijn?
Maar ik moet lukken.
Ik heb nu niet meer alleen voor mezelf te zorgen.
Wat wil je dat ik daar op antwoord? Je kunt niet eens voor jezelf zorgen.
Maar ik wil het. Ik kon haar niet laten waar ze was, begrijp je.
Je bent mij geen verklaring schuldig.
Sien is ziek. Ze heeft medicijnen nodig.
Luister, Vincent... Ik heb je geholpen zoveel ik kon... Tenslotte heeft ieder zijn eigen zorgen.
Kozijn Mauve, ik krijg plots het ontzettende gevoel als een bedelaar voor je te staan.
Laat me nu alleen, wil je. Ik heb ontzettend veel werk.
| |
| |
Stuur je me zó de deur uit?
Het spijt me, jongen. Hier, neem deze plaasteren voet. Het zal je helpen. Maak er een tiental studies van en breng dan de schetsen.
Goed, Mauve. Je wil mijn vriendschap vernielen, stopt me wat in de hand om van mijn gezanik af te zijn... Ik kan niet weten wat gedachten er omgaan in een plaasteren voet. Het zijn muffe levenloze zaken, die de basis vormen van jullie schilderkunst. Ik wil tekenen met ziel... Een plaasteren voet! En wil je me daarmee de deur uitsturen...? Hier...!
Hij smijt het in een hoek, waar het breekt.
Zei ik niet dat je eigenzinnig was?
Vincent neemt zijn schetsen en loopt woedend de deur uit.
| |
Woning van weissenbruch
Licht op in het atelier van Weissenbruch. W. werkt aan een doek.
Komaan, Weissenbruch. Het is de magiër met de goudbuidel.
Klopt.
Kun je me dan nooit met rust laten?
Opent.
Ik dank je, Weiss, maar ik zal niet gaan zitten.
| |
| |
Dat heb ik ook niet gevraagd.
Ik kwam je alleen maar zeggen, dat je laatste werk niet werd verkocht.
Ik zal je dus niet betalen, maar het in de winkel ophangen tot er een koper opdaagt.
Ik heb maling aan je geld.
Je bent niet in een geestig humeur.
Nu dan, wel te rusten, Weissenbruch. Vermaak je, hoor... O, wat ik je wou vragen. Heb je onze beschermeling nog onder ogen gehad?
Heb je haar al gezien... zijn... vrouw?
Ik ben helemaal niet nieuwsgierig.
Zou hij haar werkelijk naakt tekenen? Men zegt dat haar gezicht geschonden is van pokken, haar handen en voeten afzichtelijke afmetingen hebben.
Het zou goed zijn moesten sommige vrienden invloed op hem uitoefenen om er een einde aan te stellen.
| |
| |
Nu, goed, ik sprak er maar terloops over. Veel belang heeft het niet. Goeden avond, Weissenbruch.
Weissenbruch schokschoudert en werkt verder. Na een poos komt Vincent binnen.
Ik zou je willen spreken, Weissenbruch.
Hm... Kun je dat niet uitstellen?
Luister... Ik zal... Ik heb... Ik... Ik heb geld nodig om de dokter te betalen. Dringend... zeer dringend zelfs.
Ha?... En waarom kom je bij mij terecht?
Ik weet het zelf niet. Ik ben radeloos. Ik verwacht iedere dag een enveloppe van Theo... Maar ik kan het niet langer meer uitstellen. Sien is...
Je bent niet aan het juiste adres, Van Gogh.
Men heeft me gezegd, dat...
Ja... Je weet niet wat moeite het me kost..., maar ik moet ergens lenen... Zo kan ik niet meer verder.
| |
| |
Wel, ik heb geld. Maar op mij moet je niet rekenen.
Ik heb zelfs spaarduiten om drie keer te leven. Ik ben geen knoeier zoals jij. Ik ben geen amateur. Ik verkoop. Toch zal ik je geen cent lenen.
Hadden ze je dan nooit verteld wat voor man ik ben? Hoogmoedig. Laatdunkend.
Ik geloof niet wat men zegt.
Dan heb je ongelijk. Ik ben niet zoals jij, Van Gogh, Zie hoe ik zelf leef. Niets, geen duit van mijn eigen geld heb ik nodig. En dat maakt van mij een groot schilder.
Je gelooft niet, wat je zelf zegt.
Toch heb ik niemand nodig. Ik ben de Eenzame Man en huldig dat ideaal. Ik hang niet vast, zoals jij aan vage minderwaardige begrippen als gemeenschap en maatschappij... Maak dat ook tot je droom, maar verminder je niet door de zwakheid der anderen tot de jouwe te maken.
Kortzichtige domkop! Aansluiten bij een gemeenschap betekent verlaging van jezelf. Hij, die niet sterk genoeg is om niet van honger om te komen verdient niet meer dan te kreperen. Zo... Van Gogh... Zoals ik je bezig zie, ben je een ellendige knoeier.
Ik ben er te slecht aan toe om met je te twisten. Indien je
| |
| |
echter nog een greintje menselijk gevoel hebt... geef me dan het geld.
Prachtig, kerel. Dat is juist wat je nodig hebt. Van nu af kun je trachten een schilder te worden.
Leugens, Weissenbruch... Ik heb genoeg van je malle praatjes.
Donder op, vent. Ik heb je gezelschap niet gevraagd.
Stilte.
Waarom blijf je dan...
Omdat je de enige bent die me kunt helpen. Armoede vernietigt alles. Een lege maag is geen noodzaak om...
Een mens die nooit in de diepste miserie gedompeld werd, heeft niets te vertellen, Van Gogh. Geluk is goed genoeg voor schapen die zich zelf niet bewust zijn. En geloof me, ook in de hemel wordt nooit gelachen. Het is goed voor koeien die gemolken dienen te worden en trampersoneel dat nieuwe wachthokjes krijgt. Nee, als de armoede je kan doden, dan ben je niet waard gered te worden.
Ik heb genoeg geleden. Er moet een einde aan komen.
Jij... Jij bent slechts een beginneling. Heb je honger? Ga naar huis, neem je borstel en schilder.
Ik zou mijn eigen werk haten.
Natuurlijk zal je dat. Maar meteen bestaat er een kleine kans, als je het lang genoeg uithoudt, dat je na een tiental jaren de eer zult genieten naast een meester te hangen.
| |
| |
Dat is wat ik bedoel. Ik meen dat we mekaar beginnen te begrijpen. Begrijp dan ook, dat ik geen bank van lening ben en dus niet van plan ben je wat te geven.
Nooit heb ik iemand zo veracht.
Morgen zul je me dankbaar zijn.
Vooruit, Weissenbruch, toon dat je een fijne kameraad bent.
Prent je wel in het hoofd, dat ik voor niemand een goed kameraad wens te zijn! Vaarwel, Van Gogh.
(na een poos):
Verdomd zwijn!
Hij gaat heen.
| |
Woning van Tersteeg
Er gaat licht op in de woning van Tersteeg. Mauve en Tersteeg zitten te praten aan een tafeltje. Er wordt gebeld.
Werd er daarnet niet gebeld?
Ja, ik weet het. Ik verwacht Weissenbruch ieder ogenblik.
Hij werkt flink de laatste tijd. Het meisje zal wel open maken.
Een ogenblik stilte, terwijl Weissenbruch door de gang komt en de deur opent.
| |
| |
Ik heb het doek beneden achter gelaten. Wensen jullie het te zien?
Nee, nee... Het is perfect zo. Dan kunnen wij gezellig praten. Wat is er, Anton? Jij zit zo stiekum te grinniken?
Tot Weissenbruch.
Een sigaar?
Ik liep daarnet, toen ik hierheen kwam, Vincent Van Gogh tegen het lijf.
Bezorgde je dat zoveel plezier?
Vincent is op de trap verschenen.
Nou, hoe die loopt en kijkt...
Hij lacht.
Een komische figuur heeft die jongen.
Het is net of hij boort met zijn verdwaasde blik door je heen. Hij werpt zijn voeten vooruit als vreemde klompen waar hij geen blijf mee weet.
Een voorbeeld voor toekomende familiehoofden.
Tersteeg en Mauve lachen.
Het is een raar gezicht hem even ongezien ga te slaan. Hij loopt als een bezetene over straat, zonder links of rechts te kijken. Zijn drukke, vreemde handelwijze trekt ieders aandacht en de kinderen hollen hem na om hem wat toe te roepen.
| |
| |
Hij geeft heel wat aanstoot.
Gisteravond in de kunstkring hebben wij nog over hem gesproken. Over hem en die hoer waarmee hij leeft. Zij zeiden, dat...
Vincent stond reeds enige tijd in de deuropening, nu bemerken zij hem pas.
Wel, Vincent. Kom binnen. Hoe kom jij hier?
De heren lachten zo hartelijk, dat ik het in de trapzaal kon horen.
Wij hopen, dat je het ons niet kwalijk neemt, Vincent. Wij menen het goed met je. Een sigaar?
Gelukkig kan ik jullie van antwoord dienen. Jullie lachten om mijn gezicht, om mijn handen, om mijn voeten... Dat is de tol die ik betaalde voor mijn mijnwerkers in de Borinage. De nette manieren heb ik ook overgelaten aan anderen. Meen je dat er reden is om daarover te lachen?
Kom, kom... Zo erg was het niet.
(haalt de schouders op):
En wat nieuws?
Altijd het oude deuntje. Ik zou eindelijk willen weten of mijn werk nog niet geschikt is voor verkoop.
(neemt de map en bladert):
Schetsen...? Alleen maar schetsen...? Hebben jullie ze gezien?
De anderen bladeren ook.
Wat denken jullie?
| |
| |
Ik heb hem persoonlijk gezegd wat ik te zeggen had.
Mijn mening heeft geen belang.
Wel... Ik kan jullie tot getuige nemen, dat ik altijd een oprecht oordeel heb gegeven. Met een onwrikbare wil heb ik hier, in Den Haag, schilders bijeengebracht, die de traditie van een Hals en een Rembrandt waardig waren. Wij hebben alle krachten verenigd ter bestendiging van onze nationale kunst. Jacob en Willem Maris, Israëls, Bosboom... Ik heb gedurfd dit risico op mij te nemen. Ik heb hun werk verkocht. Is het juist?
Nooit heeft een jong schilder mij kunnen verwijten, dat ik geen belang in hem stelde.
Ook aan jou, Vincent, heb ik veel aandacht besteed. Altijd heb ik je onbevangen mijn oordeel gezegd. Ik heb je zelfs in betrekking gebracht met vaklui, die je konden helpen.
En dat hebben wij gedaan.
Ik kan je niet tegenspreken.
Ik heb veel van je gehouden, toen je bij me in dienst was en heb zelfs bij je vertrek zeer goede aanbevelingsbrieven meegegeven. Ik heb je boeken gestuurd toen je in de Borinage was. Maar dit neemt niet weg dat alles tegen
| |
| |
je spant, Vincent. En met reden. Wij hebben geen vertrouwen meer in je. Je gedrag gaat het welvoeglijke te buiten. Dat is het waarom ik niet kan verkopen wat je maakt.
Mij werd altijd voor ogen gehouden, dat werk en persoon twee verschillende zaken waren, die niets met elkaar te zien hadden. Welk belang heeft het individu als het werk degelijk is? Zal je persoonlijke houding tegenover mijn levenswijze de kwaliteiten van mijn werk bepalen?
Zeker niet. Maar ik had gedacht, dat het eigenlijk beter is niet te verkopen, zodat je moest trachten te leven van iets anders.
Mijn werk en mijn leven zijn niet te scheiden.
En vermits het je niets opbrengt ontstaat de noodzaak je door een ander te laten onderhouden. En dan neem je er nog andere verantwoordelijkheden bij. Een vrouw en een pasgeboren kind.
(staat plots recht):
Ik moet nu gaan. Tot ziens.
Gaat heen.
Tot ziens, Weissenbruch...
Stilte.
(met gesmoorde stem):
Je bedoelt dus, dat...
Waar was ik weer...? O, ja... Je ouders hebben me dienaangaande geschreven. Natuurlijk zal ik je blijven helpen. Maar met nuttige practische raad. Je moet vooreerst omgaan met mensen van je stand.
Het is duidelijk. Men ontmoet je dikwijls in twijfelachtig
| |
| |
gezelschap, in tamelijk verdachte buurten. Is dat alleen ter wille van de inspiratie?
O, het wordt duidelijker.
Wat die... vrouw betreft... Vermits je vader er niet op ingaat in zijn brief, doe ik het ook niet.
Ik weiger met je daarover te spreken. Ik wil met je handelen over mijn werk. Als je denkt, dat het een verloren zaak is... wel... Ik ben koppig, mijnheer. Minstens zo koppig als jij... En de mooie kleren en het fijne gezelschap, dat geef ik je cadeau!
Het spijt me, maar dan zullen Mauve en ik zorgen dat je geen geld van Theo meer ontvangt.
Maar het komt mij eerlijk toe. Ik werk er voor. Ik zend al mijn werk naar Parijs.
Maar ook Theo wil het niet verkopen.
Wat hebben jullie er mee te maken? Wat heb ik jullie misdaan? Waarom willen jullie me kapot maken?
Het is om bestwil. Voor jou en de familie.
Is het eerlijk iemand de pas af te snijden omdat hij jullie opinie niet deelt? Mijn broer is de enige die mij steunt. De enige wie mijn streven niet vreemd is. En jullie... jullie...!
Je verdedigt een hopeloze zaak, Vincent.
(na een stilte - bitter):
Zo werden mijn ogen ook op dit geopend. Men denkt dat men elkaar kent... genoeg om elkaar te vertrouwen en op dat ogenblik staat men plots verder dan ooit te voren.
Hij loopt woedend weg.
| |
| |
| |
Voor de woning van Vincent
Vincent gaat langzaam tot bij zijn woning. Weissenbruch duikt plots voor hem op.
Ik wenste nog die schetsen van je te zien.
Nee. Ik heb geen tijd. Toon ze me hier.
Bladert gejaagd, neemt er een.
Hoeveel kost dit?
Ik wil dit kopen. Het is zeer goed... Ik zie het, de prijs staat er op geschreven. Hier.
Geeft hem het geld en laat hem in stomme verbazing achter. Vincent gaat het huis binnen.
| |
Woning van Vincent
Sien...! Sien...!
Hij loopt dwaas rond de kamer, waar alles in een onbegrijpelijke wanorde ligt verspreid. Gaat tot bij het wiegje en dekt het kind zorgzaam toe.
Sien, waar ben je?
| |
| |
(komt dronken uit de aanpalende kamer):
Hahaha...! Daar is hij, mijn heilige. Ik heb nog maar twee woordjes met je te praten, heilige. En ik zal kort zijn. Ik heb er genoeg van... Van al je mooi gepraat... genoeg van al je geleuter, van al je stinkende verf. Als je me niets beter had aan te bieden, dan had je me best kunnen laten waar ik was. Daar waar ik terugga is het een gore poel. Maar wij komen tenminste eerlijk uit voor wat we zijn. Wij lopen niet met een schilderijtje achter de hielen van een sjieke meneer! Wij hebben lak aan al dat beloven en vooral aan hoop...! Wij hopen niet meer... Zo bestaat er geen kans op valse hoop!
Sien, je had beloofd niet meer te drinken.
En je ziet het... Ik kan mijn belofte niet houden. Dat bewijst dat ik een gewoon mens ben. Ik kan het niet. En waarom zou ik ook? Alleen om het mooie gepraat? Wat verschil is er of ik jouw vloer schrob en jouw ondergoed was? Als het met de vreet en de kou hetzelfde blijft?
Sien... Sien... Ik heb geld.
Dat zou dan wel de eerste keer zijn. Laat me terug weggaan, heilige... Wij passen niet bij mekaar. Een heilige heeft een andere heilige nodig... Ik zal altijd aan jou denken. Ik ontsla je van ons verbond. Voor jou is het een grote last... heilige... Neem me nog een keer in je armen... Kus me nog een keer en ga dan weg.
Ik ook van jou... Heilige.
Kunnen wij dan niet samen leven?
Jij leeft ergens anders... O... mijn... heilige... In de hel
| |
| |
zal ik dikwijls aan je denken...
Zij valt in zijn armen, dronken en slaapt. Hij legt haar op het bed, bekijkt haar nog een laatste maal, legt het geld op tafel, gaat naar het bedje van het kind... streelt het over de haren... en loopt vol ontroering naar de deur.
O... Wat is alles moeilijk...
Hij gaat weg. Donker. Tersteeg verschijnt.
Zij verdwijnen allen uit onze gezichtskring en zelden hoort men nog een woord over hen spreken. Zij menen dat de maatschappij hun onrecht aandoet. Maar is de maatschappij verantwoordelijk voor de houding die zij wensen aan te nemen?
| |
| |
| |
Derde bedrijf
‘Arles’
Een wachtkamer
De-Man-in-Behandeling zit roerloos op een stoel, hoed op de knieën. Benard komt binnen.
Er is een verschil, ik ben in behandeling. Ik wacht altijd. Zelfs als hij er niet is.
| |
| |
Misschien kan ik u van dienst zijn. Wat wenst u?
Ik kwam om inlichtingen betreffende een persoon.
Nog niet zo heel lang. Ik kende hem. Hij wachtte hier naast mij op deze stoel.
Ontzettend. Hij was dus ook...
Gek... zegt u het maar. U beledigt me niet. Alleen wijzen voelen zich beledigd. Kende u hem goed?
Wij bewoonden hetzelfde huis. Hij was predikant in de Borinage en ik wou hem terugzien omdat ik hem dankbaar ben voor alles wat hij voor mij gedaan heeft toen, ik blind was.
De wijzen hebben veel aan de gekken te danken in deze wereld. Wel... Ik bedoel dat het een troost voor me is.
| |
| |
Misschien komt er na mijn dood een man als u. Dan zal ik ten minste niet vergeefs geleefd hebben.
Heeft hij het slecht gehad?
Hij werkte als een neger. Ik doe dat niet. Ik ben dichter
(tikt op zijn voorhoofd):
Hier zitten ze vast, mijn gedachten. Ik schrijf ze niet op... Hou ze liever voor mezelf.
Dus... Over die behandeling?
De behandeling bestaat hierin: De heer in witte jas, die zich dokter noemt, laat je de hele tijd verhaaltjes vertellen. Hij schrijft ze allemaal op een groot vel. Zo gaat de tijd aangenaam voorbij. Hij zegt, dat het zijn nieuwe werkwijze is om de oorzaken van mijn ziekte op te sporen en ze beter te genezen... Ik hoop stiekum dat ze nog eens worden uitgegeven. Alleen moet je er voor zorgen, dat de verhaaltjes niet te griezelig worden, anders wordt je opgesloten.
Eerst wel, maar toen hij de dokter met een scheermes achterna zat hebben ze hem achter de tralies gezet. Hij is dom geweest.
Ik had ze de kans niet gegeven. Ik had hem de nek overgesneden voor ze me te pakken kregen. Trouwens... daarop wacht ik.
| |
| |
Wel, om hem de nek over te snijden.
(lacht):
U denkt natuurdijk dat het gekkenpraat is... Hij verveelt me al lang met zijn praatjes en zijn witte jas... vooral zijn witte jas... Waarom een witte jas?
Valt in gepeinzen.
U wenst meer te weten over Vincent Van Gogh? Zelfmoord, zeggen de witjassen... O... ik haat ze... Zoals zij ons vernederen. Ze hopen ons allemaal de dood te kunnen injagen, omdat zij onze nabijheid niet kunnen verdragen. Iedereen voelt een genie als een vijand, mijnheer... Bewust of onbewust. Zij collectionneren gevallen om er hun praktijk op te bouwen. Die gevallen zijn wij...
Maar, Vincent, Mijnheer... Wat weet u nog over hem?
Ik zag hem dikwijls in mijn verbeelding te Arles. Ik heb een sterke verbeelding...
Licht. Avond in Arles. Vincent verschijnt.
| |
Avond in Arles (pantomime)
Het was avond. Er woei een warme wind uit het Oosten. Het zou nog droger worden. Men schreef in een Amerikaans weekblad, dat iedereen in Arles langzaam gek werd. Een zonderlinge vijand, de zon... Langzaam brandde zij door de hersenpan en drukte, zwaar als lood, op de ledematen. Men ging tenslotte anders lopen, anders spreken... O... die zon... Als je van het Noorden kwam begon je te drinken maar dan brandde het voort in je binnenste, dan was het gloeiende gevaar in je ingewanden gedrongen...
| |
| |
Die avond dan, zagen zij hem schilderen bij de oevers van het water in de duisternis... Sterren, sterren... Koortsachtig had hij zijn strohoed op de grond gelegd, kaarsen geplant op de randen en ze een voor een aangestoken. Toen zette hij zijn hoed haastig op het hoofd en begon te schilderen.
Hahaha! Wie heeft er ooit zoiets gezien?
He, kameraad, kun je niet wachten tot morgenvroeg? Tot het licht wordt?
Hij heeft kaarsen op zijn hoed!
Maar herken je hem dan niet?
Natuurlijk... Het is de fou-roux!
Hahaha! Fou-roux! Fou-roux! Fou-roux!
Er worden stenen geworpen, tot Vincent op de vlucht slaat. Donker.
| |
Een wachtkamer
Vind u het dwaas, dat iemand een kaars aansteekt als hij niet ziet?
Waarom riepen ze dan? Ik krijg die lui nog eens. Mij werpen ze ook met stenen.
Maar verder, verder... Wat gebeurde er dan? Hoe kwam hij eigenlijk in Arles en hoe verliep het verder?
Hij reisde van Holland naar Parijs, dat weet u toch. Daar
| |
| |
kwam hij bij zijn broer terecht en knoopte kennis aan met de kunstenaars van het impressionisme: Manet, Degas, Toulouse-Lautrec, Rousseau, Gauguin... Dit drukke leven nam in het begin zijn hele tijd in beslag. Hij gebruikte zijn ogen en leerde. Hij veranderde zijn donker palet in een hel koloriet... Licht. Licht. Zon... De zon van de Midi trok hem naar zich toe met een magnetische kracht en het Parijse culturele leven, boulevards, bijeenkomsten op ateliers, koffiehuizen en salons verloren vlug hun charme. Onverwachts vertrok hij naar het Zuiden, waar hij hoopte, dat Gauguin hem zou komen vervoegen. Want hij had zijn gemeenschapsideaal nog niet opgegeven.
Licht.
| |
Een bordeel te Arles
Vincent komt binnen.
Ik verwacht je immers elk ogenblik van de dag, lieveling... Mijn kleine rooie... Kom bij me liggen... Je kijkt zo vreemd.
(gaat naast haar liggen):
Hij was er weer niet.
Spreek je over Gauguin? De indiaan?
Ja, je fijne sprookjesindiaan.
Nu nog beter. Jij verwacht hem. Het is jouw sprookjesindiaan. Ben je weer aan het station geweest?
| |
| |
Al drie weken houdt hij mij voor de mal. Iedere dag een brief waarin hij schrijft: morgen kom ik vast en zeker. Morgen, morgen en het blijft morgen... De kamer, het bed, de stoelen... Alles heb ik ter zijner eer in nieuwe verf gezet... om hem te ontvangen... En meneer laat me stikken.
Foei, wat ben je geweldig.
Ik heb weer als een waanzinnige over het perron gelopen, langs de trein. Ik heb alle coupé's doorzocht... Niets... Geen spoor van Gauguin... Ik heb geroepen, gehuild. Ik ben het beu... Ik wil niet meer alleen zijn.
De lui hebben me weer achternagescholden... sommigen hebben gelachen: arme stakkerd, is hij er nog niet? Wat een lol hadden ze. Ik heb er genoeg van. Kunnen ze me niet met rust laten? Als er me nog één schuin aankijkt, dan... dan...
Ach, laat ze... De lui hier zijn niet goed snik... Ze kennen je niet. Ik ken jou... ik alleen.
Ja... jij... jij... kus me...
Kust hem.
Zeg... Vertel me eens wat over je vriend.
Zo maar...
Omdat je zoveel over hem praat.
Het is ook een man om veel over te spreken. Wat wil je van hem?
| |
| |
Niets. Hij lijkt me interessant... En verder... Het is een man.
Alle mannen zijn voor jou interessant...
Jij bent net als de anderen. De beurs... De gespekte beurs...
Wij hadden afgesproken er nooit over te praten.
Dan kom je bij hem slecht terecht, dat verzeker ik je. Als ik je ooit met hem zie, dan vermoord ik je.
Stil... Je hoeft niet bang te zijn... Ik ben zo opgewonden, dat ik niet meer weet wat ik zeg. Ik weet niet wat er gaande is de laatste tijd... Ik herken soms mezelf niet... Ik zal je geen kwaad doen.
Je liegt... Ik zag het aan je ogen. Jij bent tot alles in staat.
O,... wat ben jij onstuimig... Ik hou veel van je... Jij bent zo eerlijk... Jij weet schoonheid te waarderen... Is het niet?
Je bent mooi... Ik zal je schilderen met bloemen in je haar.
| |
| |
Nu niet... Nu niet... Nu je heerlijk tegen me aanligt. Ik wil je bekijken. Wat eigenaardige wenkbrauwen... Je gezicht is precies een landschap... Een van je landschappen...
Zij lacht.
Leg je hand op mijn hoofd... O, wat ben ik nu rustig.
Als je zo uitgestrekt ligt is het net of je verandert op slag. Men zou je niet meer herkennen moest men je zo zien. Alleen bij mij ben je kalm, niet waar? Waaraan denk je?
Niets... Vertel verder... Ik luister naar je stem. Wat zie je nog?
Ik zie een neus als een gevaarlijke arendsbek en twee lieve kinderoortjes... om in te bijten.
Ze bijt.
Mag ik ze hebben?
Jij krijgt altijd je zin... Je mag ze hebben... Neem ze... Ik heb nog veel voor jou...
Alles. Ik ben helemaal van jou.
Donker.
| |
Een wachtkamer
In zijn eenzame ogenblikken lag hij bij Martha op de sofa in het bordeel... Anders gunde hij zichzelf geen ogenblik rust. Het was of zijn ongeduld om Gauguin weer te zien hem nog meer verbeten maakte. Hij joeg zichzelf de velden door om te werken, maar Gauguin...
| |
| |
Maar Gauguin liet niet van zich horen...
| |
Bordeel
Het lijkt vandaag nog warmer dan anders.
Ik heb pijn... die verdomde pijn in het hoofd.
Je hebt te lang zonder hoed in de zon gelopen.
Ik weet niet wat het is... Iedere dag is er wat nieuws... Het gaat slechter en slechter... En die vervloekte Gauguin, die...
Ja, het is trapje op, mijnheer.
En dan de eerst deur links. Je zal het wel merken.
Paul Gauguin verschijnt in de deur.
Verdomde rakker! Eindelijk ben je daar. Ik had me voorgenomen je eens flink de huid vol te schelden. Maar nu ik je zie is alles vergeten. Paul! beste Paul!
| |
| |
Wat had ik je dan misdaan?
Niets, Paul. Ik ben blij dat je er bent.
Lacht,
Waar bleef je zo lang, kerel?
Ik was ziek te bed. Doodziek en ellendig... En dan die verduivelde hoteliers willen je werk niet meer lossen als ze in de gaten krijgen dat je de huur niet kunt betalen.
Wat? Naar de hel met alle hoteliers! Zullen ze dan nooit begrijpen wat misdaden ze op hun geweten hebben? Weg met alle hoteliers! Ik heb een huis gehuurd...! een heel huis voor ons alleen...! Het begin van onze kunstenaarskolonie!
Het is goddank weer achter de rug.
Ik ben ook tevreden. Het was een lange reis. En vertel me nu eens wat is er hier aan de hand?
Hier heb je licht, Paul... licht, zon en werklust. God, wat ben ik blij!
Hij gaat zich klaarmaken.
Ik heb inlichtingen genomen. Ik had er geen last mee. Het was precies of ik werd verwacht.
Geen wonder... Hij loopt er al weken over te praten... Zo... Paul... Nu mag ik je eindelijk eens zelf bekijken. Je valt nogal mee...
| |
| |
Verdomd, hier wordt men eerst door de meiden gekeurd...
Kom, Paul!... Geen tijd verliezen... Wij gaan op een drafje naar het gele huis. Je zal staan kijken. En heb je honger? Eerst moet je eten. Ik zal soep voor je koken.
Je bent plots zo haastig.
Plots? Vooruit, zeg ik je!... Ik kan mijn ongeduld niet meer bedwingen. Wij moeten aan de arbeid... Jij... Paul... jij bent de beste kameraad die ik ooit gehad heb... Kom, aan het werk!
Paul en Vincent af.
| |
Wachtkamer
In de winter bijt de mistral in je vel. In de zomer, de zon. De mensen spreken niet meer. Zij bekijken elkaar niet eens. Zij denken en denken. Zij denken hun hersens kapot. De laatste haren worden van het hoofd gebrand en je begint stilaan van binnen te borrelen als een hatende vulkaan, die gaat uitbarsten. Paul en Vincent schilderen. Dag in dag uit zaten de kleuren hun de ogen uit te prikken. Fanatiek en razend als opgehitste beesten leefden zij met de zon als derde genoot... O, die zon... In welk torment spuwden zij hun zielen uit. Kleuren, lijnen, vlakken. Zij werden langzamerhand als twee woeste hengsten, die in hetzelfde gareel gespannen ieder met volle kracht een andere richting uittrokken...
| |
Bordeel
Paul en Vincent zitten aan een tafel te drinken. Martha ligt op de sofa.
| |
| |
En zoals ik zei: Je bent te doordacht. Hoeveel keer heb ik je al niet willen wijsmaken dat schilders geen theorieën hoeven te hebben. Schilderen heeft niets te zien met godsdienst.
Jij bent nogal scherp in je kritiek, Paul.
Ik ben ook zoveel ouder dan jij en heb meer ondervinding. Ik heb niet voor niks mijn vrouw met vijf kinderen laten zitten en mijn betrekking in de steek gelaten.
Daar twijfel ik niet aan, Paul. Maar is dat een reden om slecht te vinden wat anderen doen?
Kijk toch zelf naar wat je doet. Je bent toch niet blind. Het deugt doodgewoon niet.
Je kleuren zijn wanordelijk door elkaar gesmeerd. Het resultaat is als je kamer: een ordeloze boel.
Oh... Blijf zitten, kerel... En hou op met me aan te kijken alsof je me gaat vermoorden.
Willen julie nu eindelijk eens ophouden.... Net kleine kinderen.
Zwijg jij! Jij begrijpt er niets van!
O zo, denk je dat... Ik zie toch ook wat lelijk of mooi is, zou ik denken...
Luister naar mij. Het wordt tijd dat er van jou wat terecht
| |
| |
gaat komen. Je bewondering voor kladpotten als die Monticelli is ongegrond... het is meer dan belachelijk.
Wat durf je zeggen...? Belachelijk? Je bent het zelf. Monticelli is een groot meester.
VINCENT (springt woedend recht, smijt zijn stoel omver): Hou op..., Paul!... Dat heeft er niets mee te maken!
Alles heeft er mee te maken. Kijk naar je eigen werk. Alles wat er op staat valt uiteen, precies zoals je gedachten. Je moet nuchter en koelbloedig leren schilderen.
Dat wil ik juist niet, idioot! Waarom ben ik dan in Arles, waar alles uit de mensen barst met geweld! Ik heb wat te vertellen en kan dat niet nuchter!
Jouw schilderijen zijn vertellingen, of redevoeringen, meer niet... Dat kun je best allemaal onder woorden brengen.
Maar dat kan ik juist niet! Luister, ik wil graag aannemen van je, maar...
Het is dikwijls gebeurd, Vincent, dat mensen die me in gesprek verveelden, het zich later dikwijls bekloegen.
Hou je waarschuwingen voor jezelf!
Gaan jullie nu vechten ook nog? Is dat nu uit?
Laat ons daarmee ophouden, Paul. Ik denk dat de zon ons te pakken heeft.
| |
| |
Stilte.
(tot Martha):
Geef ons wat te drinken.
Kom, we zullen heel de boel in een hoekje zetten.
Wacht. Laat me nog eens even het portret zien, dat je van me gemaakt hebt.
Tot Martha, die inschenkt.
Ben ik dat?
Natuurlijk, zie je dat dan niet? Paul is een knap schilder.
VINCENT:
Ja, ik herken mezelf. Het is ongetwijfeld juist. Ik ben het... Maar het gaat slecht met me.
Prosit! Drink je mee, Martha?
(zit voor zich uit te staren):
Weet je... die eenzaamheid maakt ons gek. Wij moesten samen aan een doek werken, Paul... Wij allemaal, jij, Seurat, Cezanne, Lautrec, Rousseau... Allen aan eenzelfde doek. Wat een schilderscommunisme. Wij zouden ons ieder specialiseren... Allen doen we wat we het beste kunnen. Seurat de lucht, jij het landschap, Lautrec de figuren... ik de zonnen en sterren.
(lacht luid):
Het wonderbaarste idee van de wereld!
Ik ben ik en Seurat is Seurat. Laten we voor de rest de poten van elkaar af houden
| |
| |
Smeerlap! Kun je dan nooit ophouden me te pesten!
Hij smijt zijn glas absinthe naar het hoofd van Gauguin, die zich vlug wegtrekt.
Wat, ga je nou nog stukken maken ook. Haal op een ander vieze kuren uit. Hier niet.
(razend):
Ik heb er genoeg van! Versta je!... Genoeg van je betweterij, genoeg van je domme pretentie!
Stil nu, Vincent.
Tot Gaugin.
Hij is ziek, hij moet naar bed.
Hou je mond! Met jou reken ik ook wel eens af!... Ziek? Ik? Je wil me de deur uit hebben, zoals iedereen!... Je wil van me verlost zijn!...
Ik wil dat je ophoudt je grote mond te roeren!
Denk je dat ik jullie spelletje niet lang in de gaten heb?
Je gaat op je woorden passen, of...
VINCENT:
Ga maar naar boven, daar wacht je immers op! Jullie zijn net twee grote luizen! Ongedierte!... Heel de kamer zit vol ongedierte!... Ik walg! Ik ben vies!... Maar denk wat ik je gezegd heb? Denk er aan...
O, wat een lief klein oortje. Een oortje om in te bijten! Denk er aan!...
Hij loopt schreeuwend de straat op.
| |
| |
Dat zal slecht eindigen.
Haalt de schouders op.
Hij moet het zelf weten. Morgen vertrek ik naar Parijs. Ik wil niet meer met hem onder hetzelfde dak leven.
Hij weet niet meer wat hij doet.
Bang? Ik? Je hebt me zeker nooit aangekeken?
Verleden nacht werd ik met een schok wakker. Het kon pas één uur op de toren hebben geslagen. Ik voelde dat er een vreemde adem over mijn gezicht gleed. Eerst dacht ik aan een kat of zo, maar toen ik de ogen opsloeg stond hij over mijn bed gebogen en bekeek me met een vreselijke blik. ‘Ga slapen, Vincent’, zei ik... Hij draaide zich langzaam om en verdween in zijn eigen kamer... Ik vraag mij af, wat er gebeurd zou zijn moest ik niet ontwaakt zijn.
Hier komt hij in ieder geval nooit meer binnen. Ik laat hem er uit smijten... Wat ben je nu van plan?
Ik ga in ieder geval niet naar het gele huis terug. Het kan naar de bliksem lopen.
Dat weet ik, maar vanavond?
| |
| |
Hij grijpt haar vast en kust haar.
Daar heb ik lang op gewacht.
Ik heb het van het eerste ogenblik af geweten...
Zij gaat het trapje op. Gauguin wil haar volgen. Plots wordt het raam opengesmeten. De kop van Vincent wordt zichtbaar. Hij houdt een bebloede handdoek aan zijn oor.
(schreeuwt naar binnen):
Rotzooi! Rotzooi! Men zal jullie verbranden, zoals ze het met mij gedaan hebben! Ze zullen je door de straten laten lopen en je bespotten! Jullie misdadige wormen!... Jullie kunnen niets dan knagen aan iemands gebeente!... Hahaha! Wat een hoerenboel!... O!... O!... Alleen bij jou kan ik rustig zijn!... Wat een mooi oortje heb jij!... Hier, ik beloofde je al lang een geschenk!...
Hij werpt een enveloppe binnen en verdwijnt dan schreeuwend en gillend. Martha loopt de trap af, raapt de enveloppe op, kijkt er in en laat ze met een vreselijke gil vallen.
Vreselijk ...! Vreselijk!
Zijn oor!... Hij heeft zijn oor afgesneden!
| |
| |
Mijnheer Gauguin! Mijnheer Gauguin!
(in de deuropening):
Wat is er? Waarom schreeuwen jullie zo?
Mijn vriend? Wat is er aan de hand?
De fou-roux ligt languit op het gaanpad! Hij bloedt! Hij is dood!
Wat? Dood? Hemel, ik ga kijken...
Martha zit te beven in een hoekje. Gauguin loopt weg.
Donker.
| |
Een wachtkamer
Hij genas in het hospitaal. Ik heb hem gekend met zijn afgesneden oor. Hij was altijd zeer consequent in alles.
Hoe is hij dan gek geworden? Door de zon?
Zon... Erfelijkheid, zeggen de dokters. Een erfelijke kwaal.
Wie gelooft er tegenwoordig nog in wat de dokters vertellen. U kunt er van denken wat U wilt... Ik wacht mijn ogenblik af.
| |
| |
Verder Ziekenhuis... Asyl...
Verdwenen. Zijn broer bemoeide er zich mee, de dokters, die het altijd goed met je menen bemoeiden er zich mee... Iedereen bemoeide er zich mee. Soms mocht hij uitgaan met een bewaker. Later wel eens alleen in zijn klare ogenblikken. En ergens in Auvers-sur-Oise schoot hij zich een kogel door de buik. Dat was het einde. Wat u er ook van denkt, mijn mening is, dat de mensen hem hebben opgevreten.
Hoezo? opgevreten? Wat wilt u daarmee zeggen?
U meent misschien, dat Vincent Van Gogh een zondig leven heeft geleid? In die bordelen met die meiden?... Omdat hij zoop als een tempelier?... Toch was hij minder zondig dan wij. Daar ben ik van overtuigd. Hij was zo rein dat alle mooie gevoelens van deze aarde in hem aanwezig waren en leefden. Hij was geschapen om te leven in een maatschappij die dubbel gelouterd was, maar hij moest met deze genoegen nemen. Hij vond mensen met zielen van adders en de bekrompenheid van eeuwen ‘civilisatie’. Hij vond burgers, die hem vernederden en hem dwongen tot afzonderingen, tot daden, die, moesten zij door hen zelf begaan worden het hoogste peil der onzedelijkheid bereiken zouden. Toen besefte hij hoe zij allen in hem kropen om hem zo klein te maken als zij zelf, om hem neer te halen. In een ogenblik van duidelijke verlichting, heeft hij dit onmogelijk gemaakt.
In een vlaag van waanzin, zeggen ze... Begrijpt u nu?
Het wordt me stilaan duidelijk.
Licht.
| |
| |
| |
Het hospitaal
In het midden der kamer is een bed, waarin Vincent ligt. Theo zit naast hem. Rondom is het duister.
O, jij bent hier. Altijd als ik ontwaak en ik roep je, ben je daar.
Vermoei je niet nodeloos, Vincent.
Bescherm mij, Theo... Ik heb zo'n angst. Ik zie ze weer. Ze dringen op mij toe. Ze zullen me nooit met rust laten. Ook nu niet.
Over hen... Ik zie ze een voor een naderen. O... alles herbegint.
Maar er is niemand in de kamer... Je ijlt. Denk aan wat de dokter je zei.
Als ze me nu weer beginnen te pesten, dan weet ik niet meer wat ik doe... En daar sturen ze het op aan.
Kalm maar, kalm.
De gestalten van Sien, Ds. Van Gogh, Stricker, Kee, Mauve, Gauguin, Tersteeg verschijnen als spookgestalten uit het duister.
En van je hela, hola... hou er de moed maar in, hou er de moed maar in! En van je hela, hola... hou er de moed maar in!...
| |
| |
Je had me beloofd niet meer te drinken.
Alle vissen zwemmen in het water, falleraleriere...
Ik ben een vis. Ik heb nat nodig.
Ik schaam me diep. Ik schaam me diep over dit alles. Wij gaven je een goede opvoeding.
Je hoeft je niet te schamen. Ik misdeed niets.
En de boeken die jij altijd leest? En het gezelschap waarin je verkeert? En God?... Wat betekent God nog voor je?
Je suis Saint Esprit. Je suis sain d'esprit.
De eer... Denk aan de eer van de familie.
Ik wil haar zien... Een laatste keer nog.
Nee, nee... Dat kan niet. Ik hou niet van hem. Ik wens hem nooit meer te zien. Raak me niet aan.
Rustig... Je verbrandt ze niet. Ik hou ze vast.
Heb jij mijn hand vast, Theo?
| |
| |
Ik zal er een einde aan stellen. Je hebt genoeg van je broer gekregen. Het is een schande. Iedereen spreekt er over.
Ik heb genoeg geld van jou gekregen, Theo... Geef me niets meer.
Waar jij aan denkt. Je hebt er immers hard voor gewerkt.
Ik kan jouw werk niet verkopen...
Alle vissen zwemmen in het water... water... water...
Stil nou, Sien... de kleine slaapt. Je zal hem wakker maken met al dat zingen...
Zing, zing, broeder kom zing.
Je dient een hopeloze zaak.
Dat is niet waar! Jaag ze weg, Theo!... Ze liegen!... Mauve!
Ik heb geen tijd te verbeuzelen. Je interesseert me niet meer.
Nu kom ik te weten wat voor kerel je eigenlijk was.
Bescherm me tegen hen. Ze hebben iets kwaad met me voor. Zeg dat ze rustig zijn en me tijd geven... Enkel nog een beetje tijd... Zeg dat ze zich niet zo opwinden.
Laat ze stikken, heilige... Ga er stil vandoor. Ze zullen het niet eens merken... Ga waar niemand je kent.
| |
| |
(wil recht):
Ja, ik ga er van door.
Blijf nu stil liggen, Vincent...
Ze zullen me toch overal vervolgen. Ik kan ze niet uit mijn leven snijden... Ze zijn er een deel van. Laat me met rust. Ze zijn er nu eenmaal.
Je vader heeft gelijk. Niemand kan met jou opschieten.
Het is maar goed, dat we verder niets meer van hem horen. Herrieschoppers lopen er op de wereld genoeg.
En van je hela, hola, hou er de moed maar in!
Heb je zijn voeten al eens bekeken? En zijn handen? En zijn neus? Hahaha! Hij is er niet mooier op geworden de laatste tijd. En zijn haren?
Hij is komiek. In een gesticht wordt ge niet mooier. Misschien had hij wel een dwangbuis aan.
Doe hem het dwangbuis aan!
Doe hem het dwangbuis aan!
En wil ik je vertellen wat er nu gebeurd is... Hij heeft zich met een scheermes een oor afgesneden. Zelfs de gekken wilden geen schilderij van hem cadeau.
| |
| |
(schreeuwt):
Wat? Zeg het dan toch. Wat verdien ik? Ik wilde de zon en ik heb de zon gekregen.
Het scheelde geen haar of hij had me naar de haaien geholpen.
Gelukkig voor hem dat hij een broer heeft die met zijn grillen gediend is.
Maar dat zal niet lang meer duren. De kruik gaat zo lang te water...
Fou-roux! Fou-roux! Fou-roux!
Fou-roux! Fou-roux! Fou-roux!
Het gaat barsten! Ze haken naar mijn dood!
Niemand haakt naar jouw dood.
(verschijnt vlug):
O, wat een lief klein oortje heb jij...
Er uit. Ik wil jou niet meer zien! Er uit allemaal!
Martha verdwijnt onmiddellijk. Hij wordt kalmer.
Wat zei je, Theo? Nee, wacht tot ze allemaal weg zijn voor je wat zegt. Ik zal hen niet meer aanspreken, dan vergeten ze me...
De gestalten verdwijnen langzaam.
Zie je wel... Zie je... Zo...
Herinner je onze wandelingen nog, Vincent...
| |
| |
Bij de molen van Rijswijk?
Weet je nog, dat we mekaar al onze dromen vertelden?
Kan je je nog die herberg voorstellen, waar je dat meisje getekend hebt?
Ik heb er zo veel getekend...
Maar dat ene. Dat kleine zwartje... Dat weet je toch nog wel.
(onzeker):
Ja... Ik herinner me alleen haar naam nog.
Ze vroeg me achter je rug: ‘Hoe heet mijnheer uw broer?’. ‘Vincent’, antwoordde ik. Ze vond het een mooie naam en fluisterde: ‘Moest hij mij vragen hem te volgen, ik zou het zonder aarzelen doen, gelijk waarheen’. Het was nog een kind.
Ze had plots zo'n vertrouwen in je, maar kon het niet verklaren. ‘Ik voel het zo’, zei ze, ‘en als hij schildert zal hij eens zulke prachtige dingen maken, dat de wereld er verstomd zal van staan’.
De wereld... versteld van staan... zei ze dat?
| |
| |
En ze meende het. Ik alleen heb het toen niet geloofd.
Dat zijn dingen die nooit iemand mij zegde, Theo... en nooit iemand tegen me zeggen zal. En ik heb er zo naar verlangd. Ze was lief... je Maaike... Ik herinner me haar niet meer. Ik geloof dat ze alleen geboren werd en levend gemaakt door jouw verbeelding.
Je kunt er voortaan altijd in geloven. Er zijn nog mensen die vertrouwen in je hebben.
Ik dank je, Theo... Ik dank je voor alles. Mijn goede Theo.
Hij sterft. Theo snikt luid. Donker
| |
Wachtkamer
Ziezo, mijnheer. U weet alles.
Zes maanden later stierf Theo.
Dan moet ik onverrichterzake terug?
Wil u de dokter niet meer spreken?
Alle licht langzaam uit.
1948
TOONE BRULIN.
|
|