| |
| |
| |
Zoek de mens
Ga en ontdek Amerika
Een dichter kwam het mij vertellen alsof hij het wist uit zijn persoonlijke documentatie betreffende scheepvaart en ontdekkingsreizen of uit het onuitputtelijk dossier van zijn geheugen, doch in feite had hij het daags te voren, zoals ik twee dagen nadien, gelezen in het groot Europees dagblad ‘La Libre Belgique’, dat Amerika vijf eeuwen vóór Columbus werd ontdekt. En hij voelde zich gelukkig, de poëet, dat die fameuse ‘Imposture historique’, de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus, zo fraai werd aan de kaak gesteld door ‘La Libre Belgique’, die Columbus nogal kaal trachtte te plukken en al de pluimen van groot ontdekkingsreiziger toebedeelde aan Vasco da Gama en Magelhaan. Amerika zou dus in 't jaar nul al ontdekt zijn door ik weet niet wie en driehonderd jaar later zou Erik de Rode (Erik de Noorman, zoals hij heet in de prentjesverhalen van ‘Het Laatste Nieuws’) serieus ongeveer bijna heel Noord-Amerika hebben verkend. Als dat zo is - en 't zal wel zo zijn, want anders zou het niet in de kranten staan - dan had het die schooljongen precies niet zo mis, die in zijn huiswerk schreef: Zekere dag sprak de koningin van Spanje tot Kristombus Koloffel: ‘Ga en ontdek Amerika’, want die slimme Christofoor kon dus wel degelijk met een opdracht naar de landen van overzee worden gezonden, bij voorbeeld om daarginds een of andere Information Center op te richten zoals onze Vlaamse ontdekker van Amerika Dr. Jan-Albert Goris, ook Marnix Gijsen geheten.
Niet dat het mij eigenlijk veel kan schelen wie of Amerika heeft ontdekt, evenmin als ik er mijn hand voor omdraai of het Potifar of Bolivar is die de stoommachinee of wat ook heeft uitgevonden; maar ik meen dat, als men al vijfhonderd jaar beweert dat Colombus Amerika heeft ontdekt, dat zulks dan zijn reden heeft. En die reden zal dan wel zijn dat Colombus niet in 't wilde weg naar 't Westen
| |
| |
is gestevend, maar stelselmatig de twee continenten met elkaar in verbinding heeft gesteld. Als men zegt dat de Renaissance de Oudheid heeft ontdekt, dan wil men daarmee niet zeggen dat er sedert de Oudheid tot de Renaissance geen sterveling iets van de Griekse of Romeinse letteren heeft gelezen of geweten, maar wel dat de Renaissance deze gebieden opnieuw heeft verkend en er propaganda voor gevoerd. Id. Colombus. Doch laat er ons geen kwaad bloed in maken en dit stukje besluiten in dorpsburgemeesterstijl: Leve de onbekende ontdekkers! Leve Erik de Rode! Leve Colombus! Leve Amerika! Leve de atoombom! enz.
B.D.
| |
Psychiatrie
De psychiaters die met hun geesteszieken lange troostende biechtvadersgesprekken voeren en ze dan naar huis sturen met een kalmerend of tonisch flesje, plus de goede raad veel te rusten en weinig te denken, zijn in hun specialiteit waarschijnlijk zo ver als de oude medicijnmeesters, die tegen om het even welke ziekte een kapper bloed aftapten en een pint purgeerolie opspoten.
Een geestesziekte genezen door de geest te beïnvloeden is natuurlijk niet dwaas, want men geneest er heel wat meer mee. Bij autopsieën stelt men vast dat de zo gevaarlijke maagzweren, die zo noodzakelijk moeten geopereerd worden op het juiste moment, doorgaans vanzelf genezen als men maar niet weet dat men een maagzweer heeft.
Maar de bewuste of onbewuste geestelijke geneeswijze is slechts één van de vele middelen. Het werkt op de geestesziekten niet beter dan op de organische. Dat de geest moet genezen worden door de geest is even dwaas, als dat een kraamvrouw melk moet drinken om veel melk te hebben.
Voor de diverse zielscomplexen zullen even verschillende en even nuchter-chemische therapieën opgesteld worden als voor de bacteriologische ziekten. De eventuele materialiteit en eenvoud van deze geneesmiddelen begint ons nu reeds duidelijk te worden als we zien, dat men de ongelukkigen, die men vroeger vol compassie lijdzaam liet ten onder gaan in apathie en krankzinnigheid, tegenwoordig weer levensmoed doet scheppen door ze langs de slapen een electrische stroom door het lichaam te jagen.
Levensmoed door electriciteit klinkt schandelijk materialistisch, maar heeft op de verheven opmonteringsmiddelen dit voor, dat het helpt.
G.W.
Is onze cultuur nog vergankelijk?
Uit de rede van Prof. Dr Boeckaert van Gent over de geschiedenis van de geneeskunst blijkt, dat deze wetenschap zich helemaal niet geleidelijk heeft ontwikkeld. De Egyptenaren bijvoorbeeld hadden het in de medicijnen buitengewoon ver gebracht, maar de beschavingen die later elders ontstonden wisten daar niet of niets van en herbegonnen van op de meet. Dit indrukwekkend en verontrustend
| |
| |
opbloeien en weer verdwijnen van beschavingen ten gevolge van oorlogen heeft Paul Valéry de prachtige bladzijde ingegeven waarin hij beweert, dat onze West-Europese cultuur even goed in een paar wereldoorlogen totaal ten onder kan gaan als die van de Babyloniërs, de Egyptenaren enzovoort.
Sedert jaren leg ik er mij op toe deze prachtig geformuleerde nonsens waar het pas heeft te weerleggen.
De oude culturen van Babylon en Ninive, zelfs Athene, waarmee Valéry de onze gelijk stelt, waren geconcentreerd in een of twee steden en een paar duizend ontwikkelden. De ganse Helleense cultuur werd vertegenwoordigd door nog geen vijftigduizend man. Die steden konden door de oorlogsgewoonte van het plunderen en platbranden na de overwinning gemakkelijk worden verwoest, de mannen gedood en verjaagd en bij gebrek aan drukkunst bleef er dan niet veel van over.
Tijdens de jongste wereldoorlog hebben de Engelsen en Amerikanen alles gedaan wat zij maar enigszins konden om Berlijn en andere steden te verwoesten. Over dertig jaar zal er geen spoor meer van te zien zijn en de West-Europese cultuur heeft het niet eens gevoeld.
Laten wij de pessimisten een raming doen maken van wat de volgende oorlog zal vernietigen en die raming dan nog met vijf vermenigvuldigen. Laten wij aannemen dat na deze volgende oorlog de twee grootste steden van alle landen van Europa, Rusland en de beide Amerika's zo zorgvuldig zullen vernietigd zijn, dat waar zij gestaan hebben een grote krater of een groot moeras zal zijn ontstaan. Zal dan onze cultuur verwoest zijn? Zal dan niemand meer weten wat wij wetenschappelijk, artistiek en sociaal tot stand hadden gebracht?
Maar de tekst van Valéry is zo mooi, altijd maar weer wordt hij geciteerd.
G.W.
| |
Beeld en houwer
Ik heb een vriend die alle mooie vrouwen,
wanneer en waar of hij die ook ontmoet,
en of hij ze van Pier kent of van Pauwel,
met hoofdbuiging en hoedafneming groet.
Verleden liep ik weer naast hem te grauwen:
die er een trouwde weet maar al te goed,
wat in die zachte handschoentjes voor klauwen,
wat hols er steekt achter zo'n lieve snoet!
Toen kwam er weer een, en mijn vriend, de flauwerd,
greep zoals altijd nijgend naar zijn hoed.
Ik groet het beeld niet, zei hij, maar de houwer,
Die met zo weinig juist zulk wonder doet!
| |
| |
| |
Wein, weib, usw.
De moderne jong-vrouwelijke generatie is letterlijk bezig haar libido ‘bot’ te vieren. Dat is niet alleen verkeerd omdat ze er bot mee zal vangen, zoals met elke circulus vitiosus, maar doordien het bovendien een quadratuur vormt. Afreageren kan immers alleen geestelijk funderen, en daar wordt blijkbaar niet naar gezocht; in de practijk van het spelende leven, komt het altijd neer op een kwijtspelen, een lozen, en dat is zeer zeker het verlangde niet, want dat staakt het spel. Anderzijds, om te kunnen libidineren, eist de vrouw, onder meer vrijheden, andermans natuur voor zich op. ‘Alle schepselen Gods zijn elkaars gelijken’, betoogde het goudvisje tot de tuinkikker, en ging op de verandamat dooddrogen. Een vleugje vermanlijking kan de liefde corseren, volgens de algemene wet der contrastwerking: de partner die zijn ongelijkslachtigheid enigszins verbergt, prikkelt de verbeelding met de belofte van een des te verrassender ontdekking. Maar op een stalen corset moet elke piek breken, en dat wordt het, wanneer men aan zijn eigen vermomming gaat geloven. Ieder decennium klink een andere bout dicht. Er zijn nog gaten open, waardoor we kunnen proberen het zoete weekdier redelijk aan te roepen. Wanneer je vrouw aan je werktafel nogmaals je avondborrel komt opdrinken, en je op je herhaald verwijt van onvrouwelijkheid weer met een lief verbaasd: ‘Maar waarom toch?!’ de mond wil snoeren, bied haar dan ook je pijp aan. Ze zal waarschijnlijk nog weigeren, en vraag jij haar dan niet waarom of zij dat dan onvrouwelijk vindt, want ze zal ook het antwoord schuldig moeten blijven, maar concludeer hardop dat er dus wel zoiets moet bestaan, om het te kunnen vinden.
J.D.
| |
Verdraagzaamheid!
L'esprit humain, zegt Paul Valéry, me semble ainsi fait qu'il ne peut être incohérent pour lui-même. Over geheel de aarde belijden volkeren en individuen de meest uiteenlopende en elkaar tegensprekende ideeën met absolute zekerheid. Sedert eeuwen weten zij dit van elkander, maar hun geloof in eigen concept wordt er eerder door versterkt dan geschokt. Zij doen geen noemenswaardige poging om door een nauwkeurig onderzoek van de tegenstrijdigheden tot een denkwijze te komen die de waarheid het dichtst benadert. Geen beter voorbeeld van hun vasthoudendheid dan dat van de Thibetaanse lamas die sedert onheuglijke tijden een goede bron van inkomsten vinden in de verkoop van schoenen waarmee men droogvoets stromen en rivieren kan oversteken indien men zonder zonde is. De gelovige Thibetanen kopen van hun heilige priesters deze miraculeuze en vanzelfsprekend niet goedkope schoenen, proberen ze in het geheim als niemand het ziet, schrijven hun mislukking toe aan hun zondigheid en prijzen de zelf-geconstateerde wonderkracht van het schoeisel warm aan om niet te moeten bekennen dat zij in zonde leven. Ons komt het ondenkbaar voor, dat dit vroom bedrog duizenden jaren
| |
| |
lang stand kan houden, dat millioenen mensen een zo verbazend feit als het droogvoets over water wandelen zo maar aanvaarden, elkander hun mislukkingen niet meedelen en, als zij absoluut in het mirakel willen blijven geloven, ten minste niet ophouden met hun geld in die schoenen te steken. Toch blijft de zekerheid ongeschokt, de verkoop van de schoenen blijft op peil en wie naar Thibet wil gaan en ook heelhuids terugkeren, moet ginder vooral niet uitpakken met West-Europese opvattingen over de miraculeuze schoenen van de eerwaarde lama. Wordt het hem soms te machtig, dan moet hij maar eens bedenken hoeveel verstandige en ontwikkelde mensen in zijn eigen land hem kwalijk nemen dat hij durft glimlachen met vaderlandse geloofsartikelen, die op zijn minst even ongerijmd zijn.
G.W.
| |
Normaal en abnormaal
Als ik het eens kan zijn met Westerlinck zal ik het nooit laten. Onlangs heeft hij ons in D.W. en B. aan het verstand gebracht dat de zotten van Geel lang niet zo abnormaal zijn als wij ons dat voorstellen en dat hij het weten kan daar hij als Gelenaar van kleinsaf met hen onder één dak heeft gewoond. Het doet mij genoegen zijn berichten te kunnen bevestigen met het algemeen geconstateerd feit, dat de kwaliteit der lectuur van deze andersdenkenden, die van de weldenkenden aanzienlijk overtreft. De betere wetenschappelijke, wijsgerige en letterkundige werken van de boekerijen van Geel worden bij voorkeur door de geesteszieken gelezen, terwijl de veelgeprezen normalen zich meer tot Courths-Mahler en Max Brand voelen aangetrokken.
Ik geef mij zeer goed rekenschap van de diverse pittige conclusies welke hieruit te trekken vallen, zowel vóór als tegen de normalen en de abnormalen, de betere boeken en hun schrijvers, maar ik ga dat onderwerp overlaten aan de liefhebbers en mij beperken tot het acteren van iets dat in mijn kraam te pas komt.
Als de scheidslijn tussen geestelijk gezond en ziek zelfs te Geel niet kan getrokken worden met een scherp krijt, als zelfs de zotten van Geel nog veel gezonds vertonen dat ons menselijk boeien en imponeren moet, wat zitten al die ezels en kwezels mij dan sinds twintig jaar op straat altijd maar achterna te roepen dat ik een ‘neiging’ heb tot het ‘abnormale’. Het is niet waar en als het waar was zou het niet verkeerd zijn. En of het waar is of niet kan mij geen zier schelen, want bij de abnormalen voel ik mij even goed op mijn gemak als bij de normalen, die hun geestelijk voedsel bij Courths-Mahler kopen. Als ik maar niet terechtkom bij die subnormalen, die hun hypocrisie en hun angst voor het leven tot norm verheffen is het mij goed.
G.W.
| |
Fransche tooneelmalaise
Herman Teirlinck heeft onlangs in dit tijdschrift de nooden en perspectieven van het Vlaamsche Tooneel behandeld. Wellicht kan het nuttig zijn over de crisis die de dramaturgie elders eveneens
| |
| |
doorworstelt enkele opvattingen te belichten, die hun weg vonden in het buitenland. Deze mogelijkheid biedt ons het belangwekkend artikel Pour une Troisième Force van Robert Kanters, afgedrukt in ‘La Table Ronde’.
| |
1. Verstarring.
Het is evident dat de Parijsche schouwburgbezoeker sterk ontgoocheld is over wat het nieuwe seizoen hem brengt. Nieuwigheden zijn in feite ‘valsche’ nieuwigheden. Men stelt zijn nieuwsgierige hoop op het 107de stuk van een auteur, wiens schuifladen, maar niet zijn genie, onuitputbaar blijken. Kantens bedoelt hiermee ‘Le Diable boiteux’ van Sacha Guitry. Er was niet veel recul noodig opdat de jongste stukken van Sartre (Les Mains sales), Anouilh (l'Invitation au Château) of Montherlant (le Maître de Santiago) gingen wegdoezelen in de grauwe nevel die over hun vroegere werk hangt. Het is dan ook begrijpelijk dat het schouwburgpubliek zijn geestdrift kwijt geraakt. Men vergelijkt vaak het tooneel met een religieuze plechtigheid: wij gaan er helaas heen zooals in de deftige wijken de kerkgangers zich naar de twaalfuurmis begeven. Qui nous rendra la ferveur d'un office à l'aube?...
Is het niet symptomatisch dat, in 1947, de prijs bestemd voor het avant-garde theater niet kon toegekend worden, omdat men wel moest vaststellen dat er géén avant-garde bestond? In 1948 was het nog erger. De eenige grappige comedie die werd opgevoerd was: de vergadering van de jury! In den grond van hun hart ging de voorkeur der juryleden veeleer naar de marionettenopvoeringen van Hubert Gignoux en Yves Joly dan naar vertooningen met acteurs in levenden lijve! Ten slotte bekroonde men een eeuwenoude Russische klucht...
| |
2. Een Crisis van het Répertoire.
De kwaal die het Fransche theater teistert is een crisis van het répertoire. Voor deze crisis doen sommigen een economische verklaring aan de hand. In de huidige staat van zaken is voor een schouwburgdirecteur ieder spektakel met een enorm risico belast: vaak bedraagt dit risico ettelijke millioenen frank! De directeur wil dus ‘zeker’ spelen en brengt op zijn affiche zooveel mogelijk befaamde namen. Het wantrouwen van het publiek en niet het onvermogen der auteurs is de oorzaak der menigvuldige reprises. Deze verklaring, zegt Kanters, is niet heelemaal onjuist, al maakt ze te veel staat van de dwaasheid van directeurs en toeschouwers.
De auteur onderzoekt hierop methodisch de lijst der opvoeringen. Hij vindt er een massa successtukken, waarvan ieder mensch met goeden smaak bedeeld, de onnoozelheid en vulgariteit veroordeelt. Daartegenover staan de oorspronkelijke en diepzinnige drama's, welke behept zijn met de gebreken: dat zij noch aan het groote publiek noch aan de élite bevalen, doordat zij vastzitten in den ban van een avant-garde die verouderde zonder iets bij te leeren. De
| |
| |
avant-garde ruikt muf. De jonge auteurs bezitten niet minder toewijding of talent dan hun voorgangers. Maar zij lijken wel op kruisvaarders die geen kruis ontdekken en ten slotte in een zeker académisme gaan berusten, dat zoowel in het teeken kan staan van Rimbaud en Jarry als in dit van Racine of Lamartine. Nu is het principe van alle académisme er één van onvruchtbaarheid en van verveling. De tranen die Margot plengde bij het aanschouwen van het melodrama bewijzen niet veel, maar haar geeuwen evenmin en men moet toegeven dat men vaak het lieve kind deed geeuwen voor iets dat weinig zaaks was.
Het is ook niet de ‘durf’ die in gebreke blijft. In het jaar 1949 mag men op het Fransche tooneel alles zeggen en alles doen: van af het roemrijke ‘woord van Cambronne’ uitroepen tot handelingen verrichten, die beter thuis hooren in de dubieus beruchte Amerikaansche ‘burlesques’. Niemand denkt er nog aan zich over iets te scandaliseeren.
Tusschen deze oude kwajongens en de ‘handelaars’ was er echter plaats voor enkele eerlijke successen, die echter vaak verworven werden dank zij ‘ontleeningen’ ten koste der eersten of het aanwenden der trukken der laatsten. Een studie over de evolutie van de dramaturgie bij Salacrou of zelfs Anouilh zou gevoeglijk den titel kunnen dragen: ‘Hoe wordt men Victorien Sardou?’.
| |
3. Een Derde Macht?
Thans is het oogenblik gekomen, verklaart Robert Kanters om de vraag te stellen: Waarom zou er geen tooneel geschapen worden, dat niet de onnozelheid en de vulgariteit zou bezitten der spektakels die rijkelijk geld opbrengen, noch de pretentie en de verveling van deze die er even kwistig verliezen? Tusschen deze die werken in het drek en deze die werken in het ‘genie’ is er wellicht plaats voor een ‘derde macht’, die niet van genie zou gespeend zijn, want men zou Molière als schutspatroon kunnen kiezen, en ook niet door het publiek zou geboudeerd worden. En vermits de avant-garde in een straatje zonder uitweg is gesukkeld, zou zij haar zending wellicht het trouwst dienen, met zelve het signaal tot den ‘rechtsomkeer’ te blazen.
Zoo deze Derde Macht opkomt, dan zal zij aanvankelijk slechts negatieve kruistochten kunnen inzetten: kruistocht tegen de verveling, kruistocht tegen de pretentie, kruistocht tegen de ‘intelligentie’ - of ten minste tegen deze hyper-uitgepuurde essentie der intelligentie, die drommels moeilijk te onderscheiden valt van de banaalste onnoozelheid. Kanters verheelt zich niet dat men dergelijke ‘ordewoorden’ ook tegen Maeterlinck of Claudel had kunnen uitspelen. Maar van beiden hebben de meesterwerken zich kunnen handhaven, terwijl het epigonenwerk er door gelikwideerd werd.
Het is niet alleen als ‘vergelijking’, maar met een bijzonder opzet dat Kanters om deze, door hem gewenschte beweging te benamen, zijn toevlucht nam tot het politieke vocabularium. Er is een fascisme
| |
| |
van het tooneel, oordeelt hij, dat tamelijk goed overeenstemt met de partij die gaarne een soort terreur in de letteren zou willen instellen. Er is ook een democratisme, dat in het gevlei wil komen van al wat vulgair of dwaas is. Beide régimes dragen in zich de kenmerken van de kilste, intellectuele steriliteit. Wie voor een van beiden stemt, stemt voor den ondergang van het tooneel: de dood door uitputting, zoo wij aanvaarden dat het tooneel meer en meer een intellectueel en mondain spel wordt, zonder materie en zonder publiek. De dood door uitputting anderzijds zoo wij dulden dat het tot foorvermake-lijkheid ontaardt ten gerieve der ongeletterden. Dit komt hierop neer: dat het theater, zooals de andere waarden in onze wereld, bedreigd wordt door twee extremismen en het evengoed gevaar loopt onder te gaan in een beschaving waar de massa's oppermachtig zouden zijn, als in een beschaving, waar men zich om hun oordeel geen zier zou bekreunen. Robert Kanters betrouwt ten slotte dat, voor de geboorte, de ontwikkeling en den bloei dezer ‘Derde Macht’ geen terrein zulke beteekenisvolle mogelijkheden biedt dan precies dit gebied waar de Fransche geest en artistieke begaafdheid sommige van haar grootste triomfen hebben behaald.
R.B.
| |
Scheurpapier voor Diogenes' ton
Een dichterstem in de biechtstoel: ‘Ik geloof niet dat ik een mens van veel waarde ben. Ik geloof veeleer dat ik maar weinig deug. Het mag alleen mijn verdienste zijn, van het luttele dat ik dan was, gezocht te hebben naar de beste uit-drukking’. Vandaar dat de literatuur meestal als tranen zo troebel is: ze moest reeds een ziel reinigen. Of ze dan geen andere zielen bezoedelen zal? Gelovigen vrezen toch ook het wijwater niet, waarin andere zondaars hun vingertoppen doopten.
Alleen wat men heeft liefgehad, kan men eens haten. Haat is gramschap om bedrogen liefde. Pas dan kan men verbranden wat men heeft aanbeden.
De mens ook een huisdier zijnde, is het niet uitgesloten dat hij door waarneming dezer laatsten wel iets over zichzelf bij kon leren. Bijvoorbeeld van hond en kat, die zich onderscheiden door elkaars omgekeerden: de eerste zo schrander en aanhankelijk, als de tweede ontrouw en dom. Ligt daar niet de bevestiging in van de positieve verhouding, die dus toch tussen rede en gevoel zou bestaan? Zoals iemand eens schreef: trouw is het geheugen der liefde?
De beste vriend van de schrijver, is de lezer.
Indien men alles kon beleven zoals we 't voorzeker zullen terugzien, wanneer ons voor onze dood nog vijf minuten bewustzijn worden gegund, hoe vervuld van begrip, liefde en geluk zou het leven zijn! Helaas, het bestaan van een mens duurt nu eenmaal zoveel langer dan vijf minuten.
| |
| |
Het wordt kunstenaars wel eens kwalijk genomen, dat ze, zoals het heet, munt willen slaan uit zelfs hun rouw. Dat is oneerbiedig tegenover het leven, waarboven zij de literatuur zouden stellen. Ik geloof integendeel dat niemand hartstochtelijker dan de dichter op het leven verliefd is, maar dan ook niet alleen op dat van leven - leefde - geleefd. Zo zeer zelfs dat, wanneer het hem zoals iedereen een hoek van zijn hart vermorzelt, hij er zich niet van weerhouden kan de scherven op te rapen om er reliquieën van te maken.
Toverlantaarn en trilbeeld - nu die mooie oude benamingen voor de dagelijkse practijk in onbruik zijn geraakt, zullen ze misschien hun aanwending kunnen gaan vinden in de bespiegeling der zevende kunst. Want drukken ze niet met een rilling van leven en een glorieuze standvastigheid de twee afmetingen uit, welke deze der film zijn? De film, die tegelijk blijvender en vluchtiger dan het leven is, die bewaard blijft maar die men slechts zelden terugziet, en die daardoor het leven van de dubbele ontluistering van vergankelijkheid en dagelijkse omgang redt?
Ik lig hier neder, en verwijl nog even,
gelijk ik vluchtig heb gestaan in 't leven;
en ik kan even moeilijk het geloven,
als een benee bestaan zou zonder boven.
Indien de kunsten een verslappende invloed kunnen oefenen op haar volgelingen, dan moet de tegenovergestelde onheilzaamheid aan de wetenschappen worden verweten. Opgemerkt hoe hoogleraren, ook al in 't eerste jaar na hun aanstelling, buitengwoon stijf in 't bovenlichaam plegen te lopen. Net vaten, zo boordevol van wijsheid, dat ze wel bevreesd lijken een druppel te zullen morsen.
De man: De liefdes van een dichter mogen niet als blijken van ontrouw worden beschouwd. Het zijn wezenlijk dichterlijke liefdes, de zuivere tegenhangers van die der lezers. Als je een boek leest, geef je toch ook steeds bekende trekken aan de personages en speel je in gedachte zelf mee. Beken eerlijk, als je Pierre Benoit las, ben je dan niet telkens verliefd geweest?
De vrouw: Nee, nooit... Zijn held is immers altijd een vrouw!
J.D.
| |
Briefje aan Gerard Walschap. Betreft: Een mystiek Meester.
Beste Gerard, je weet wat het is als men in de kleine kinderen zit, maar al heb ik niet veel tijd, wil ik je toch een ongevraagde dienst bewijzen, namelijk de volgende: Bij een eventuele herdruk van ‘Ons Geluk’ kun je wellicht hiernavolgend stukje ergens inlassen, om de waarachtigheid van je verhaal kracht bij te zetten, wank ik heb het letterlijk, behalve de spelfouten die het bevatte en de afkorting
| |
| |
der namen die er voluit stonden, integraal gecopieerd uit een oud prospectus van een mystiek meester uit de jaren 1930, dat mij onlangs in handen viel. Je hoeft me niet te bedanken; dergelijke diensten worden door mij ten allen tijde graag bewezen.
Ziehier de tekst:
De kunsttentoonstelling W., onlangs in onze stad gehouden, verwekte ongemene belangstelling. Hiervan getuigen de talrijke bezoeken en de vele aangekochte doeken. De Z.E. Heer Kanunnik Br., pastoor-deken der stad, omgeven van vele kunstliefhebbers, opende de tentoonstelling. 's Anderendaags bracht haar de Hoogedele Heer Graaf de R., gouwheer van X..., een langdurig bezoek. De Hoogedele Jonkvrouwe Gravin de R., die hem vergezelde, deed aankoop van een mooi doek.
De volgende dagen was het een onophoudend voorbijtrekken van: schilders, letterkundigen, beeldhouwers, fijnproevers, die kwamen kennismaken met de erg persoonlijke kunst van dezen slechts dertigjarigen schilder, want den stempel der persoonlijkheid dragen al zijn werken. Alzoo Magdalena die het hoofd van den dooden Kristus zoent: een geweld van licht straalt om deze beide hoofden en eene leliebloem bloest hoog op uit den zoen der gelouterde zondares, en achter haar donkeren weg de zinnebeeldige lotusbloemen, nachtbloemen, bloemen van zonde ‘die verliefd zijn op de maan’.
Is het ook niet persoonlijk en staat de schrijver P.V.A. te schilderen in dat landschap van moerassen en venen beschenen door de ondergaande zon? Dit portret is een symbool van den droefgeestigen zanger der polders: het dwong eenieders bewondering af.
En de landschappen? ‘Eenzaamheid’ geeft u de indruk van een gewijde woud: de machtige boomstammen rijzen kalm en machtig in den hooge. De avondzon schijnt door de verre takken, als door een kerkraam; men verwacht enkel de priester voor het avondoffer. De indruk dien dit landschap teweegbrengt is diep godsdienstig.
Wat minne ik die ‘Allerheiligen-bloemen’, zoo stemmig, zoo doezelig in hare veelkleurigheid, die ‘Geraniums voor het raam’, schitterende van licht en kleur: W. klaroent hier met kleuren - eene uiting van zijn echt-Vlaamschen aard.
De schilder blijft het woord van zijnen stervenden vader vroom indachtig ‘Mijn jongen, wees overal en ten allen tijde Katholiek en Vlaamsch’.
Stap voort zoo, kunstenaar bij Gods genade, stap voort den blik naar de sterren, naar de hoogten die u verbeiden, dicht bij Kristus die Vlanderen mint. En van daar zal schitteren en kleurenschetteren over al de landen van Dietsche sprake de kruisleuze die gij wel twintig malen in den dag belijdt: ‘Alles voor Vlaanderen! Vlaanderen voor Kristus!’
Voilà, Gerard. Een mysticus met kop en kont! Ja, genieën zijn onsterfelijk, ware schilders sterven niet! Tot genoegen.
B.D.
| |
| |
| |
Solidariteit der belijdenissen
Ik heb de paters jezuïeten steeds gehouden voor zeer geleerd, zeer verstandig en bezield met een gloeiende geloofsijver. De middelen die zij gebruiken ter verdediging en verspreiding van den invloed der Roomsche Kerk zijn menigvuldig en ingenieus, soms op het roekeloze af. Al is het een onbetwistbaar feit dat in den lande de Jezuïeten bij lange niet zoo geliefd zijn als b.v. de paters trappisten, de benediktijnen of de ongeschoeide carmelieten, toch zal niemand, ten ware hij door een fanatiek anticlericalisme verblind zou zijn, aan de geestelijke orde gesticht door Ignatius van Loyala den eerbied onthouden, die haar verschuldigd is. Men bewondert haar over den ganschen aarbol verspreide activiteit, welke niet alleen het geloof, maar vaak ook de kunst en de zuivere wetenschap ten goede komt. Men bewondert tevens de voorbeeldige militaire tucht die onder de Jezuïeten heerscht. Draagt hun geestelijke overste trouwens niet den rang en titel van generaal?
Nu heb ik echter in de jongste maanden den indruk gekregen dat de huidige generaal der Societas Jesu iemand moet zijn in den aard van Gamelin, die zijn ondergeschikte officieren maar naar goeddunken laat betijen. Hoe kan men het anders verklaren dat, terwijl de Heilige Vader te Rome maar steeds Vrede, Vrede en nog eens Vrede predikt, de Hollandsche provincie der Jezuïeten in volle bellicistische koorts aan het zieden is? Het zal onze lezers niet onbekend zijn hoe in De Linie, pater Verhofstad betoogde dat de meest urgente taak der boeren, arbeiders, burgers en geestelijken der Westersche democratieën hierin bestaat, zoo spoedig mogelijk, met militaire machtsmiddelen de Sowjetrepubliek op de knie te dwingen. Ik heb niet het inzicht pro of contra deze kruisvaart positie te kiezen. Vadertje Stalin heeft Sowjetvrienden genoeg, die hem tegen Patertje Verhofstad kunnen verdedigen. En nu wij den rooden gardist Gerlo van op de zwaluwstaartachtige tinnen van het Kremlin, den aanvaller hebben hooren apostrofeeren als: ‘hyena in monnikspij’, weten we dat deze strijd volgens de meest perfekte homerische traditie zal gevoerd worden. Trouwens de beslissing, of ons reeds zoo beproefd menschdom al of niet in een Derden Wereldoorlog moet gestort worden, zal vermoedelijk wel niet in het Sint Canisius College te Nijmegen, maar wel in het Witte Huis te Washington of het Roode dito te Moskou getroffen worden...
Een andere manifestatie van den ongebreidelden offensieven geest der Hollandsche Provincie der Societas Jesu, die zich blijkbaar naar alle windstreken wenscht te richten, was de animositeit betoond aan het adres van ons tijdschrift. Men zal zich herinneren dat Dr. J.H. Creygthon in De Linie verklaarde ‘dat men de Vlaamse zaak geen slechteren dienst had kunnen bewijzen dan door de oprichting van het Nieuw Vlaams Tijdschrift’: hetgeen toch van een driftige overdrijving getuigt... Sindsdien heeft dezelfde Hollandsche pater Creyghton, vermoedelijk met de bedoeling aan de Vlaamsche Zaak
| |
| |
betere diensten te bewijzen dan de in Vlaanderen geboren en getogen litteratoren het vermogen te doen, op onzen bodem een Vlaamse Linie gesticht, die, zooals het te verwachten was, van geen mildere gevoelens aan het adres van het N.V.T. blijk geeft. Men verwijt onze redacteurs dat zij een kliek vrijzinnigen zijn, - terwijl onze lezers allang hebben kunnen vaststellen dat zij vooral: eigenzinnigen zijn...
De publicatie van Hensen's Agamemnoon in een onzer jongste afleveringen biedt aan den Vlaamschen pater Em. Janssen de gelegenheid om zijn Hollandschen collega in strijdlust te evenaren. Deze dramatische bijdrage strekt hem tot ergernis. Hij noemt haar: ‘De Stem van een valse Messias’. Em. Janssen verwijt onzen vriend dat, bij zijn behandeling van de bekende episode uit den Trojaanschen Oorlog, hij zich een poëtische vrijpostigheid en symbolisch inzicht heeft veroorloofd, die den blinden Homeros zouden mishaagd hebben. Hensen heeft van den opperbevelhebber der Grieken een Voltairiaan avant-la-lettre gemaakt en het heele ding is al even verderfelijk als Les Mouches van Jean Paul Sartre, waarin eveneens een Agamemnoon-sage wordt onttakeld.
‘Weet hij wel wat hij doet?’ vraagt de verontwaardigde pater, ‘Wijsgerig, ethisch, cultuurhistorisch, artistiek-traditioneel handelt hij dwaas en schrijft onzin.’ Dit zijn veel vergrijpen voor een enkele zondaar!... En verder: ‘Met welk recht randt deze moderne onbesuisde de diepst gefungeerde overtuiging aan van allen, altijd? Wellicht antwoordt hij, laatdunkend, dat de mensheid der toekomst het wel anders zal inzien! Met welk recht grijpt hij die bewering uit de lucht? Komt ze niet van de grenzeloos hoogmoedige, die zich hoe averechts dan ook, Messias waant, met een andere “blijde tijding”.’
Intusschen: à tout pécheur miséricorde! De pater besluit zijn strenge boetepreek met den vriendelijken raad aan het adres van onzen dramaturg: ‘Kere hij, van de moderne Agamemnoon, terug naar de traditionele Iphigeneia!’
Wij stellen zoodus vast dat pater Janssen in de bres springt voor zijn antieken collega, den ziener Kalchas. Wij veronderstellen dat met dezelfde zekerheid waarmee hij u kan bewijzen dat te Lourdes, in de bergen, de Heilige Maagd vóór de geëxtasiëerde blikken van Bernadette Soubirous is verschenen, Em. Janssen nu wellicht ook staande zal houden, dat het wel degelijk de Godin Artemis was, die uit een wolk nederduikelde om de liefelijke Iphigeneia van het offeraltaar der Grieken weg te schamoteeren.
Deze solidariteit der belijdenissen en van hun eeredienaren is een verheugend verschijnsel, ook en vooral, wanneer zij zich manifesteert ten gunste van een mythologisch geloof, dat eigenlijk geen enkelen beoefenaar meer telt... Er was een tijd, dat de godsdienstige sekten er vooral op uit waren elkander zoo grondig uit te roeien, dat het een echt wonder mag heeten, zoo vandaag nog enkele Roomschen
| |
| |
op Overflakkee en een handvol protestanten te Sint Maria Horebeke aan te treffen zijn.
Laat ons deze gelukkige kentering met aandacht en sympathie gadeslaan. En, wat de Vlaamse Linie aangaat, kunnen wij zelfs met een groote zekerheidskans haar verdere evolutie voorspellen. Het blijkt, dat in dit weekblad de schipbreukelingen van ‘Het Derde Rijk’ een veilige haven vinden, waar zij hun heimwee, weemoed, wrok of Schadenfreude kunnen lucht geven. Nu weet men dat de filosofische grondleggers van dit Rijk het in hun bol hadden gestoken het Oergermaansche Geloof van ‘Hermann-der-edle-Recke’ en Witikind opnieuw door alle rechtgeaarde Ariërs te doen praktizeeren. Den dienst die pater Janssen aan de Goden van den Olumpos heeft bewezen, zal hij zeker hun collega's van het Walhalla niet weigeren. Wee zoodus den onverlaat, den Vlaamschen dichter of dramaturg, die het snoode inzicht mocht koesteren Wodan of Fricka met oneerbiedige handen aan te raken! Hij zal met pater Janssen hebben af te rekenen!...
R.B.
| |
Amerikaanse literatuur in 1948
Er verscheenen verleden jaar meer dan negenduizend boeken in de Verenigde Staten. Dit is gemakkelijk na te gaan, vermits de wet de uitgevers verplicht twee exemplaren te deponeren bij de Library of Congress, een maatregel die in andere landen navolging verdient.
De proportie in dit totaal van 9.000 werken, die meer bepaald tot de fraaie letteren zou behoren, is niet juist gekend, maar men schat het op een vierde: Wat heeft er kans de tijd te overleven in deze literaire productie van meer dan tweeduizend boekdelen? Natuurlijk een minimum!... Wat is er origineels in deze stapel werken?
De Amerikanen zijn thans ongeveer even nationalistisch als welk volk ook in Europa, meer zelfs, want zij lezen buitenlandse auteurs slechts wanneer zij hier in vertaling verschijnen en een in Engeland gedrukt boek moet hier herzet en heruitgegeven worden wil men het aan de man brengen. De schrijvers die reeds een gevestigde reputatie bezaten, hebben zich niet bijzonder doen gelden in 1948: Thornton Wilder, de man die ‘De Brug van San Luis Rey’ schreef, dat universeel is gekend - terecht - publiceerde een boek over het leven van Julius Cesar. Het is uiterst knap in mekaar gezet en bestaat uit een aantal brieven, officiële publicaties, excerpten van dagboeken, enz. Al deze documenten zijn natuurlijk ontsproten aan de verbeelding van de romanschrijver. Het boek is in feite een studie van de mentaliteit van een dictator en van de psychologie van zijn vijanden en van degenen die hem omringen. Alhoewel Thornton Wilder de Romeinse geschiedenis goed kent - hij verbleef twee, drie jaar in Rome als student - heeft hij zich alle vrij- | |
| |
heid veroorloofd, wat zijn goed recht is als romanschrijver. Het boek is interessant, in klassieke taal geschreven en nooit vulgair van inbeelding of verwoording. Toch geeft het den indruk van uit een ijskast te komen. Het is vreselijk knap maar ietwat bloedarm.
Iedere literatuur zou echter mogen fier gaan op een roman zoals ‘The Ides of March’ die van zoveel distinctie, van zoveel smaak en verstand getuigt.
William Faulkner, die in Europa een groter lezerspubliek telt dan in de Verenigde Staten, publiceerde een roman getiteld ‘The Intruder in the Dust’. Het boek behandelt de verhouding tussen blanken en negers in het Zuid-Oosten van de Verenigde Staten, een thema dat gedurig in het oeuvre van Faulkner voorkomt. Ik koester de grootste bewondering voor het onloochenbaar talent van Faulkner die wellicht de grootste levensbeschrijver blijkt in dit land, maar ik moet bekennen dat dit laatste boek een erge beproeving is. Het werd geschreven in een macaronistijl, met volzinnen van een bladzijde lang, waarvan de geledingen in elkaar telescoperen en die men minstens tweemaal lezen moet om te begrijpen. Als men door deze litteraire brij wil baggeren, dan ondergaat men stellig de angstwekkend geladen atmosfeer, die Faulkner zocht te scheppen, maar mij lijkt de prijs enigszins zwaar.
Van Betty Smith, die zo vlot vertellen kon in ‘A Tree grows in Brooklyn’, waarvan men ook een film heeft gemaakt, verscheen een nieuw werk ‘To-morrow will be better’. Het boek is gewijd aan hetzelfde milieu dat Betty Smith in haar eerste werk behandelde. Het gaat weer over een familie van arme, drinkende, zingende, sympathieke Ieren zoals er in Brooklyn enkele honderdduizenden leven. Het is noch zonniger, noch zwarter dan het eerste; het is ook niet dieper, maar Betty Smith bekijkt haar figuren met een warme sympathie en slaagt er in ook de niet te veel eisende lezer te boeien. Daar men nu weet, dat Betty Smith schrijven kan was de verrassing niet meer een element van succes.
De vloed van oorlogsboeken hield dit jaar niet op. Het beste werk, de eerste en haast enige revelatie van een nieuw talent, was het massieve werk van Norman Mailer, ‘The Naked and the Death’. Het is geschreven in een zakelijke realistische trant en geeft een waarschijnlijk juist, haast fotografisch beeld van het leven en lijden der Amerikaanse soldaten in de laatste oorlog.
De buitenlandse boeken die het meest succes hadden waren de Franse - in vertaling natuurlijk - ‘De Pest’, van Camus, heel het oeuvre van Sartre en een paar romans van Mauriac. Het lijvige nieuwe boek van Thomas Mann ‘Dr Faustus’ werd ook goed verkocht, alhoewel men Mann wat zwaar op de hand begint te vinden.
Men waardeert echter vooral mémoires: het boek van Churchill, de mémoires van Eisenhower en het monumentale boek van Robert Sherwood over Roosevelt en Hopkins, dat een meesterwerk van ge- | |
| |
schiedschrijving en van psychologische voorstellingen is. De dagboeken van Goebbels en enkele goede biografieën oogstten ook succes.
Best-sellers waren er bij hopen, maar zonder grote betekenis. Het boek van Alan Patton ‘Cry the beloved Country’ was de grote revelatie van het jaar, maar Patton is een Zuidafrikaner. Het wordt in de States als een meesterwerk begroet.
M. Gij.
|
|