Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 4(1949-1950)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 306] [p. 306] Sonnet over het vliegen Een hoge gast komt elke middernacht van over zee mijn ijle rust doorronken en lang nadat zijn bromstem is verklonken glijd ik nog na verlost van elke vracht. Een moeder na 't ontglippen van de dracht rijst niet zo blij van holle lichtheid dronken, nu al wat weegt is uit de geest gezonken die zweven mag voor overluchtse jacht. De sterren in hun kristallijnen sferen verhelderen zijn ongedwongen vlucht, doorgonzen hem met zuiverlijk gerucht doch zullen hem geen hemels wachtwoord leren. Mij rest een troost, wanneer hij kerend landt, ben ik Icaris niet en reik mezelf de hand. Vorige Volgende