| |
| |
| |
Over sommige aspecten van de Russische Sovjet literatuur
Vrees maar niet dat ik zal beweren dat de Sovjet literatuur nu eens dé... Doch eerst een korte opmerking.
In de loop van de oorlog heeft de Sovjet letterkunde zeer zware verliezen moeten boeken. Men schat het aantal gesneuvelde letterkundigen op ongeveer 240, onder hen de gekende auteur van ‘Tankschip Derbent’ J. Krymov en ook A. Gajdar, de schrijver van echt mooie jongensboeken o.m. ‘Timoer en zijn Groep’ (werd reeds in Franse vertaling uitgegeven). Onder de grootsten die gedurende de oorlogsjaren zijn overleden: A.N. Tolstoj, de schrijver van ‘Kruisweg’ en van ‘Peter I’; Sjisjkov, de auteur van een omvangrijke historische roman ‘Jemeljan Poegatsjov’; Tynjanov, die enkele prachtige historische romans heeft geschreven, waaronder vooral de werken ‘De Dood van Vazir Moechtar’; Demjan Rednyj, de dichter die bij de aanvang van het regime een ongewone populariteit heeft gekend. Dergelijke snel opeenvolgende verliezen hebben natuurlijk op de evolutie van een litteraire periode een zeer grote weerslag. Om deze en ook om enkele andere redenen, zullen de Sovjet letteren zich m.i. binnen de eerstkomende jaren enigermate schrap moeten zetten, ten ware het toeval, deze beschermengel van de kunst, op een bedauwde Volga-morgen de uitverkorene op het jonge voorhoofd kwam kussen. Wat in de Russische letteren niet een ongewoon voorval is.
Ik zal dus niet gaan beweren dat de Sovjet letterkunde... In alle eerlijkheid ben ik eerder geneigd de litteraire productie der jongste jaren als niet bijzonder ‘marquant’ te bestempelen. Zij bevat enkele goede, degelijke producten waarvan men zonder enige critische boosheid zou mogen zeggen, dat zij na een korte bloeiperiode niet de geringste
| |
| |
vrucht zullen afwerpen en in een betrekkelijke vergeethoek zullen geraken. Dit voor de jongste periode. Ik zal echter niet roekeloos gaan besluiten dat dit aan bepaalde factoren is te wijten. Elke letterkunde heeft hoogten en laagten, geestelijke hoog- en laagconjunctuur, verteren van invloeden of omstandigheden, e.d. En ik wil ook niet zeggen dat het toe te schrijven is aan ver gedreven organisatie, of aan te volgen richtlijnen, of aan te behandelen thema's, of aan... Wat immers werd er dienaangaande al niet geschreven en verteld? Het dient nog uitgemaakt of een degelijke organisatie in zake literatuur, al deze andere zogezegde remmend werkende en anti-individualistische factoren in de letteren wel zó schadelijk zijn als men graag beweert. En wie heden met zazou-poses en vocabularium de volstrekte noodzakelijkheid predikt van de ‘allerind. expr. van de allerind. em.’ in de zin van decadentie, symbolisme of neo-romantisme, is vast en zeker blind voor de hoofdstromingen in de wereldletterkunde. De rol van de ‘kunstenaar van het woord’ is heden heel wat ingewikkelder maar tevens breder geworden dan zulks een halve eeuw geleden het geval was. Het ivoren torentje wordt: fabriek, bank, landbouwonderneming, ontginning, vliegveld, laboratorium, school, sociale vorming, enz. En in dit opzicht kan, in het voorbeeld van de Sovjet letterkunde, meer dan één nuttige wenk worden gevonden. De sociale rol van de literatuur - wie enkel op kwaadsprekerij is belust, gebruike hier het boze woord: mobilisatie - komt er degelijker en intenser dan elders tot uiting. En waarom het niet bekennen? En tevens te exclusief. Te veel. Zoals de andere Slavische letteren heeft ook de Russische en, helaas, niet minder de Sovjet letterkunde een scherp uitgesproken neiging tot het didactische. Dit didactische beantwoordt ten andere aan een niet te dempen behoefte. Weinig volken immers geven, wanneer men ze in hun
geheel beschouwt, blijken van een even grote leeshonger als het huidige Russische volk. Alles wordt in het werk gesteld om deze honger nog te doen aangroeien en om maar steeds nieuwe en steeds meer (ietwat te weinig afwisselende) spijs aan te bieden. Lectuur is voor de Sovjetmens veel meer dan dit aangenaam tijdverdrijf dat plaats vindt tussen arbeid en slapengaan. Het boek is voor hem vorming èn spijs èn beeld van mensen, wier handel en
| |
| |
wandel hem nooit onverschillig laten. Het is wellicht deze ontvankelijkheid van de Sovjetlezer die oorzaak is, dat sommige werken van de Sovjet letterkunde ons enigermate vreemd, ongewoon, ja, zelfs naïef en, in een goede betekenis, te weinig gekruid schijnen. Ook de schrijver immers is zich grondig zijn taak bewust en heeft een uiterst scherp aanvoelen van zijn verantwoordelijkheid tegenover zijn lezers. Deze dragen hem vast meer dan om het even waar elders bewondering toe en hij zelf is niet meer de asociale aanvoeler van uitsluitend eigen gewaarwordingen en gewaarwordingetjes.
Dit is geen pleidooi ten gunste van de geleide Sovjet letteren. Indien uit meer dan één aspect van de Sovjet literatuur voor ons weinig te leren valt, toch zijn er drie facetten welke de bijzondere aandacht van onze critici verdienen en waar een en ander van de Sovjets te leren valt, nl. de historische roman, de kinderliteratuur en de vertalingen.
| |
De historische roman.
Ik weet wel dat in de literatuur dit genre bijna altijd sporen van anemie vertoont, wat betreft de scheppingsmogelijkheden. Doch in de Sovjet letteren bezit het historisch genre iets origineels, een fijn besnaarde techniek benevens zeer talentvolle beoefenaars en het zou voor de literatuurhistoricus als een grove nalatigheid gelden, schonk hij aan de verwezenlijkingen van de Sovjet letteren in dit domein niet een minimum aandacht. Is daarbij de taak niet van de literatuurhistoricus zijn landgenotenkunstenaars in te lichten over de nieuwe aspecten en de mogelijkheden van de elders zich ontwikkelende genres?
Indien mij een vergelijking uit de schilderkunst wordt toegelaten: waar de huidige historische roman in Europa naar iets Rubensiaans streeft met ook vaak zeer romantische neigingen, bezit hetzelfde genre in de Sovjet letteren iets Rembrandtachtigs in behandeling, schikking en belichting. Onder het allerbeste vernoem ik terloops: ‘Peter I’, van A.N. Tolstoj; ‘De Dood van Vazir Moechtar’, van J. Tynjanov; ‘In Steen gekleed’, van O. Forsj; ‘Jemeljan Poegatsjov’, van Sjisjkov; ‘Port Arthur’, van A.N. Stjepanov; en ‘De Weg naar de Ruimte’, van Safonov en ‘De Rustverstoorder’ van Solovjov.
| |
| |
Het dient gezegd dat de Sovjet letteren in het historisch genre enkele zeer grote voorlopers tellen en onder hen één van wereldformaat: L.N. Tolstoj. Er zijn mensen met immer bereide boze bedoelingen, die hebben beweerd: de Sovjet schrijvers beoefenen het historisch genre om aldus te vermijden over actuele themata allerhande te moeten schrijven. M.i. is voor dergelijke naïeve bewering een terechtwijzing overbodig. Dat de Sovjet auteurs ook met het historisch genre een practisch doel nastreefden, is meer dan natuurlijk. Beelden uit een zwaar en jammervol verleden zetten de mensen er toe aan om met meer geestdrift aan het opbouwend heden mee te werken. Persoonlijk vind ik het voor niemand kwetsend, wanneer men beweert dat een of andere historische roman aantoont hoe het Sovjetregime de grote en ‘eeuwige’ doelstrevingen van Rusland tracht te verwezenlijken. En wat niet zelden voor elke lezer in deze litteraire werken van belang is, is dat zij, met een nieuwe opvatting, een nieuw licht op meer dan één gebeurtenis uit de Russische geschiedenis werpen. Daarin schuilt natuurlijk een groot gevaar, zou men dan terstond willen beweren. Dit gevaar is echter niet erg groot. De Sovjet auteurs zijn in dit opzicht zeer eerlijk, en er bestaat ongetwijfeld weinig of geen gevaar dat zij in het ‘vie romancée’ zullen vervallen waarmee de Franse schrijvers en uitgevers de anecdoten-vertellende-en-salon-houdende-mondaine-en-demi-mondaines van geheel Europa op zo charmante wijze hebben overgesatureerd. Voor ‘De Dood van Vazir Moechtarov’ (i.e. de Russische diplomaat en tijdgenoot van Poesjkin), A. Gribojedov, de auteur van de onsterfelijke comedie ‘Het Ongeluk van te veel Verstand te hebben’, van J. Tynjanov en ‘Peter I’ van A.N. Tolstoj, gaf ik zonder dralen de ganse produktie van A. Maurois met er nog een karrevrachtje bij van wat velen van zijn Franse tijdgenoten aan
‘vies romancées’ hebben gepubliceeerd. Waarom onze uitgevers dan zo weinig Sovjet historische romans uitgeven? Die vraag heb ik mij vaak gesteld, te meer daar de Russische geschiedenis geleidelijk à la page komt.
| |
De Kinderliteratuur.
Planmatigheid in de letterkunde is wellicht een onprettig iets. Er kan veel ten gunste en veel ten
| |
| |
nadele van dergelijke planmatigheid worden gezegd. Doch dezelfde planmatigheid wordt meteen en ontegensprekelijk iets goeds - en wat al rijke vruchten vallen er niet te plukken! - waar het de kinderliteratuur betreft. Immenging van de Staatsinstanties die de opvoeding van het kind in hun bevoegdheid hebben, wel omschreven doelstellingen, samenbrengen van de beste technische, artistieke en... financiële middelen, en daarbij een brede marge voor het privé-initiatief, dat elk ogenblik kan opdagen... denk even na! Werp even een blik in de productie der Sovjet-kinderliteratuur. Men kan zich dan even afvragen: wat zou men, ten onzent, b.v., in vijf jaar tijds niet kunnen verbeteren, volledigen, ontwikkelen in de opvoeding van onze kinderen door buitenschoolse lectuur welke de gewenste hoedanigheden en vormen bezit?
Voor mij ligt het ‘Vijfjarenplan’ van Djetizdat, de uitgeverij voor kinderliteratuur te Moskou. Het is een boek (publicatiekader en beknopte catalogus) van 141 bladzijden: alles nieuw te verschijnen maar daarin natuurlijk ook begrepen heruitgave van vroeger verschenen werken. Ik geef ter illustratie even de hoofdindelingen van dit programma aan: A. Literatuur voor de kinderen die nog niet ter school gaan; B. Literatuur voor schoolkinderen: 1. klassieke Russische literatuur; 2 Folklore (Rusland, volken van de U.S.S.R., andere landen); 3. Literatuur van de volken van de U.S.S.R.; 4. Vreemde letteren (daarin natuurlijk Tijl Uilenspiegel, een der meest populaire boeken uit de U.S.S.R.); Sovjet letterkunde; 6. Oorlogsliteratuur; 7. Historische literatuur; 8. Wetenschappelijke reeks (aardrijkskunde, natuurkunde, geneeskunde, kunst, jeugd, encyclopedie, e.d.); 9. Literatuur in het Russisch voor niet-Russische scholen der republieken van de U.S.S.R.; 10. Jaarlijkse kalender voor de schoolkinderen (en ik kan verzekeren dat die voor 1946 en voor 1947 prachtstukken waren!).
De kinderliteratuur in de U.S.S.R. kan niet alleen bogen op een degelijke organisatie en planmatigheid, maar ook op de medewerking van de meest vooraanstaande auteurs, geleerden en specialisten die het nooit beneden hun waardigheid achten en het niet als een vervelende taak aanzien voor de jeugd te schrijven. Ik vernoem even als voorbeeld: A.N.
| |
| |
Tolstoj, de wereldberoemde geoloog Fersman, de physioloog Frolow, de Poolreiziger Papanin, e.a. Baart het dan verwondering dat, in de Sovjet-Unie, de kinderliteratuur een evenwaardig litterair genre is geworden naast roman, poëzie, toneel, en dat zij, wat vorm, verscheidenheid en waarde betreft, met recht nevens de zo vermaarde Angelsaksische kinderliteratuur wordt geplaatst?
Wat een rijk bezit voor elk Russisch jongetje of meisje (en wat een bron van lessen voor onze auteurs die schrijven voor de jeugd!) is niet elk boek en boekje van K. Tsjoekovsky (de schrijver van ‘Dokter Ajtoepijn’, ‘Was tot in de Gaatjes’ en ook van dit wonderboekje over kinderen en kinderliteratuur ‘Van Twee tot Vijf’), Marsjak, Zjitkov, de scheepsbouwingenieur, die laat in zijn leven schrijver werd voor kinderen en als niet één in hun taal kan vertellen, Michalkov (de schepper van ‘Oompje Stjopa’, A. Barto, Lev Kassilj (de schrijver van ‘Sjvambranja’ et van menig ander jongensboek), enz., en vele werken van tientallen anderen uit dit begaafde gilde der Sovjetschrijvers voor de jeugd.
| |
Vertalingen.
In de Sovjet letterkunde worden betrekkelijk weinig werken van hedendaagse buitenlandse auteurs vertaald. Dit zal wel verscheidene oorzaken van min of meer groot belang hebben. De vertalingen daarentegen van Okrajiense, Wit-Russische, Oezbekse, Tataarse, Toerkmense e.a. werken in het Russisch zijn bijna niet meer te tellen, vooral wat poëzie en volkspoëzie betreft. Dat er, uit al deze nationale literaturen, veel te vertalen valt, vergt geen betoog. Het epos der Kirgiezen ‘Manas’ b.v. is het langste heldengedicht ter wereld en bevat meer dan 1.000.000 verzen. En daarbij komen nog, voor vertaling, al de grote werken der wereldletterkunde (een taak zo prachtig ingezet door Maksim Gorki). De voornaamste Sovjet dichters hebben, in zake vertalingen, een techniek uitgewerkt (nog steeds grijpen vele discussies plaats over de vertaalkunst en worden er, over de vertalingen, een niet gering aantal studies en artikels gepubliceerd) die met recht een bijzondere aandacht verdient. Ik citeer even enkele dichters die aldus in de Sovjet letteren een naam van betekenis hebben verworven: B. Pasternak (vertalingen van Kaukasische dichters en van Shakespeare), Lo- | |
| |
zinski (vertaling van de ‘Divina Comedia’, waarvoor Stalinprijs), Marsjak (vertaling van Shakespeare's sonetten, van Engelse wijsjes, liederen, puntdichten en nursery-rimes), de reeds vernoemde R. Tsjoekvoski die over de vertaalkunst een paar belangrijke werken heeft geschreven, vooral zijn ‘Hoge Kunst’. Ik ben er overtuigd van, dat de Sovjet letterkunde over enkele tijd de puikste vertalingen van de wereldpoëzie zal bezitten.
Hier wil ik even wijzen op een ander (ditmaal zwak) aspect van de Sovjet letterkunde, dat tevens verband houdt met een onloochenbare en uitgesproken neiging eigen verwezenlijkingen te overschatten. Is deze neiging soms niet te beschouwen als een logisch gevolg van een ietwat te warm patriotisme, van een vergedreven planmatigheid en van een (tijdelijk) beperkte belangstelling voor buitenlandse verwezenlijkingen? Dit overschatten komt in de Sovjet literatuur niet zelden voor en het is dan ook des te gevaarlijker, daar deze literatuur voor het ogenblik niet over een degelijke critiek beschikt. Deze ontstentenis aan een positieve critiek kan laten vermoeden (maar ik herhaal: in de kunst speelt het toeval zo'n grote rol) dat de Sovjet letteren, wellicht slechts langzaam uit een windstilte zullen geraken, waarin zij ten dele zijn verzeild.
De Sovjet letteren vertonen in dit opzicht een zeer leerrijk phenomeen. In de litteraire producten welke tussen de twee oorlogen, vooral bij de aanvang, onweerstaanbaar een groot buitenlands publiek veroverden, boeide en vervoerde de Sovjet literatuur de lezer door iets diep natuurlijks en kerngezonds. Dynamische, harde, naar rijke volledigheid strevende helden. Fris vlees en bloed en geestdrift en handige uitbeelding en goed gedoseerde mise en scène. Voor de Europese lezer was het vernieuwing en ook, in zekere mate, een nieuwe soort exotisme. Ik hoop dat sommige Sovjet critici mij dit woord niet kwalijk zullen nemen. Denk maar even terug aan sommige namen, die zich bijna als een litteraire meteoor door de zone van geestelijke onverschilligheid geslagen hebben waarmee men de gordel van economische stagnatie om de Sovjet Unie destijds trachtte te verstevigen. Het volstaat te vernoemen: Sjolochov, Fadejev, Pilnjak, Katajev, Foermanov, Panferov, Leonov... Doch geleidelijk
| |
| |
kwamen er, in de letterkundige werken, te veel naar een algemen model geknipte helden, de ozone lucht werd armer, het bloed verkalkte lichtjes de aders. Te eng didactisme. Eenvormigheid. Eentonigheid zelfs. Ook wat de vorm betreft. En slechts betrekkelijk laat een langzaam ontwikkelen en verrijken waarvan men heden getuige is. Factographie... romantisch realisme... proletarisch humanisme. Niet in een kwart eeuw vormt men een nieuwe mens, en ook niet een nieuwe literatuur waarin deze nieuwe mens zichzelf echt moet vinden. En na lange tijd ging men ook eindelijk inzien dat de litteraire traditie zo maar niet als een overtollig lichaamsdeel kan worden geamputeerd. Het jaar 1937, waarin de 100e verjaring van Poesjkin's dood werd gevierd, was er de officiële bevestiging van.
Wat hier voorafgaat mag niet te eng worden opgevat of geïnterpreteerd. Het wil geenszins beduiden, dat alles op een treurmarsje voortstapt en dat in geen enkel genre nieuw leven is gekomen. Ik vernoem er slechts drie. De reeds aangehaalde historische roman. Dan het zeer fraaie en, wat het procédé betreft, voor ons zeer leerrijk litterair-wetenschappelijk genre (vooral voor de jeugdige lezers) waarvan ik hier enkele der allerbeste werken opsom: M. Iljin: ‘Zwart op Wit’ (geschiedenis van schrift en boek), ‘Bergen en Mensen’, ‘Het grote Plan’ e.a.; Paoestovski: ‘Kara-Boegaz’ (over de zoutuitbatingen in de Kara-Boegaz golf); A. Popovski: ‘Geestdriftige Zoekers’ (over de Sovjet parasitoloog Pavlovski); Orlov: ‘Vertelingen over het Onvatbare’. Het derde genre is wat ik graag het natuur-genre zou noemen, meesterlijk beoefend door Prisjvin, vooral in ‘De Levenswortel Zjen-Sjen’, ‘Natuurkalender’, ‘Verhalen van een Jager’, door Bjanki in ‘Langs de Sporen’ e.a.
Heden viert in kinderliteratuur en -toneel het sprookje hoogtij en niet zelden wordt het ook, in sierlijke bewerking, in roman of verhaal ingelast (zie b.v. Novikov-Priboj: ‘1ste Kapitein ter Zee’). Heden worden op allerhande vergaderingen van de Sovjet auteurs alle voordelen van de fantastische roman à la Wells en van de fantazie in het algemeen opgehemeld. Doch dit is slechts zeer geleidelijk gekomen, eigenlijk nadat men het gevaar van eentonigheid, dat de letteren bedreigde, aan den lijve begon te voelen. Sprookje en
| |
| |
fantasie werden immers weleer, met schimp en laster, uit het rijk der Sovjet kunst verstoten, op grond van de meest verwarrende en onzinnige motivering. Sommigen onder de Sovjet schrijvers, die jarenlang een niet lichte strijd hebben gestreden tegen de algemene geldende gedachtenstroom in, voor het burgerrecht van sprookje en fantazie, verdienen in de geschiedenis van de Sovjet letteren alleen daarom reeds een eervolle vermelding. Ik vernoem er slechts een, en gewis de meest verdienstelijke: Kornej Tsjoekovski, de fijne criticus en literatuurkenner en tevens de meest populaire der schrijvers voor kinderen. Wat hem destijds door vooruitstrevende paedagogen van elk kaliber naar het hoofd werd geslingerd, hoeft in deze informatorische nota's niet herhaald, te meer daar alles nu weer goed is geworden. Het dient gezegd, dat de rood gezonde kop en de niet minder gezonde neus van Tsjoekovski onder deze aanvallen niet hebben geleden.
Het sprookje schijnt ten andere steeds het eerste der tijdelijke slachtoffers van grondige litteraire en andere vernieuwingen te moeten zijn. Even stiefmoederlijk, als weleer in de U.S.S.R., wil men het heden in Bulgarije, Roemenië, Joegoslavië en zelfs in Tsjechoslowakije behandelen. Een bewijs te meer, dat er inniger dan ooit moet te rade gegaan bij de wijsheid van de Sovjet Unie, welke meer dan een kwart eeuw ervaring achter de rug heeft.
De Sovjet auteurs zijn allen lid van de ‘Unie der Sovjet schrijvers’, een organisatie waarvan zeer veel goeds valt te zeggen, en alhoewel er steeds een Pier of Jan een of ander aspect er van zal weten af te keuren, zouden sommige verwezenlijkingen van deze instelling ook ten onzent nuttig kunnen nagevolgd of ten minste bestudeerd worden. De schrijver heelt ook in ons land een sociale rol te vervullen. De nieuwe omstandigheden brengen ook in het litterair milieu nieuwe levensvormen en nieuwe eisen mee. Het is immers niet geheel uitgesloten, dat ook ons land eensdaags beroepschrijvers zal bezitten in min of meer groot getal, gezien landen waarvan de bevolking merkelijk kleiner in aantal is dan de Vlaams-Nederlandse, behoorlijk gehonoreerde beroepsauteurs bezitten.
De Unie der Sovjet Schrijvers die in 1932 door M. Gorki
| |
| |
werd gesticht, bevat 15 afdelingen voor de verschillende delen (54 talen) van de U.S.S.R. en telt ongeveer 3000 leden. Zij is onderverdeeld in secties (poëzie, roman, short story, historische roman, mémoires, critiek, toneel, enz.), waar de nieuwe werken van de leden of van beginnelingen worden besproken en de problemen van het genre bestudeerd. De Unie heeft haar eigen tijdschrift (‘Vriendschap der Volken’), haar weekblad (‘De litteraire Gazet’), haar uitgeverij, haar hogeschool (Het litterair Instituut), haar congressen, haar cursussen voor beginnelingen, waar de jonge auteurs tot ‘ingenieurs van de menselijke ziel’ worden opgeleid. De Unie bezit verder een letterkundig fonds (ongeveer 16.000.000 roebel per jaar) waaruit de schrijver die aan een omvangrijk werk bezig is, geld kan ontlenen hetwelk hij na de uitgave van zijn werk met een deel van zijn auteursrechten terugbetaalt. Schrijvers die om één of andere reden met geldmoeilijkheden hebben af te rekenen (waar ontmoet men zulken niet?) kunnen uit het fonds toelagen ontvangen, welke meestal niet hoeven terugbetaald. Hetzelfde voor de auteurs die, met het oog op documentatie, in de U.S.S.R. een verre reis moeten ondernemen. De Sovjet schrijver heeft immers het exotisme binnen de grenzen van zijn land en voor de nodige documentatie moet hij soms reizen ondernemen van 1.000 en meer kilometer. Er is in de Sovjetunie wel niet één mens, zij het nu kunstenaar of gewone sterveling, die niet verzot is op een van die dienstreisjes (kommandirovka, heten zij) in de eindeloze verten aux frais de la... princesse. Door het letterkundig fonds van de Unie worden onderhouden: een cliniek, een club, een tiental rusthuizen en sanatoria, verlofcentra voor kinderen van schrijvers, enkele boekwinkels, enz. De bestuursraad van de Unie wordt door de leden verkozen. De voorzitter was tot onlangs de
dichter Nikolaj Tichonov. Onder de bestuursleden komen beroemd geworden namen voor als Sjolochov, L. Leonov, K. Fedin, K. Katajev, L. Soboljev, K. Simonov en A. Fadejev wiens jongste boek ‘Jonge Wacht’ ten minste evenveel bijval mag verwachten als zijn wereldbefaamd werk ‘De Nederlaag’.
De Russische en niet minder de Sovjet letterkunde is, meer dan om het even welke andere wellicht, doordrongen van
| |
| |
een breed humanisme. Niet doordrongen van een statisch humanisme van medevoelen of van medelijden, maar van een dynamisch humanisme van strijd voor een gelukkiger mensheid, van vaste wil de zware laag van een millioenenbevolking op te tillen tot een rijker materieel en geestelijk peil. En kan wellicht een Sovjetschrijver in zijn werk naïef schijnen, zijn bedoeling is er niet te geringer, niet te idealistischer om. Meer dan een werk dat wellicht in andere landen een uitgever om financiële redenen niet zou publiceren, bereikt in de U.S.S.R. een rijke massa en strooit beslist, in stad, fabriek, kolchoze of elders, kiemrijke zaden.
Reeds meer dan ééns en in meer dan één werk is er de Sovjet schrijver in geslaagd het ademen en het streven van de massa in haar geheel uit te beelden en aldus de hoekstenen van een nieuwe letterkunde te leggen. Ik vernoem slechts Majakovski: ‘150.000.000’, Malysjkin: ‘De Val van Dayr’, Serafimovitsj: ‘De ijzeren Stroom’. Ik weet wel dat ook deze strekking meer dan éénmaal in overdadige eenzijdigheid oversloeg, geheel ten nadele van de intrinsieke waarde van de persoonlijkheid, van de rol van de enkeling in de massa. Reeds voor de oorlog trad de persoonlijkheid meer en meer op het voorplan, een soort nieuwe persoonlijkheid, deze van de leidende proletariër, afgekeerd van alle leugenachtig internationalisme, meer dan ooit optimistische bewust (soms te bewust) van de grote betekenis, van de zending wellicht (groeit hier niet een nieuw Messianisme, eens te meer de ‘derde Kerk’ van Moskou?) van zijn onmetelijk vaderland. Maar tevens: leidende proletariër met individuele neigingen en... behoeften, die beuken op de wanden van elk stelsel, hoe ‘heilig’ het ook weze.
Bij de aanvang werden, zoals ik reeds heb geschreven, wel is waar machtiger en degelijker werken geschreven dan heden en juist voor deze oorlog. Maar nooit lag de aarde rijker, belovender dan in 1940 en ook in 1946. Vast en zeker ligt gezond zaad in de voor, die door zoveel bloed werd gedrenkt. Onder de blijvende werken van wat ik de eerste ‘etape’ zou willen noemen, dienen vermeld: Foermanov: ‘Tsjapajev’, Bragitski's gedicht ‘De Doema over Opanas’, V. Ivanov: ‘De Pantsertrein’, Fedin: ‘Steden en Jaren’, Fadejev: ‘De
| |
| |
Nederlaag’, Virta: ‘Eenzaamheid’ en vooral Sjolochov: ‘De Stille Don’.
Op de eerste etape volgde een periode van bouwen. Het zijn vooral het eerste en het tweede Vijfjarenplan die de achtergrond vormen van de werken die ons de U.S.S.R. onder een ander, Rusland onder een nieuw aspect vertonen: Gladkov: ‘Cement’, Erenboerg: ‘De Tweede Dag’, V. Katajev: ‘Tijd, vooruit’, Leonov: ‘Sotj’, Sjolochov: ‘Omwoelde Aarde’, Krymov: ‘Tankschip Derbent’. De derde etape, het derde aspect van de Sovjet letteren, beantwoordt aan enkele jaren waaraan elke Rus heden met een soort vervoerde hoop terugdenkt. Het waren de jaren waarin de Sovjetunie haar marsch wou aanvatten op de baan van welstand en wou beginnen haar achterstand in te lopen. Maar toen klonken luider reeds de oorlogsbedreigingen; vooral de literatuur smeedde dan een der machtigste wapens welke Rusland in het pantser van de overweldiger heeft geslingerd: het Sovjet-Russisch patriotisme.
Dit is de periode die vooral de reeds vernoemde historische roman heeft zien bloeien. Benevens de reeds aanghaalde namen dienen nog vermeld: Tsjapvgin: ‘Razin Stjepan’, Novikov-Priboj: ‘Tzoesima’, Sergejev Tsenski: ‘Het Lijden van Sebastopol’, Jan: ‘Tsjingis Chan’.
Wat voor alle Sovjet schrijvers typisch is, is het positieve standpunt dat zij tegenover de nieuwe maatschappij innemen. Waar in het Westen de kunstenaar (en weleer ook in het vroegere Rusland de Russische kunstenaar) een meestal negatief of hoogstens een door en door neutraal standpunt inneemt bij het behandelen en uitbeelden van het sociaal milieu waarin hij zich bevindt, helpt de Sovjet schrijver de stenen te stapelen van een nieuwe maatschappij, gegrondvest op een nieuwe en niet geheel utopische levensopvatting en wellicht ook van een nieuw aspect van de hedendaagse kunst. Deze taak was des te moeilijker (vandaar die langzame geboorte?) gezien de Sovjet schrijver en kunstenaar zich op geen enkele voorafgaande factor kon steunen. Vandaar wellicht ook het weinig groot aantal meesterlijke werken? De groei van het sociaal en industrieel worden geschiedde daarenboven in een rhythme, waarvan in de geschiedenis geen enkel voorbeeld wordt geboden. Deze
| |
| |
zelden voorkomende gemeenzame krachtinspanning van kunstenaar en volk ligt aan de grondslag van dit koppig optimisme van Sovjetleven en -kunst waarvan men, niettegenstaande zoveel, telkens en overal de sprankels ontwaart. Dit optimisme berust in het bewustzijn a) van de rijke mogelijkheden van de mens; b) van het groeien tot een maatschappij waarin geen ‘nutteloze mensen’ (dit type zo eigen aan de Russische letteren van voor 1917) meer zullen leven; c) dat het volk de leidende kracht is van de geschiedenis (dit wordt vooral onderlijnd in de historische romans en hierin hebben de schrijvers zo'n overtuigende voorganger in L.N. Tolstoj's ‘Oorlog en Vrede’; d) dat de Unie beschikt over ongewone reserves van allen aard.
Even nog enkele algemene kenmerken van de Sovjet literatuur. Het is eerst en vooral onloochenbaar dat menig litterair werk, wat de inhoud er van betreft, eerder een soort programma behelst of liever een soort schematiseren, binnen het raam van een huidig gebeuren, van wat wordt of zal worden bewerkstelligd. In de regel is, in de Sovjet kunst, de inhoud het leidend bestanddeel en het is iedereen bekend met welke strengheid het ‘formalisme’ in zeke kunst en critiek werd veroordeeld zodat ook heden de meeste critici nog vermijden al wat enigermate als eng formalisme zou kunnen bestempeld worden. In de inhoud van het Sovjet kunstwerk speelt de toekomst een grote rol. Geen enkel volk ter wereld trekt, in het domein der verwachtingen, zoveel wissels op de toekomst. En dit geeft aan het gehele volk der Sovjets een ongewone kracht. Wij hebben, in elke Sovjet burger, te doen met een fanaticus van het nieuw geloof en... het geloof, zegt men, kan bergen verzetten. Psychologisch beschouwd leeft elke Sovjet burger steeds met een verwachtingsvolle en zeer gevoelige voelhoorn in een nabije toekomst. Van deze psychose is eveneens de literatuur doordrongen en meer dan één aspect van de litteraire werken, dat ons gemakkelijk als de la poudre aux yeux zou voorkomen (of liever, dat wij enigermate naïef als zodanig interpreteren) blijkt geheel en gans in overeenstemming met deze psychologische stemming (typisch bv. het boek van Kaverin ‘Twee Kapiteins’ waarvoor de schrijver de Stalin-prijs heeft ontvangen). En het
| |
| |
sterkste van dit alles is wel, dat het niets met de la poudre aux yeux te maken heeft, in alle geval niet ten opzichte van de buitenlandse lezer en wellicht ook niet ten opzichte van de Sovjet lezer.
Andere werken daarentegen zijn een uitbundig en vreugdevol vaststellen van verwezenlijkingen waarvan de betekenis, in sociaal-cultureel opzicht, min of meer groot is. Misschien ligt ergens, tussen deze beide reeksen en soorten werken, op een evenwichtsrijk en kunst-stevig middenpunt, de oplossing voor wat in de Sovjet letterkunde een hoogstaand litterair werk zal zijn.
Elk litterair werk wordt, voor het meestal eerst in tijdschrift en daarna in boekvorm wordt gepubliceerd, door een bevoegde sectie van de Unie der Sovjet schrijvers ‘beoordeeld’. Kon elke bevoegde sectie haar quoteren enigermate wijzigen en, ten gunste van de formalistische en artistieke waarde van het werk, enkele punten meer voorbehouden en er enkele minder reserveren voor de inhoud, dan zouden wellicht in geringer getal zwakke werken verschijnen. En vast en zeker zouden sommige Sovjet dichters hun stachanovistische productie-krachttoeren gedeeltelijk besnoeien. Dit alles weze zonder enige boze bedoeling gezegd en vooral zonder in deze beoordeling, de voorname opvoedende rol uit het oog te verliezen, welke de Sovjet letterkunde heeft te vervullen. De huidige poëzie, niettegenstaande een zeer grote productie, bezit, in doorsnee niet een zeer hoge waarde. Het Russisch, evenals de andere Slavische talen, leent zich uiterst gemakkelijk tot vers en rijm. Ik ben wellicht zeer streng wanneer ik beweer dat de huidige jaren in de Sovjet letteren, trots de overvloed, poëzie-arme jaren zijn. Ik denk met heimwee terug aan Bagritski, de mannentijd van Asejev, de vooroorlogse productie van Pasternak, sommige bundels van Selvinski, Bezymenski, Kirsanov. Met nog meer heimwee naar enkele volrijpe dichters die de revolutie hebben aanvaard: Blok, de heden erg overschatte Majakovski. Ik kan niet hetzelfde zeggen van de jongere generatie Zjarov, Soerkov, A. Profofiev, Antokolski, Olga Berggoltz. Veel hebben zij gedurende de oorlog gepresteerd, maar zeer grote dichters zijn zij niet geworden. Hier en daar een groot poëem en enkele gedichten zullen, in de geschiedenis der Sovjet let- | |
| |
teren, steeds om hun waarde en om hun verband met de oorlog op een eervolle vermelding kunnen bogen. Ik vernoem o.m. Kirsanov: ‘Verzen over de Oorlog’, Tichonov: ‘De Konde der 28 Gardesoldaten’, ‘Zoon’ van
Antokolski, enkele gedichten van Simonor, van Sjtsjipatsjov, Vera Inber, Derzjavin, Aliger, Het jongste werk van Pasternak ‘De aardse Ruimte’ is voor mij een erge ontgoocheling geweest en ik geloof niet, dat één enkele Westeuropese bewonderaar van Pasternak dit bundeltje een meesterwerk zal noemen. En toch werd Boris Pasternak in de jongste tijd eens te meer erg aangevallen om wille van zijn te individualistisch standpunt en persoonlijk-impressionistisch getinte poëzie. Dat de letterkunde in een land als de U.S.S.R. uitsluitend utilitair moet zijn, kan worden aanvaard. Doch dat een talent als dit van Pasternak zich dermate zou moeten verloochenen, dat weinig of niets van zijn poëzie overblijft, dit kan nu weer niet met dezelfde eerbied voor andermans opvattingen worden aanvaard. De jongste gedichten van Anna Achmatova die een twintigtal jaren heeft gezwegen, zijn een nieuwe openbaring geweest van haar poëtisch talent, waarvan zovelen het stijlzwijgen betreurden. Deze weinige gedichten behoren - in zake poëzie - wellicht tot het beste en poëtisch ook het echtste waardevolle, van wat gedurende de jongste jaren werd gepubliceerd. Alhoewel menigeen zich met een echt geestdriftige warmte in deze gedichten koesterde en niet weinig vooraanstaande critici ze met lof belauwerden, bleek opeens uit de beslissing van het Centraal Comité der Al-Unie van de communistische partij der Bolsjeviki, dd. 14-8-1946, dat de dichteres ‘een typische vertegenwoordigster van een ons volk vreemde, ijdele en gedachtenloze poëzie is’, dat ‘haar gedichten met een geest van pessimisme en décadence doordrongen zijn’... dat zij ‘niet wenst te samen met haar volk te gaan’ en dat haar kunst ‘schadelijk is voor de opvoeding der jeugd en niet in de Sovjet letterkunde kan geduld worden’. Daarmee zagen de bewonderaars in, dat zij zich vergist hadden en de critici
haastten zich dan ook het te bekennen en te bevestigen hoe waardeloos, nodeloos en gevaarlijk de poëzie van Achmatova was. Waaruit blijkt dat, ook in de Sovjetunie men zich, in zake kunst, niet door zijn eerste indrukken mag laten leiden...
| |
| |
De Sovjet letterkunde staat in het teken van de levenskracht en energie. Het zwartgallige, i.e. pessimistisch boek wordt er, om zo te zeggen systematisch geweerd. Wat echter niet beduidt dat de meeste Sovjet werken zijn gekenmerkt door dit je ne sais quoi dat vele Engelse en ook Franse boeken zo aantrekkelijk en bekorend maakt. In de regel stapt de Sovjet schrijver (ten minste in zijn boeken) met ernstige, niet lichte passen; met een rugzak vol degelijk didactisme, wat hem echter niet belet vaak vele dingen zeer mooi uit te beelden en als weinigen te suggereren.
Was ik er, als velen, op belust het Nste van deze veelvuldige studies tegen de U.S.S.R. neer te pennen, dan zou ik gewis losstormen tegen de littérature dirigée, die alle eigenlijke critiek uitsluit. De Sovjet literatuur en ook de dagbladen sluiten een soort critiek op binnenlandse wantoestanden of misbruiken niet uit. Enkel van de Sovjets wordt een onmenselijke volmaaktheid geëist. Terwijl deze zelf vergen dat al wat zij goed vinden, klakkeloos zou worden aanvaard
Het volstaat te wijzen naar de novellen en boeken van Ilf en Petrov, Katajev, e.a. In het ‘Theater der Satire’ te Moskou worden soms stukken opgevoerd die de ergste vijand van de Sovjetunie van afgunst zouden doen barsten omdat hij zelf niet de ontdekker is geweest van al wat er wordt gecritiseerd en gehekeld. Het satirische blad ‘Krokodil’ is ontegensprekelijk een onuitputtelijke mijn van gegevens voor wie zou willen gaan beweren dat de U.S.S.R. het achterlijkste land der wereld is. Dat deze binnenlandse critiek ook haar grenzen kent, dit heeft de beslissing van het Centraal Comité bewezen: Zosjtsjenko werd ‘uitgeschakeld’.
In tegenstelling met West-Europa, waar zo menig werk aan ziekelijk psychologische problemen is gewijd, wordt er in de Sovjet letterkunde, tot op heden een uiterst gezond standpunt op nagehouden. Men mag zonder gevaar van tegenspraak beweren dat, wat het behandelen van geslachtsproblemen in de letterkunde en ook wat de litteraire en andere (geschreven) pornographie betreft, de Sovjet letterkunde zuiverder en gezonder is dan om het even welke andere. Elke pornographische tendenz wordt ten strengste geweerd
| |
| |
en de lezende jeugd staat, wat boekeninvloed op de moraal aangaat, in de Sovjet Unie, steviger tegenover het leven dan dit in de meeste landen het geval is. Dit betekent geenszins dat de jeugd en de mensen er beter of slechter zijn dan elders. Rekening houdend met de ongewone verspreiding van het boek in een midden van vele mensengroepen, die slechts zoëven met de ‘vruchten’ van de geschreven cultuur in aanraking komen, is deze ‘epuratie’ noodzakelijk (ligt daarin niet een grootse verdienste van de Sovjet leiders?) en men zoekt dan ook tevergeefs in de U.S.S.R. boeken met het halfdozijn bladzijden, die talrijke romans tot tijdelijk bestsellers maken. Zelfs onder de breed en gezond denkende Russen zijn er niet weinig die beweren dat sommige aspecten van de kunst tijdelijk nog moeten geweerd worden. Ik zelf zou geneigd zijn te zeggen, dat men sommige latente eigenschappen van de Russische mens (zoals hij te Moskou en Leningrad is) zich best niet laat ontwikkelen, onder invloed van sommige litteraire genres, tot ziekelijk poseren: elke Rus heeft te veel talent voor toneel, daarbij eens te meer rekening houdend met grote aanvoer van primitieve elementen van op het platteland in de grote centra. Wel graag ontdekte men nochtans wat meer van het brede, rijke en sterke lichaam der Russische vrouw in de Sovjet literatuur, - echter niet op de wijze waarop dit geschiedde in sommige boeken, welke onmiddellijk na de Revolutie verschenen.
De Sovjet auteurs gaan nu allen zonder onderscheid ter schole bij de grootmeesters der Russische letteren. Na de Revolutie moest alles nieuw worden en niemand minder dan Poesjkin en Gogol wou men ‘over boord van het schip van het heden werpen’. Welke jeugd of jonge litteraire beweging wou op zijn minst niet evenveel verwezenlijken? Nu gaat men vlijtiger dan ooit ter school bij L. Tolstoj, Gogol, Tsjechov, Gorki en, in geringer mate, bij Dostojevski, wiens betekenis enigermate veld wint. In de poëzie: bij Poesjkin, Lermontov, Nekrassv, Tjoetsjev, Blok. In het theater heeft Ostrovski de hoogste quote.
Sinds Stalin in 1935 heeft gezegd, dat van alle waardevolle kapitalen de mens het meest waardevolle is (en hoeveel dingen die Stalin heeft gezegd zijn het moderne Rusland niet
| |
| |
te goede gekomen?), treedt de mens met al wat hij met zich sleept, hart, gemoed, belangen wiegend tussen het diepe Ik en het zware Wij, geleidelijk meer op de voorgrond. In proza en in vers, van tussen de puinen van Stalingrad, de betonmassa's van de Dnjeprostroj, de rijzende muren van Kijev, het staal, het daveren van machines, de gang van Plan, het knetteren van nieuwe doelstellingen, treedt te voorschijn de mens beladen met loodzwaar eigenbelang en met een min of meer stuwend enthousiasme. Of men zeer vlug van die ‘close ups’ zal hebben zoals de Westerse letteren er zo vele bieden (soms tot vervelens toe) kan moeilijk worden voorspeld. In nauw verband daarmee staat ook het litterair werk waarin, in het intiem psychologisch laboratorium van de held, intiem wijsgerige problemen worden behandeld. Ik bedoel hier de eng psychologische roman (niet ontdaan van W.C.-beschouwingen à la Joyce). Zelfs in de meesterwerken van Sovjet schrijvers (Sjolochov, Fadejev, Katajev, A. Tolstoj, Gladkov, Fedin, uitgezonderd Pasternak wellicht) worden weinig of geen zuiver philosophische vraagstukken behandeld. Niemand schijnt er ooit aan de leerstellingen van Marx of Lenin te kunnen twijfelen, zoals een katholiek b.v. aan God of aan zijn pastoor gaat twijfelen en, na de beproeving, de pijp aan Maarten geeft of nog vaster gaat geloven. Men beschikt over een practische onfeilbaarheid, een soort ‘Moskva locuta, causa finita’. Men schijnt onverschillig voor wat leven en dood is. Het materialisme en Darwin hebben het eindwoord uitgesproken. Punt. Waarom echter zich niet eens de luxe gunnen even te gaan twijfelen en deze twijfels neer te pennen? Later, later... Het Faustdrama is voor later. Dan krijgt men zonder gevaar het pornographisch boek, twijfelt men zonder leed aan om het even welke leerstelling, en de schrijver zal, zwart op wit, aan zijn met wantrouwen en onzekerheid doordesemd gemoed vragen: wat is, drommels, toch het leven? La
Vie? Zjiznj? De schoolmeester die mij wil volproppen met volzinnen van energie en ernst die ik, als Vlaming, reeds in overdaad bezit, ga ik omzichtig uit de weg. En als hij, langs zijn boek, zich 's avonds in mijn gezelligheid soms heeft binnengesmokkeld, grijp ik vlug even naar een der oprechte groten der Sovjet letteren of ga ik mij verfrissen in de zo rijke en zo blije Russische volkskunst.
| |
| |
Dit brengt mij bij een ander aspect van de Sovjet letteren, van de gehele Sovjet kunst ten andere: de grote rol van de folklore. En waar dit folklore bestanddeel in een Sovjet litterair werk handig is aangebracht en gedoseerd, verkrijgt men beslist een dezer mooie boeken, waarop reeds meer dan een Sovjet schrijver ons heeft vergast en dit voornamelijk in de kinderliteratuur.
Maksim Gorki heeft op het letterkundig Congres in 1934 te Moskou verklaard, sprekend over de Russische letteren van voor de Revolutie: ‘De Russische letterkunde is de meest pessimistische van Europa. Ten onzent worden alle boeken over het ene en hetzelfde thema geschreven, over hetgeen waardoor wij lijden: gedurende de jeugd en de mannetijd, door gemis aan verstand, door het drukkend tsaristisch regime, door de vrouwen, de liefde, de naastenliefde, door het slecht georganiseerde heelal; eens dat wij oud zijn geworden: door het bewustzijn der fouten gedurende het leven begaan, door het gemis aan tanden, door een slechte spijsvertering, door de onvermijdelijkheid van de dood... En niemand is tot heden toe op de goede gedachte gekomen eens een boek uit te denken over de wijze waarop hij zich gedurende zijn ganse leven heeft verheugd’. Zou binnen een niet zo verre toekomst, de Sovjet literatuur ons dit boek schenken?
Wou ik aanspraak maken op journalistieke gaven dan zou ik een ander soort dingen hebben verteld. Dat de dichter Michalkov, van wie onlangs een bundel prachtige ‘Fabels’ verscheen (is dit genre dan toch niet dood?) onder de letterkundigen te Moskou de mijnheer is die, in zijn uiterlijk, het zazou-genre schijnt te vertegenwoordigen: te lange jas; snorretje en de rest (eigenlijk een genre waaraan men zich te Moskou niet zou verwachten). En wanneer hij voorleest, stottert de lange vent op een zeer sympathieke wijze. Wat trouwens niets aan het charme van zijn fabels ontneemt.
...De dichter Marsjak is ten minste even dik en rond als zijn pallieterachtige Muzencollega uit Leningrad, A. Prokofjev en even slecht waar er het op aankomt verzen voor te lezen.
...Vera Inber is nu reeds een niet meer zo jong maar
| |
| |
steeds vinnig dametje, als een zeemzoet vogeltje dat zijn bekje goed dichtnijpt omwille van de dreigende rimpeltjes, een wonder stabiele reuzenlok juist boven het smal voorhoofdje. Vera Inber zegt, op bijna elke poëzieavond, dezelfde succèsverzen, een gedicht o.m. waarin zij beweert dat men bijzonder goede verzen schrijft wanneer men het erg slecht stelt. En alhoewel zij soms zeer mooie en goede gedichten schrijft (vooral haar jongste bundel ‘De middaglijn van Poelkovo’), vraag ik mij toch af, of zij het ooit erg slecht stelt...
...De dichter Pasternak, zeer sympathiek, onhandig en glimlachend en met ietwat hysterische ogen, brult op doffe wijze zijn jongste en m.i. minder goede verzen, welke een enorm succes kennen. Wellicht omdat nu eens iedereen de meest duistere dichter der Russische literatuur is gaan begrijpen, sinds hij in verzen vertelt, dat hij de trein van zo en zo'n uur nam, in het zoveelste coupé ging zitten, dat de maan helder was... Uur en nummer van het coupé herinner ik mij niet zo goed en ‘Aardse Ruimte’ open ik niet meer... Erenboerg die doet of hij erg moe is, of het eigenlijk toch is. Verwend, beslist. En die zo weinig zegt in privé gesprekken, bezorgd glijdend om de rijke tafels, proevend aan elk gerecht, iets waarin hij overschot van gelijk heeft. Alles samengenomen, Ilja Erenboerg, maar sympathieker in zijn boeken. Maar steeds de vlijmende opwekker, de heraut wiens woord de harten der Sovjet soldaten met zo'n voorraad van haat heeft gevuld... Ljev Kassilj: een lange magere, in eeuwige gisting en arbeid, die veel verrassends weet te vertellen over Majakovski... Sjklovski, poserend met woord en geste, beide overtollig en gezocht, maar een reuzen geheugen voor miniatuur anecdootjes... Gorbatov, de schrijver van ‘De Weerspannigen’: keikale, zware en brede Slavische schedel... Grossmann... Nikoelin... Sjolochov, enz., enz. En bij allen, een grote geestdrift en werkkracht... en in de zaal zo'n warme, rijke schare luisteraars, in de handen klappende bakvisjes, jeugd en andere leeftijden, en met een verering! Een Vlaams letterkundige zou, voor dergelijke bomvolle, vervoerde en receptieve zaal denken, dat hij... droomt.
L. LANDSMAN.
|
|