| |
| |
| |
Zoek de mens
Heropwekking van Tijl
De studie van Dr Max Lamberty, getiteld ‘Het Vlaams overwicht, de Vlaamse onmacht en de Vlaamsgezindheid, verschenen in ‘Dietsche Warande en Belfort’ van Mei 1949, blz. 137, is in verschillende opzichten een bijzondere aandacht waard, wanneer men ze leest in verband met een vroeger daar verschenen studie van hem, met zijn brochure: ‘De Vlaamse bewreging nu’ en met toespraken hier en daar door hem gehouden.
Zij betekent een ernstige poging, gedaan door een man met gezag, om tot nieuw leven te brengen een Vlaamsgezindheid die sedert de bevrijding overwonnen en dood scheen, door het bedrog van een syllogisme, sophistisch in zijn major, minor en conclusie en luidend als volgt: de Vlaamsgezindheid heeft tot collaboratie geleid, de collaborateurs zijn voorgoed uitgeschakeld, de Vlaamsgezindheid heeft dus voor onafzienbare tijd afgedaan.
De realiteit is totaal anders. Er schijnen wel meer Vlaamse dan Waalse collaborateurs te zijn geweest, wat even goed aan de katholiciteit of de germaniciteit als aan het flamingantisme van de Vlamingen kan te wijten zijn, maar er schijnen procentsgewijze niet meer Vlaamse dan Nederlandse en Franse duitsgezinden te zijn geweest en dat is goed verklaarbaar doordat het tijdens de oorlog ging om een keuze tussen democratie en dictatuur, dilemma waarin het flamingantisme pricipieel noch in het geheel noch ten dele was betrokken. De brengers van de dictatuur waren toevallig Germanen die uiteraard met het Germaans element in België sympathiseerden en er sympathieën wekten, maar de verstandige flaminganten hebben daaruit nooit afgeleid dat de dictatuur Vlaamsgezind en de democratie onverschillig of Fransgezind was. Zij wisten dat de brengers van de dictatuur aan het ander eind van de as Latijnen waren die uiteraard
| |
| |
het Latijns element in België zouden hebben begunstigd en dat de Vlaamse kwestie door een autoritair bewind niet beter kan opgelost worden dan door een democratisch. Het ogenblik is dan ook gekomen om de Vlamingen met cijfervast bewijsmateriaal te rehabiliteren van de laster die sedert de bevrijding op hen kleeft. Meer dan welk ander volk ook in West-Europa door de Duitsers gevleid en verleid, door hun verwantschap van stam en aard tot vriendschap geneigd, door hun verontrechting in België in hun vaderlandsliefde verzwakt, dat wil dus zeggen bewerkt door drie gewichtige factoren die een opvallend uitgebreide collaboratie zouden hebben verklaard, zijn zij even goed op hun democratisch stuk gebleven als de nationaal gave en homogene Nederlanders en Fransen, hetgeen uitsluitend moet te danken zijn aan hun anti-militaristische, individualistische, van tucht, orde en gezag diep afkerige aard. In plaats van schuldiger zijn zij dus integendeel verdienstelijker en wanneer men hun voortaan onder de neus wrijft dat het Oostfrontlegioen van Mijnheer Degrelle minder talrijk was dan het hunne, moeten zij slechts antwoorden nog enigszins te begrijpen waarom de Vlamingen optrokken, maar niet wat de Walen bezielde.
De illusie dat de collaborateurs voorgoed zouden uitgeschakeld zijn, zou men staatsgevaarlijk moeten noemen, indien men nog kon aannemen dat één enkel welingelicht Belg er zich op dit ogenblik nog mee begoochelt. Na de vorige wereldoorlog werden ongeveer driehonderd Vlaamsgezinde collaborateurs zeer zwaar gestraft, weinigen weten dat het er maar driehonderd waren. Op enkelen na vluchtten zij naar het buitenland en alhoewel zij dus door gevangenschap en ballingschap belet werden in hun actie, volstond alleen het feit van hun bestraffing om de bevolking te verzoenen met daden en personen die zij streng afgekeurd had. Na deze tweede wereldoorlog zijn er vele tien duizenden gestraften, de meesten ervan zijn en blijven in het land, velen ervan zijn ‘economisch sterk’, zelfs buitengewoon sterk, vele anderen worden sterk door de inspanning tegen alles in van meet af hun leven te hermaken. Het elementairste gezond verstand zegt dan ook dat het flamingantisme, ten onrechte in één graf gestopt met de collaboratie, zal heropstaan en in dat besef is het opmerkenswaard dat een afstammeling van Lodewijk de Raet, een onverdacht democraat, het eerst de klok luidt, nadat de enquête van het Vermeylen-fonds door het verslag van Prof. Dr Blancquaert het heropnemen van de strijd had aanbevolen.
De zakelijke toon en inhoud van deze oproep is niet minder opmerkenswaard. Zeker konden we van de filosoof der Vlaamse beweging niets anders verwachten en waarborgt zijn bezadigdheid niet dat de volgende stemmen ook bezadigd zullen klinken, maar wie zich herinnert hoe de Vlaamsgezindheid van de laatste vijftien jaar, door het gereserveerd zwijgen van de bedachtzamen en het alleen peroreren van de warmbloedigen hopeloos in een Germaans-mythische pathos was verdoold, wordt tot bezinning gestemd door Lamberty's proef- | |
| |
ondervindelijk bewijs, dat de ‘bijna helemaal opgeloste’ Vlaamse kwestie nog steeds substantie bevat die met nuchter en logisch betoog volume en belang kan krijgen in de ogen van een ernstig man. De degelijkste, de waardevolle flaminganten immers zijn verflauwd omdat zij het Vlaams rechtsherstel zo goed als voltooid achtten en de drukte en het getier van de strijders van het laatste uur niet konden uitstaan. Lamberty rekent hun nauwkeurig voor hoeveel nog te doen valt en de redelijkheid van zijn explicatie verzoent hen weer met het flamingantisme.
Ten derde valt op te merken, dat deze nuchtere zakelijkheid helemaal niet oproept tot nuchtere zakelijkheid, niet tot enig concreet actieplan, maar doodgewoon zoals in onze goede oude studententijd tot Vlaamsbewustheid, volksfierheid, stambesef, waardigheidsgevoel, het alles verenigd in één woord: Vlaamsgezindheid. Wordt Vlaamsgezind, zegt hij en al uw lang begeerde rechten zullen u in de schoot vallen omdat gij de meerderheid hebt en de sterksten zijt.
Hoe hebben wij ons niet geschaamd over het vliegt de blauwvoetgeschreeuw. Met welk een vernederd en berouwvol hart hebben wij het ‘bierflamingantisme’ niet afgezworen. Hoe hebben wij ons niet laten geselen door onze boetpredikanten, die over onze gebogen dwaze droomhoofden militair-weg de onverbiddelijk zakelijke leuzen snauwden. Wordt rijk! Geen Vlaams geen centen! Concentreert tegen uw gevoelens in! Politiek is de kunst der mogelijkheden, verenigt u op een minimumprogramma! Wij durfden op de duur de Vlaamse Leeuw, het goede wilde lied, niet meer zingen. Hij was lawaai dat niets opbracht, minuten verloren die moesten besteed worden aan iets nuttigs voor Vlaanderen. En nu komt onze wijsgeer, de voortzetter van het werk van Lodewijk de Raet, en zegt ons dat het enig en eerst noodzakelijke is Vlaamsgezind te worden.
Zijn redenen zijn klaar als pompwater en onweerlegbaar. Hij bewijst met officiële cijfers dat de Vlamingen sedert meer dan een eeuw in de meerderheid zijn en dus konden realiseren wat zij wilden, maar deze kans hebben verzuimd door gemis aan animo voor de Vlaamse zaak, gemis aan Vlaamsgezindheid.
Nu zegt hij niet hoe men Vlaamsgezind moet maken, wat wel niet gemakkelijk schijnt te zijn daar na een eeuw van Vlaamse strijd nog zoveel lauwen en vijanden overblijven. Hij levert geen argumenten, weerlegt geen enkel van de uiteenlopende motieven die vurigen deden verslappen en lauwen onverschillig worden. Hij kent nochtans beter dan wij onze twijfels en ontmoedigingen. Velen vragen zich bij voorbeeld af of de belangrijkste verovering van het flamingantisme, de vervlaamsing van het onderwijs, niet als tastbaarste resultaat de practische eentaligheid van de jeugd heeft opgeleverd en of dit niet kort en goed een nadeel is. Anderen betwijfelen of het op een punt in de geschiedenis waarop ons lot voorgoed en onmiddellijk gebonden is aan dat van de wereld, nog zin heeft hard te strijden voor een locaal, relatief en betwistbaar belang. Weer anderen zeggen dat, in- | |
| |
dien onze positie zo zwak is dat wij na honderd jaar strijd nog steeds met algehele verfransing worden bedreigd en het dus ons lot schijnt te zijn door een natuurlijke, haast niet te keren evolutie vroeg of laat francophoon te worden, wij ernstig moeten overwegen of dit wel een zo verschrikkelijk ongeluk is dat wij in de komende tijden de nodige, onophoudende en hardnekkige inspanningen moeten doen om het te voorkomen.
Het weren en weerleggen van deze twijfels omtrent de grond zelf is veel belangrijker en moeilijker dan wat over het algemeen wordt beschouwd als de grote hinderpaal, wekken van de geestdrift, nodig om de laatste kilometers af te leggen en overwinnen van de weerzin tegen landverraderlijk extremisme. Immers, dat zijn verwijten van flaminganten tegen hun eigen beweging en de twijfels omtrent de grond behoren tot het gros der motieven die sedert Jan Frans Willems zoveel Vlamingen zo argwanig van alle Vlaamsgezindheid hebben verwijderd gehouden. De eersten vragen niet beter dan hun wantrouwen te mogen afleggen, de tweeden leggen na een eeuw Vlaamse beweging nog steeds dezelfde ontoegankelijkheid aan de dag. En van de flamingantische meerderheid die alles automatisch zal oplossen zal natuurlijk nooit sprake zijn zolang de muren van dit Jericho niet zullen gevallen zijn. In dit licht verschijnt de oplossing van Lamberty dan ook enigszins als een tautologie, te herleiden tot de stelling dat de Vlaamse kwestie zal opgelost zijn zodra de Vlamingen ze zullen opgelost hebben. Om de toneelkunst te doen herleven is slechts nodig het publiek weer toneelgezind te maken, maar de kwestie is juist, dat dit niet meer gaat.
Zo stuit men op het eerste gezicht op een zonderlinge en bij een zo schrander man als Dr Lamberty niet te veronderstellen dubbelheid, enerzijds een verrassend heldere en nuchtere uiteenzetting van de toestand en anderzijds een oplossing vager en irreëler dan bij onze beruchtste kletsmajoors. Een betere verklaring dringt zich dan ook onmiddellijk op.
Dr Max Lamberty gaat blijkbaar daarvan uit dat de laatste verantwoording van de Vlaamse beweging doodeenvoudig een niet verantwoorde voorkeur is: ik ben Vlaamsgezind omdat ik Vlaming ben en Vlaming wil blijven. Misschien brengt francophoon worden mij geen nadeel en zelfs voordeel, ik verkies in elk geval te blijven wat ik ben. Ik neem niet aan, dat ik verkeerd geboren ben als een mens van tweede kwaliteit die pas volwaardig kan worden door een speciale inspanning tot verloochening van zijn taal. Ik en mijn volk, wij hebben het recht van alle andere mensen en volken te blijven wat we zijn. Al wat we kunnen winnen met onszelf te verloochenen laat ons koud en al wat we voor onze trotse voorkeur kunnen inbrengen is dat ze op verre na niet dwaas is want de Vlamingen zijn in de geschiedenis nooit de minderen van wie ook geweest.
Vlaamsgezindheid is dus een willekeurige preferentie, een irratio- | |
| |
nele voorkeur, een gevoelsbeslissing. Men maakt niet flamingant met apologeren. Men moet de wereldburger niet willen bewijzen dat hij zich ook voor dit regionalisme moet inspannen, noch de materialist dat dit zuiver culturele belang heeft, noch de franskiljon dat de Vlaamse beschaving waardevol is. Elk geboren Vlaming is uiteraard zelf Vlaamsgezind door dezelfde natuurwet die de eenzaamst zwervende Zigeuner fier maakt op zijn Zigeunerschap en elke stedeling en dorpeling fier op zijn stad of vlek. Wereldburger, materialist, franskiljon is hij geworden door redenering of opvoeding, zijn Vlaamsgezindheid zit veel dieper in de machtige en onberekenbare wereld van zijn gevoelens, zijn personaliteit.
Is de gevoelsbeslissing eenmaal genomen, dan wordt haar waarde manifest. Het is de onschatbare kracht van elke zelfbewustheid, elk besef van eigenwaarde, elke zelfzekerheid. Haar meerwaarde tegenover het franskiljonisme, de andere weg die de Vlaming kan kiezen is nog duidelijker, want nooit kan de ambitie zijn geboorte te vergeten en op te gaan in een beter volk met betere taal de zelftrots schenken die de hoogste ontplooiing van de menselijke kracht mogelijk maakt.
Het is daarom waarschijnlijk wel de beste weg de flamingantische en de antiflamingantische twijfels gewoon te negeren als niet ter zake dienende, zich niet te bekommeren om de beste methode om in de kortste tijd de grootste hervormingen door te drijven en het ordewoord vlaamsgezind te worden door te geven zonder enige practische gebruiksaanwijzing. De warme en sterke gevoelswereld die bindt aan land, volk en taal en aan het verleden moet zich op natuurlijke eenvoudige wijze uitleven.
In tractaten omgezet, aan ideologieën gebonden worden deze schone en onberekenbare krachten eerder gevaarlijk, zoals geheel de Westeuropese geschiedenis bewijst en wij nog onlangs terdege hebben ondervonden. Niemand betwist de heldhaftigheid van mannen en vrouwen die uit vlaamsgezindheid leven en goed hebben gewaagd en ook verloren, op aanraden veelal van leiders die het hunne niet hebben gewaagd toen de gelegenheid ongeveer zo dapper te zijn als hun troepen hun als het ware werd opgedrongen, maar deze mannen en vrouwen verdienen nog veel meer medelijden dan achting en wij wachten nu op die ware Vlaamse leiders die de moed zullen hebben eindelijk eens niet meer te brullen, maar eenvoudig en menselijk te spreken en met ronde woorden te zeggen dat voor de Vlaamse zaak niemand moet sterven, niemand zijn leven wagen, niemand zijn bezit verliezen, niemand in de gevangenis zitten. Er zijn ongetwijfeld idealen waarvoor men met ere en nut kan sterven, maar in de geschiedenis van de Vlaamse beweging van af haar onstaan tot op heden, komt geen enkel moment voor waarop iemand er leven of vrijheid moest voor verliezen. Wij kennen niets dan edelmoedige maar betreurenswaardige vergissingen die in de toekomst kost wat kost moeten vermeden worden en het valt dringend te wensen dat wij
| |
| |
in het licht van onze ervaringen eindelijk het idee laten varen dat het de extremisten zijn die de beweging vooruit helpen. Het zijn de extremisten die haar de zwaarste slagen hebben toegebracht. Het is de goede oude tijd van het argeloos en romantisch flamingantisme, ja van het bierflamingantisme, die het meest en de beste vlaamsgezinden heeft gekweekt. Er moet eens duidelijk en dapper, overal, zonder beschaamdheid voor het geschreeuw der opgeblazenen, gezegd worden dat er meer is verwezenlijkt met het ten overvloede en te goeder trouw rondborstig zingen van De Vlaamse Leeuw als uiting van een rechtschapen liefde, dan later met het einsetzen van gewaffnete keurkorpsen.
Met Dr Max Lamberty hopen alle rechtgeaarde Vlamingen dat de teleurstellingen van een opgezweept nationalisme zo spoedig mogelijk vergeten worden in een nieuwe gezonde beweging, die niet meer verdeelt, maar verenigt, minder streeft naar een onmiddellijk doel en meer naar onze volle culturele en maatschappelijke bloei, minder bestrijdt en meer opbouwt. Zijn probleemstelling is niet meer te ontwijken. De Vlaamse kwestie kan slechts opgelost worden door een vlaamsgezinde meerderheid. Deze meerderheid is niet denkbaar door de oplossing der vier partijen. Over hun meningsverschillen van wijsgerige, politieke en sociale aard heen moeten alle Vlamingen dus verenigd worden in de liefde voor eigen taal en aard. De enige toekomst van de Vlaamse beweging is bijgevolg ruimheid en gematigdheid.
G.W.
| |
Nationale film
Een paar redacteuren van het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ hebben de behaaglijke taak en dwangarbeid verricht van zonder falen gedurende enige weken op het wereldfestival te Knokke een lawine zogenaamde speelfilmen te beoordelen. De oogst van hun indrukken moet ongemeen rijk zijn en het bespiegelen waard.
Ik heb mijn deel gehad aan een soberder werk. Van regeringswege was een jury aangesteld om te zeven wat van de nationale productie zich met een officieel tintje op de binnenlandse en buitenlandse markt mocht aanmelden. In die jury trof het mij, dat uiterst gemakkelijk overeenstemming tot stand kwam omdat de stof zich niet tot grondige meningsverschillen leende. Wij kregen korte wetenschappelijke en artistieke films te zien. Daar waren er voortreffelijke onder. Zodra het gekozen object maar enige rijkdom vertoonde bereikten onze cineasten technisch een voldoende peil om met ere hun werk aan het binnen- en buitenland te laten zien. Daarmede werd bevestigd wat reeds lang door bekwame vaklui met kunstzin als Storck en De Keukeleire werd bewezen.
Anders liep het met de speelfilmen van groot opzet. Er bestaat vrijwel geen land dat de obsessie niet onderhoudt om ook op dat zuiver creatief gebied werkzaam te zijn. Of het economisch oogmerk
| |
| |
verantwoord is moeten de filmindustriëlen uitmaken. Het lijkt mij echter een verheugende ambitie dat artistieke creators van een zo merkwaardig uitdrukkingsmiddel als de film gebruik zoeken te maken. Ondanks de moeilijkheid om de materie en de grote financiële middelen, die het apparaat vergt, te beheersen. Wat de jury aan speelfilmen te beoordelen kreeg was bedroevend. De oorzaak valt niet moeilijk aan te wijzen. De rijkdom der stof, die de wetenschappelijke film stoffeerde, ontbrak. Er was geen waarachtig artistieke bedoeling van grote of ernstige allure te onderkennen. Romanfeuilleton en melodrama kunnen niet dienen als na te streven idealen voor een literatuur. Wij kregen melodramatische romanfeuilletons in filmvorm te zien, soms met acteurs en middelen die te goed waren voor het arm vertrekpunt.
Zulke nationale speelfilms interesseren ons niet. Waar er geen kunstoogmerk is met genoeg behoorlijke componenten en capaciteiten om niet volledig naast het doel te schieten vervalt de waarde van het experiment, - althans voor kunstenaars. Het wachten is dus op nationale cineasten, die de ware bezieling hebben. Zoals in alle andere kunstgenres.
Nu ben ik opgeschrikt door de goede bedoeling van officiële personen, die heil voor de nationale speelfilm verwachten van het aanlokken van buitenlandse scenarioschrijvers en filmregisseurs. Misschien is er veel te zeggen voor het onderhouden van een Nationaal Orkest, dat onder een buitenlandse dirigent van hoge standing, de meesterwerken van de klassieke en moderne muziek ten gehore brengt: zo heeft men onmiddellijk contact met een volwaardig muziekleven, waarvan de nationale muziek haar voordeel kan doen. Zonder voor de film in xenophobie te willen vervallen vraag ik mij af wat de zin kan zijn van een moeizaam opgebouwde apparatuur waarvoor de creators niet in onze eigen kunstpotentie worden gezocht. Is het de bedoeling een nationale kweekschool voor filmkunst te funderen? Mij goed. Maar mij dunkt dat vooraf expeditiever proeven zouden kunnen genomen worden door Storeken, De Keukeleire's en consoorten aan het werk te zetten samen met eigen schrijvers, die over elk uitdrukkingsmiddel heen, de ellende en de glorie van de menselijke staat op het oog hebben, - en meteen de ware bron van alle kunst. Ik weet wel: het is een uiterst compleks geval.
M.R.
| |
Berijmde nieuwjaarswensen
Een initiatief dat misschien dient aangemoedigd en nagevolgd, al ware 't maar om zich in de rijmvaardigheid te oefenen, is hetgeen Johan Daisne al twee jaar te reke heeft gedaan en wat ter gelegenheid van Nieuwjaar 1949 ook Gerard Pijnenburg-Flint, korter en kordater Geert Grub geheten, de schrijver van Lode Tendelle en bewoner van het ‘Melkhuisje’ te Heide-Kalmthout, deed: een Kerstof Nieuwjaarsdicht zenden aan tal van schrijvers, vrienden en ken- | |
| |
nissen. Daisne laat dat op een mooi velletje drukken en vertelt in zijn ‘Kerst 1948’ over zijn ideologische evolutie (zo zegt men dat in een administratieve nota aan een minister, om het bijvoeglijk naamwoord ‘politiek’ niet juistgepast te misbruiken). Geert Grub doet het minder luxueus. Hij heeft zijn (Nieuwjaar) ‘1949’ eenvoudig met een stencil gepolycopieerd en de papiertjes dan, gis ik, aan meest alle individuele krachten van het literatuurbedrijvende Vlaanderen geadresseerd.
Een groot dichter, die echter sedert vijftien jaar niets meer publiceert, omdat hij verbitterd is wegens het niet in vervulling gaan zijner extra-literaire ambities, las het mij door Geert Grub toegezonden dichtstuk en sprak met veel misprijzen: ‘Een fameus ulevel... In jouw plaats zou ik hem antwoorden:
Schrijver van Lode Tendelle
Stik in je ulevellen.
Grote dichters zijn vaak zonderlinge mensen. Ik houd daarom met hun uitspraken gewoonlijk weinig rekening en wat Geerts Nieuwjaarsrijm betreft kan ik niet anders dan het prettig vinden, dat iemand als deze schrijver, die tot een politieke groep behoort, waartegenover ik a priori, daar het een betrekkelijk jonge en een minderheidsgroep is, niet onsympathiek sta, aan enkele mensen, zonder eerst naar hun kleur te informeren, een heilzaam nieuwjaar toewenst onder dichtvorm. De literaire waarde van het vers, dat hierna volgt, mag ieder lezer voor zichzelf bepalen, evenals deze van mijn geversifieerde wederwens die ik Geert Grub liet geworden en eveneens overschrijf.
1949
Na 't laatste blaadje van de boom
valt 't laatste blad van de kalender.
Het voert ons weer een eindje verder
in 't leven, vluchtig als een droom.
Een oud jaar - 'k zie 't nederglijden -
valt in de afgrond aller tijden.
Na 't laatste blad van de kalender
volgt 't laatste blaadje van de boom.
Doch straks schiet hij een eindeje verder
de hemel in, vol bloesemdroom.
Zo is er zonder Herfst geen Lente;
en 't leven bloeit, gaat ook een jaar ten einde.
Na 't laatste blaadje van de boom
valt 't laatste blad van de kalender.
Reeds wacht een nieuwe, wit en vroom,
en scheuren kunnen wij nu verder
een heel jaar lang weer, dag aan dag.
Dat het U heilzaam wezen mag.
| |
| |
Antwoord
Goede Geert Grub, 'k zie mij verplicht
uw nieuwjaarswens, tot mij gericht
onder de vorm van een gedicht,
van dito antwoord te bedienen.
Is 't Melkhuisje mij niet bekend,
ik ben ook maar een simple vent
die af en toe wat nederpent
in blijdschap of mistroostig grienen.
'k Wens U dat elk kalenderblad
dat gij zult scheuren u een schat
beschere van een rijk ervaren,
en dat het melkhuisje in de hei
met zijn bewoners allebei
nog viere vele nieuwe jaren.
B.D.
| |
Het fundament der rechten van de mens
Aan het slot van zijn substantiële, met de sonore stem van een jongeling voorgedragen redevoering over de nieuwe proclamatie van de rechten van de mens door de Verenigde Naties, redevoering gehouden tijdens de plechtige openbare jubelzitting van de Kon. Vlaamse Academie voor Wetenschappen en kunsten, betreurde staatsminister Frans van Cauwelaert dat de proclamatie deze rechten niet uitdrukkelijk fundeerde in het bestaan van God. Hij noemde dit een gemis omdat onze relatie tot de Godheid en onze verantwoordelijkheid voor elkander tegenover God grondmotieven zouden zijn tot eerbiediging der menselijke rechten.
De redenen waarom de Verenigde Naties elke vermelding van een Opperwezen hebben daargelaten wijzen geenszins op een onchristelijk of anti-christelijk standpunt tegenover de twee wijsgierige vragen of God bestaat en of zijn bestaan door de natuurlijke rede kan bevestigd worden. Zij berusten doodeenvoudig op de feitelijke vaststelling dat de geproclameerde rechten kunnen, moeten erkend worden en practisch ook worden aanvaard door christenen en humanisten, waaruit volgt dat een Godsaffirmatie of negatie in deze niets ter zake doen. Immers, of de mens van een Schepper afhankelijk dan wel volkomen souverein is, in beide gevallen kent de beschaving hem dezelfde primordiale rechten toe.
Meer nog, om het even welke christelijke of humanistische stellingname omtrent de Godsvraag zou in een proclamatie van de rechten van de mens positief tegen deze rechten indruisen, daar het allereerste recht de vrijheid van wereldbeschouwing is, dat wil zeggen o.a. de vrijheid om het bestaan van God aan te nemen of niet. Het zou letterlijk geen zin hebben te proclameren dat de mens vrij is het bestaan van God te ontkennen omdat hij een schepsel Gods
| |
| |
is, want dit zou er op neerkomen dat hij het recht, te ontkennen dat hij een moeder gehad heeft, put uit het feit dat hij uit een moeder is geboren. Even zinloos zou de verklaring zijn dat hij Gods bestaan mag bevestigen omdat God niet bestaat of omdat zijn bestaan niet kan worden bewezen. De vrijheid van wereldbeschouwing berust dus in haar essentie zelf op de stelling dat de mens het bestaan van God te goeder trouw kan aannemen en ontkennen, zoniet zou zij de mens het recht toekennen te kwader trouw te zijn en dus in hoge graad onzedelijk worden. Vrijheid van wereldbeschouwing opeisen en tegelijk het bestaan van God poneren of ontkennen is dus onmogelijk.
Een van deze beide standpunten nu, namelijk dat de mens het bestaan van God te goeder trouw kan ontkennen, is uitdrukkelijk en ex cathedra veroordeeld door Paus Pius IX. Wie dus de vrijheid van wereldbeschouwing erkent, wie de proclamatie der rechten van de mens door de Verenigde Naties bijtreedt, aanvaardt, hij mag het keren of draaien zoals hij wil, een stelling die ex cathedra is veroordeeld en loopt dus de ban der Kerk op. De proclamatie kent hem dat recht toe en zeker wij niet zullen veroordelen wie er gebruik van maakt, maar het feit zelf toont aan dat het fundament der rechten van de mens enkel en alleen in zijn menselijke natuur ligt en door zijn eventuele bovenzinnelijke afhankelijkheid veeleer bedreigd dan gesanctioneerd kan worden.
G.W.
| |
Menschelijke ambiance
Vaak heb ik vastgesteld dat wanneer een inwoner uit Zuid Amerika in de Vereenigde Staten aankomt, hij vol ergernis zijn armen ten hemel strekt - als wou hij den Schepper zelve op een onbegrijpelijk verzuim wijzen - en uitroept: ‘Hebben deze menschen hier dan geen ziel?...’ Maar de Noord Amerikaan, die in Europa belandt, is niet minder verbaasd over het onverwachte belang dat men aan zijn persoon hecht. Ofwel stijgt deze consideratie, als een geestrijke wijn, hem naar het hoofd, ofwel kruipt hij diep in zijn schulp, als was hij het voorwerp, niet van een flatteerende hulde maar van een brutale onbeschaamdheid. Inderdaad, in de Vereenigde Staten komt aan iedere burger dezelfde belangrijkheid toe en niemand zal er aan denken een medemensen, die blijkbaar een curieuze zonderling is, zoo eens nauwkeurig of vrijpostig van kop tot teen te monsteren. De mythos der gelijkwaardigheid heerscht er zoo absoluut, dat het van den slechtsten smaak zou getuigen, uiting te geven aan een gevoel dat niet door eenieder kan gedeeld worden. Wanneer ouders het overlijden van hun kind beweenen en het werkelijk té moeilijk is hun leed te verbergen, dan treft het dat zij de uitdrukking van hun verdriet mengen aan de uitdrukking van een soort verontschuldiging om het feit dat zij deze rampzalige gebeurtenis zooveel belang toekennen. Deze houding blijkt wel tot de vereischten eener onverbiddelijke étiquette te behooren. Bij ons wordt een doode onmiddellijk een bijzonder belangrijk personnage. In Amerika moet zelfs de doode
| |
| |
in het gelid blijven. Dit beteekent niet dat de Amerikanen zich voor onbenullig houden. Verre van daar!... Maar zij beschouwen allen, zoowel de dooden als levenden, als entiteiten die eenzelfde waardecoëfficiënt toekomt.
Aldus bezit ieder land, iedere beschaving, zelfs ieder tijdperk zijn bijzondere menschelijke ambiance.
In Europa, op het oogenblik toen ik er mijn weg zocht door het leven, was de heerschende ambiance er bijzonder antipathiek. Het was een tijdperk van haast onbegrensde welvaart. De triomfeerende conquistadores der zakenwereld paradeerden er den Woensdag rond de Beurs met een koele trots, die de Colleone's hen zouden benijd hebben. In de avonduren milderde zich echter hun verwaandheid onder den zalvenden invloed van fijne gerechten en dranken gekruid met wat vluchtige vrouwelijke compagnie. Die lui hadden heel speciale smikkels, die op mijn gevoeligheid werkten als onduldbare provocaties. Soms spookten zij op in mijn droomen en ik dacht een tijdlang er aan deze obsessie af te reageeren, met hun tronies als modellen te gebruiken voor schilderijen die de verwondering van het nageslacht zouden hebben gewekt; tot ik plots tot de bevinding kwam, dat mijn inzicht overbodig was. Ik zou wel een copist hebben geleken! Hadden de Vlaamsche primitieven deze kwasten niet reeds voor eeuw en dag op vlijmende en definitieve wijze vereeuwigd met de koppen te konterfeiten der ‘Begiftigers’?
Marcel Demeulenaere.
| |
Verpolitiekte wetenschap
In de Middeleeuwen oefende de Kerk een bezorgd toezicht uit op de bevindingen van vorschers allerhande en, wanneer hun ontdekkingen niet precies overeenstemden met hetgeen in de Heilige Boeken gecodificeerd staat, wist ZIJ hen met het gepaste gezag ter verantwoording te roepen.
Het lijkt wel dat thàns de Kerk ‘en a pris son parti’... Welke verbluffende theorieën de moderne geleerden ook mogen verkondigen, steeds staat een theoloog paraat om een traktaatje op te stellen bewijzend dat tusschen Geloof en Wetenschap ‘geen onoverbrugbare kloof gaapt...’
Deze doctrinaire contrôle der Wetenschap wordt echter nu uitgeoefend door het politieke regime, dat Oost Europa beheerscht. Dit demonstreert ons op leerrijke wijze het Lysenko-geval.
Trofim Lysenko, een vlijtige paysan du Dnieper, blijkt een nieuwe genetische leer te verkondigen, welke radikaal in tegenstrijd zou zijn met de wetten vastgelegd door Darwin en Mendel. Deze Sowjetagronoom beweert dat men b.v. sommige gewassen artificieel zoodanig kan beïnvloeden dat zij nieuwe erfelijke kenmerken zouden verkrijgen. Zoo zou hij winterharde graansoorten hebben ‘geschapen’ bestand tegen de barre klimaatgesteldheid van Siberië. En in hun geestdrift over deze verbluffende bevindingen beloven Lysenko's volgelingen ons reeds tomaten zoo volumineus als pompoenen. De treur- | |
| |
wilg zal rozenbotten dragen en de leliebloem rijpen tot sappige perzik.
Vasilov, de president der Sowjetakademie voor Landbouwkunde, blijkt de juistheid dezer theorieën in twijfel getrokken te hebben. Het Kremlin oordeelde dat Lysenko's leer conform was aan de marxistische orthodoxie en het scheelde niet veel of Darwin en Mendel werden uitgekreten voor suppoosten en wegbereiders van het Marshallplan.
Thans is de ‘Westersche’ - of zoo u verkiest de ‘aan het capitalisme verknochte’ - genetische Wetenschap in het geweer gekomen. Vooral de Anglosaksische geleerden, onder hen befaamde specialisten als: Harland, Darlington en Fisher, zijn verbolgen. Zij ergeren zich over deze drakonische methode om een wetenschappelijk twistpunt op te lossen. Voor hen is Lysenko een ‘charlatan’. Harland portretteert hem als volgt: ‘A man who puts forward a novel form of pseudo-science which promises miracles, combines it with almost hypnotic oratorical powers and preaches these pseudo-scientific doctrines with great malevolence and fanatical ferocity’... Haldane neemt echter een meer voorzichtige houding aan. Je kunt nooit weten: Indien Lysenko's tomaten nu werkelijk zoo dik worden als pompoenen? A fact is stronger than the Lord Mayor!...
Op een ander wetenschappelijk gebied hebben de Sowjets onder de Britsche geleerden een welkome supporter gevonden in den persoon van P.M.S. Blackett, den jongsten Nobelprijswinnaar voor Natuurkunde. Blackett, een gloedvolle Sowjetvriend, schreef een boek over de militaire en politieke gevolgen der atomische energie, waarin hij betoogt dat geen luchtoorlog met welke superatoombommen ook, ooit een groot volk tot capitulatie zal vermogen te dwingen. Al gaat de Britsche geleerde niet zover als schrijver dezes, die in onderhavig tijdschrift onlangs nog, met een zekere geoutreerde lichtvaardigheid voorspelde dat, binnen enkele jaren, geen kat zich nog op straat voor een atoombomontploffing zou omkeeren, toch moet Blacketts deskundig en hartverheffend betoog het Kremlin bijzonder welgevallig zijn geweest. Aan wie het hooren wilde, verklaarde Vichynski te Parijs: ‘Jullie atoombom kan ons niet meer bommen!...’ en, zoo wij goed ingelicht zijn, moet hij, als Kerstgeschenk, Blacketts boek gezonden hebben aan pater Leonard, den Pieter den Eremijt der Linie, die, liever morgen dan overmorgen, den kruistocht tegen den Rooden Duivel van het Kremlin wenscht op dreef te brengen.
R.B.
| |
Het overhevelen van faunen en de overmaat van subsidies
Paterke Van den Daele, herder der in Christo ontluikende dichteren algader en orchestrator hunner ‘Nieuwe Stemmen’, publiceert in het ‘lustrumnummer’ van genoemd maandblaadje een overzicht van de ‘Jongerentijdschriften sedert de Bevrijding’. Voorheen had
| |
| |
men eenvoudig maar tijdschriften; soms waren het wel alleen jonge mensen die de redactie vormden van een of ander periodiek, maar van dat ‘jongeren’ was nooit spraak. Tegenwoordig is het precies of men de lieden die zich aan proza en poëzie bezondigen onderverdeelt in juniors en seniors, of beginnelingen en beroepsrenners, zoals in de wielerbond. Ik kan best begrijpen dat jonge schrijvers, die zekere karakteristieken of gedachten of gevoelens gemeen hebben, samen een tijdschrift uitgeven om deze tot uiting te brengen, maar dat jeugdige lieden een blaadje publiceren zogezegd om de jongeren een kans te gunnen, dat gaat er bij mij niet in. Daarvoor bestaan ten andere de Poëziedagen te Merendree. Maar daarover wil ik eigenlijk niet schrijven.
Ik wil schrijven over de vergissingen van Paterke Van den Daele. Hij beweert in verband met het voormalig tijdschrift ‘de Faun’ het volgende: De ‘Faunen’ moesten het na een tweede jaar opgeven, bij gebrek aan belangstelling. Ze werden echter overgeheveld naar het Nieuw Vlaams Tijdschrift, dat daarna werd gesticht en dat door de overmaat van de officiële subsidies nog steeds kunstmatig in het leven wordt gehouden.
Die beweringen zijn zeer onjuist. Vooreerst werd het Nieuw Vlaams Tijdschrift reeds in 1945 gesticht (het eerste nummer kwam in April 1946 van de pers), terwijl er nog afleveringen van ‘de Faun’ zijn verschenen in Augustus 1946. Verder behoren van de redactie van ‘De Faun’ alleen Lampo en Van Aken tot deze van het N.V.T. en dit reeds sedert de onderhandelingen die Vermeylen nog tijdens de bezetting clandestien aanknoopte. Wat de subsidies betreft wil ik er even de aandacht op vestigen dat de toelage die de staat verleent aan ‘Nieuwe Stemmen’ oneindig veel groter is dan deze welke het N.V.T. ontvangt, want de laatste is nul, terwijl de eerste zeven duizend vijfhonderd frank bedroeg ten jare 1948.
Wel ontvangt het N.V.T., evenals Dietse Warande en de Vlaamse Gids, een zekere som per bladzijde om integraal uit te keren aan de medewerkers, maar een tijdschrift kan onmogelijk kunstmatig in het leven worden gehouden doordat de staat de medewerkers een cent geeft voor de geleverde copij. Ik geloof niet, dat mijn vriend Albert Westerlinck er iets tegen zal hebben, dat een Nieuwe Stemmeling in Dietse Warande honderd frank komt opstrijken met een goed vers, maar hij ook zou het waarschijnlijk kwalijk nemen moest Dr. Van den Daele S.J., gaan schrijven dat het dank zij het overmatig staatsmanna is dat de leegbloedende Dietse Warande nog blijft voortkrabbelen. Maar pater Van de Daele denkt mordicus dat al wat links is of lijkt aan alle tepels der schatkist zich zat zuigt, terwijl de zuigelingen van rechts op een extract van halve duiten worden vergast. Maak het hem wijs dat hij 't bij verkeerde eind heeft.
B.D.
|
|