dagen sputteren en kankeren als Marijke deed, dat kon hij niet en dat wilde hij ook niet. Deze wereld, al stonden sommige dingen er op hun kop en al kwam er nooit een eind aan de menselijke misères, zweefde vanavond toch in een licht van appelbloesem en room. Bij elk seizoen dat Onze Lieve Heer verleent, groeien de groenten immers weer in de tuin, en rijpen de kleine, ronde Schaarbeekse krieken aan de bomen. Het leven is goed, zelfs nu de kleine man er niet goed tegen op kan. Liefst loopt Jeroom er maar door, als nu, op de grensstrook van waken en dromen, zonder andere belangstelling dan voor de weke, zingende nacht en het gepinkel van lichtjes in deze of gene hofstee.
- Halt, waarom halt? En wil jij geen stap verder, ouwe jongen?
Goedwillig babbelde hij met zijn montuur. Hij sprong er af, eerst even wankelend, maar dadelijk ging het beter. Hij streelde de ruige nek:
- Dorst? Wel zeker, elk op zijn beurt. Daar straks heb ik gepleisterd, niet jij. Kom, je wilt naar rechts? Mij goed, hoor. Ja, je hebt water geroken. Toe, niet zo haastig, ouwe jongen!
Even van de Ezelsweg af, tot bij een kronkel waar de Maalbeek donker en vol geheimenis lag, glimmend in 't licht van de maan, leidde hij hem:
- Elk op zijn beurt, en eerlijk duurt het langst, om met grootva Martienus de poelier te spreken. Drink je bekomst, ik doe... het tegendeel.
Jeroomke slurpte, en slurpte gulzig. Maar toen de baas zich omkeerde, kreeg die een schok. Hij bleef in een geeuw steken, hij wreef zich de ogen uit:
- Wel Jezus mijn tijd, slaap ik of waak ik? Waarom is 't ineens zo pikdonker? God, de maan is weg, waar is de maan? Jeroomke, ben je daar? Wàt met de maan...?
Had hij gesluimerd? De wind was opgestoken en waarachtig, weg was de maan, zonder spoor meer in een potdichte lucht. De maan die zich puurgouden in de Maalbeek te spiegelen lag... Dat had zijn Jeroomke gedaan, die had ze ingeslokt!
Niet begrijpen is geen reden om niet te geloven.
- Ja, ingeslokt heeft hij ze, de deugniet, de schelm. Stel je