Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 4(1949-1950)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 267] [p. 267] Ballade van de clown Hij liet zich, clown, zijn leven lang Van 't hoogste van een ladder vallen; Hij beefde soms, doch lachte, wrang En viel en hoorde kreten schallen. Zijn wit gelaat vroeg luid: ‘en dan?’ Zijn stem hing vol verwonderingen Dat men zo strafloos vallen kan Doorheen 's mensen bewonderingen. Paladium is niet groot als zaal, Maar kunstenmakers zijn er helden. Te Londen trof hem koel onthaal. Verzade lieden juichen zelden. Hij klom veel hoger dan voorheen, Hij viel veel harder dan was wenslijk, Geen spier, geen traan, als hij verdween Van 't wijd toneel, aan hem, was menslijk. In Medrano was 't hel verlicht, Trapezen hingen: hoge vlechten Van glimmend staal, waar men verricht Zijn werk en met de dood kan vechten. Hij vond Parijs een schone stad, Daar ging een lief van hem verloren, Hij klom in 't blinkend stalen rad, Viel op de handen, hard om horen. In Wintergarten ging het dom, De ladder rees boven de hoofden. [pagina 268] [p. 268] Hij floot een lied terwijl hij klom, De trommel rolde en dan verdoofde. Hij zag een nachtmot rond het licht En dacht: ‘die zal zich daar verbranden’. Hij sprong en als een log gewicht Viel hij verkeerd, brak voet en handen. ...Die misstap, plots die diepe rust, Die zware benen, hangende armen... ‘Waar had hij 't laatst een mond gekust?’ 't Gejuich schrok als een ver erbarmen. Hij klom de sterren achterna In hemelse trapeze' en ruiten; Nu hinkt hij nog maar 't leven na, Gelijk een rat wreet aan beschuiten. Vorige Volgende