Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 3
(1948-1949)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1190]
| |
Onze cultuur in den vreemdeNu, sinds de tweede wereldoorlog de omstandigheden zo sterk veranderd zijn en nog dagelijks veranderen; nu de gebeurtenissen in Indonesië een achteruitgang van het Nederlands in dit werelddeel betekenen, terwijl de Unie van Zuid-Afrika steeds zwaarder gaat wegen binnen de British Commonwealth en de toekomst van ‘die Taal’ verzekerd blijkt; nu de Vlaamse bewustwording niet alleen in België maar zelfs in Kongo groeit, terwijl de geleidelijke verwezenlijking van Benelux en de toepassing van het Belgisch-Nederlands cultureel akkoord hun invloed doen voelen - lijkt het ons gewenst eens systematisch na te gaan over welke culturele instrumenten wij op dit ogenblik in den vreemde beschikken. Met ‘culturele instrumenten’ bedoelen wij alle instituten, scholen, leerstoelen, stichtingen, genootschappen, enz., die enigermate kunnen bijdragen tot de expansie van onze taal en onze cultuur over de wereld, of die toegankelijk zijn voor Nederlandse of voor Belgische staatsburgers. Meteen kunnen wij onderzoeken of, en eventueel mits welke wijzigingen, zij doelmatiger zouden kunnen werken en aangepast worden aan de toestand geschapen door de huidige samenvloeiing van nationale belangen in een supra-nationaal verband: Benelux, de jongere Westerse Unie van het Vijfmogend-hedenpact van Brussel en straks een federatief Europa. Nooit zijn de kansen voor welslagen op het gebied van de internationale contacten zo groot geweest als thans, zodat bezinning op onze doeleinden als op onze middelen gewenst lijkt, nu het integratie-proces nog in een beginstadium verkeert maar wij reeds de perspectieven zien voor een verdere ontwikkeling. Bij ons onderzoek dienen wij dus rekening te houden met de mogelijkheid van een steeds inniger samenwerking tussen Noord en Zuid, ook buiten onze wederzijdse nationale grenzen. Slechts volledigheidshalve herinneren wij hier aan wat | |
[pagina 1191]
| |
reeds vóór de eerste wereldoorlog door verenigingen als het Algemeen Nederlands Verbond en Nederland in den Vreemde tot stand werd gebracht. Sommigen herinneren zich misschien nog de grote wandversiering die door wijlen Hippoliet Meert werd opgesteld, met één exemplaar van alle in het Nederlands verschijnende kranten uit alle werelddelen. ‘Nederland in den Vreemde’ heeft het 33e verenigingsjaar achter de rug en zet op, naar ons toeschijnt bescheiden wijze haar actie voort. Belangstellenden verwijzen wij naar de regelmatig verschijnende jaarverslagen. Vóór de oorlog was wijlen Hendrik van der Wal de vertegenwoordiger in België; thans is het dhr. G. de Bruyn. Over Zuid-Afrika, Indonesië, West-Indië en Kongo zullen wij kort zijn. De na-oorlogstoestand in elk van deze gebieden verdient immers een aparte studie. Verheugen wij ons over het bestaan van een tijdschrift als ‘Band’ te Leopoldstad, thans onder redactie van dr. H.A.A. Cornelis en dr. jur. O.V. Spitaels in zijn 8e jaargang getreden, en drukken wij de hoop uit dat de moeilijke campagne van onze Vlaamse kolonialen in Kongo binnenkort tot een gelukkig resultaat mag leiden: om te beginnen tot een behoorlijk, zij het tweetalig, Nederlands onderwijs voor blanken. Wat de Unie van Zuid-Afrika betreft, is onlangs een cultureel akkoord ondertekend met Nederland en zijn hierover onderhandelingen gaande met België. Wij hebben er alle belang bij dat de contacten met de Unie talrijker en inniger zouden worden, mede door toedoen van de actieve, en naar het ons voorkomt vrij bemiddelde Nederlands - Zuid-Afrikaanse Vereniging; zonder daarbij het Suid-Afrikaanse Instituut te Amsterdam te vergeten. De Belgisch-Zuidafrikaanse Vereniging te Brussel en het Zuid-Afrika Bureau te Antwerpen, die dezelfde economische en culturele doeleinden nastreven, zouden best versmolten en aldus tot nieuw leven gewekt worden. De onlangs in Europa gehouden tentoonstelling van Afrikaanse kunst zal, naar gemeld wordt, spoedig door andere, in beide richtingen, gevolgd worden. Er heerst bij ons meer belangstelling voor de Afrikaanse literatuur dan ooit te voren, naar uit de tijdschriften en de wederzijdse bezoeken blijkt. Zodat de pogingen van de Maatschappij der | |
[pagina 1192]
| |
Nederlandse letterkunde van Leiden, om zich op te werken tot een genootschap dat alle delen van ons taalgebied omvat, hopelijk met succes zullen bekroond worden.
Welke Nederlandse en Belgische leerstoelen bestaan er in het buitenland? Te Londen zijn er twee, namelijk in Bedford College, met prof. dr. Th. Weevers, en in University College, waar prof. dr. G. Renier de Nederlandse geschiedenis behandelt. De Belgische leerstoel aan de universiteit is op dit ogenblik onbezet, sinds de titularis, de heer E. Cammaerts, in 1947 op pensioen is gesteld. Te Parijs aan de Sorbonne bestaat het Nederlands lectoraat van dr. H. van der Tuin. In uitvoering van het Frans-Belgisch cultureel akkoord is, sinds enkele maanden, een ruillectoraat ingericht tussen de Rijksuniversiteiten Gent en Rijsel, toevertrouwd aan de Fransman dr. A. Margolin en aan de Vlaamse lector dr. A. van Elslander. Te New-York aan de Columbia University doceert thans prof. dr. B. Hunningher als opvolger van de onlangs tot buitenlands lid van de Vlaamse Academie benoemde prof. Barnouw; aan de New-York University wordt de oprichting in het vooruitzicht gesteld van de eerste zogenaamde Benelux-leerstoel, die zou toevertrouwd worden aan dr. J.A. Goris (Marnix Gijsen). Deze geeft reeds elk jaar vacantiecursussen aan de universiteiten te Wyoming (Laramie) en te Denver (Colorado) over economische en culturele Benelux-aspecten. Nederlanders doceren te Praag (doctoranda M.J. Vorrink); te Melbourne, waar dr. J. Smit de Vlaming A. Lodewyckx als lector heeft opgevolgd; te Warschau (lectoraat van mevr. Bassalik-de Vries); en te Stockholm-Upsala (Mej. M. Muusses). Verder gaan er geruchten over de mogelijkheid om Nederlandse lectoraten in te richten in twee steden aan de Rijn, nl. Straatsburg en Bazel, en Benelux-leerstoelen aan nog een paar Amerikaanse universiteiten. In Duitsland evolueert de toestand gestadig. Zo treden reeds hier en daar Nederlandse docenten op, o.m. aan de universiteit Keulen, over Nederlandse cultuurgeschiedenis. Door de stad Keulen werd indertijd een Nederlands Instituut opgericht en het is niet uitge- | |
[pagina 1193]
| |
sloten dat dit eerlang opnieuw tot bloei zou worden gebracht. Hebben wij aldus al de academische plaatsen opgesomd waar op dit ogenblik onze taal- en letterkunde worden gediend? Hoogstwaarschijnlijk niet, maar andere inlichtingen ontbreken tot nog toe. In alle geval is het een mager beestje en het is goed dat wij ons daar rekenschap van geven. Al was het maar om te erkennen dat, in de geest van de huidige Belgisch-Nederlandse samenwerking op allerlei gebied, hier een zekere harmonische oplossing kan en moet gevonden worden, in gemeen overleg. Waarschijnlijk zal dit voor de nieuw op te richten leerstoelen gemakkelijker gaan dan voor de bestaande, maar ook voor deze is het niet goed denkbaar dat een lectoraat in onze taal- en letterkunde verminkt of in tweeën gesplitst zou worden, door geen of haast geen aandacht te besteden aan de Zuid- of aan de Noordnederlandse bedrijvigheid, naar gelang van de nationaliteit der titularissen.
Waar in den vreemde bestaan er scholen met het Nederlands als voertaal? Hier volgt het antwoord op deze vraag en ook deze oogst is mager. Twee Nederlandse lagere en ULO scholen bestaan te Duisburg, in het Roergebied, voor de rooms-katholieke en voor de protestantse schipperskinderen, beide gesubsidieerd door de Regering. De Julianaschool te Brussel die omtrent 125 leerlingen telt, waaronder ettelijke Vlaamse, en de Marnixschool te Antwerpen die ongeveer 150 leerlingen telt, beide met driejarige U.L.O. cursus, mogen wij hier buiten beschouwing laten. Niet echter de Prinses Beatrix-school, verbonden aan het lyceum dat dezelfde naam draagt, en gevestigd te Glion bij Montreux, aan de zoom van het Lemanmeer. Een eigenlijke lagere of middelbare school heeft de Belgische regering tot nog toe in het buitenland niet ingericht noch gesubsidieerd. Wel bestaat er sinds 1938 te Parijs, rue de Berri, in het vroeger door onze ambassade betrokken gebouw dat thans aan de Belgische Vereniging voor weldadigheid (Association belge de bienfaisance) toebehoort, een Vlaamse taalcursus. Te Parijs gevestigde kinderen van Bel- | |
[pagina 1194]
| |
gische ouders volgen hem, alsmede jongelieden die zich om een of andere reden in onze taal wensen te bekwamen. Te zamen een dertigtal, tegen vijftig voor de oorlog. Een leraar M.O., dhr. Loontjens, is met dit vaak individueel onderwijs belast en houdt tevens een kleine bibliotheek, ter beschikking van onze landgenoten. Sinds enkele maanden bestaat een dergelijke taalcursus eveneens te Rijsel (Lille) met dhr. Salembier, leraar aan de Rijksmiddelbare school te Meenen, als titularis. Vier uren les per week worden aldaar voorzien en een Vlaamse bibliotheek met leeszaal is in wording. Het geldt hier dus twee bescheiden pogingen van officiële zijde om onze landgenoten in Frankrijk niet geheel aan hun lot over te laten, iets waarvoor sinds jaren door particulieren - en dan meest op godsdienstige grondslag - geijverd wordt. Wij denken in het bijzonder aan het Werk der Vlamingen te Parijs en in het Département du Nord, onder leiding van E. HH. Maes en Wannijn.
Waar in den vreemde bestaan er Belgische en Nederlandse instituten die wij enigszins als uitstralingspunten kunnen beschouwen? Het lijstje is nog korter dan de vorige. Bij mijn weten beschikken onze Noorderburen slechts over twee dergelijke instellingen, nl. het Nederlands Cultuurhistorisch Instituut te Pretoria (Zuid-Afrika) en het Nederlands Historisch Instituut te Rome, dat onder directie van dr. G.J. Hoogewerff staat. In de eerste plaats als onderdak bedoeld voor Nederlanders die gedurende enige tijd in Rome verblijven, bevat dit twee ateliers en een beperkt aantal woon- en slaapkamers. Jaarlijks worden Mededelingen en een verslag gepubliceerd. Drie bundels studiën zijn tot hiertoe verschenen. Een omvangrijke bibliotheek draagt bij om het tot een echt cultureel centrum te maken voor Nederlanders in de Eeuwige Stad. België heeft eveneens in de onmiddellijke nabijheid van de vermaarde Villa Borghese, in de Valle Giulia, de Academia Belgica opgetrokken. Onder de leiding van prof. F. de Visscher is deze tevens de zetel van het Belgisch Historisch | |
[pagina 1195]
| |
Instituut en van de Stichting Prinses Marie-José. In de eerste jaargang van dit tijdschrift werd hieraan reeds een korte studie gewijdGa naar voetnoot(1). Het eeuwenoude Jean-Jacobscollege te Bologna heeft erg onder de oorlog geleden. Een luchtbombardement heeft het grootste deel van de gebouwen vernietigd, zodat de lange reeks van landgenoten die aldaar sinds 1651 aan de universiteit gestudeerd hebben, die gehuisvest, gevoed en zelfs gekleed werden door de Stichting, sinds 1939 is stopgezet. Thans gaan er stemmen op om, dank zij het onlangs gesloten Italiaans-Belgisch cultureel akkoord, deze traditie weer aan te knopen. De aanstaande driehonderdste verjaring biedt daartoe een gunstige gelegenheid. Over Sint-Andries der Vlamingen, te Madrid, blijken op dit ogenblik geen inlichtingen voorhanden te zijn. Te Parijs beschikken onze beide landen elk over een ruim studententehuis in de Cité universitaire, even buiten de stad gelegen. Onze paviljoenen, waar verschillende tientallen jongere landgenoten van beider kunne verblijven en maanden, soms jarenlang, studeren, zijn - naast de Amerikaanse, Kanadese, Zweedse, Griekse, Spaanse... instituten - waardige vertegenwoordigers van onze Lage Landen, in de schaduw van de Maison Internationale dat een royaal geschenk is van John D. Rockefeller jr. Te Londen bestaat er een Belgisch Instituut, Belgrave Square, 6, dat een vrij actief sociaal en cultureel centrum vormt voor onze aldaar verblijvende landgenoten. Het staat thans onder het voorzitterschap van de romanist prof. J. Deschamps, hoogleraar aan het Queen Mary College. Er zijn geen kamers beschikbaar, maar er worden lezingen en concerten ingericht, het restaurant geniet een verdiende faam en de bibliotheek wordt druk bezocht. Over de oprichting van een Netherlands House te Londen is herhaaldelijk spraak geweest; maar een poging tot samenwerking met het Belgisch Instituut schijnt op moeilijkheden te stuiten. Om deze lijst te sluiten kan nog even gewezen worden op het bestaan van een Belgisch en een Nederlands Informatiebureau te New York, Fifth Avenue nrs 620 en 630. Aan het | |
[pagina 1196]
| |
hoofd van het Belgische staat de bekende schrijver dr. J.-A. Goris (Marnix Gijsen) die als zodanig op enkele interessante culturele uitgaven mag bogen. Het Nederlandse, onder leiding van J.P. Bourdrez, geeft o.m. een geïllustreerd Netherlands News Letter uit. In de Verenigde Staten is overigens, ondanks de vlugge veramerikanisering, het nationaal gevoel in de Vlaamse en Hollandse koloniën niet algemeen verloren gegaan, vooral te Detroit en te Chicago, Moline, South Bend. Zo wordt te Grand Rapids, Michigan, aan het Luthers seminarie onze taal onderwezen.
De gemengde commissies, belast met de toepassing van de bi-laterale culturele akkoorden, zijn de aangewezen plaats om onderwerpen als deze grondig te bespreken. Dat de Belgisch-Nederlandse commissie daarvoor in de allereerste plaats in aanmerking komt, ligt voor de hand. Het moet mogelijk zijn bv. een oplossing in de Beneluxgeest te vinden door te bepalen dat, zoals reeds aangeduid, aan elke academische leerstoel ook de letterkunde van het verwante land behandeld zal worden. Waarom de lagere scholen of de taalcursussen niet overal opengesteld voor kinderen van de andere nationaliteit, en dit liefst op een basis van wederkerigheid? Ook de inrichting van gemeenschappelijke bibliotheken is niet denkbeeldig, en de regelmatige verrijking van hun boekenfonds door de respectieve regeringsdiensten. Onze diplomatieke vertegenwoordiging zou nog actiever betrokken kunnen worden bij de verspreiding van onze cultuur en in het bijzonder van onze boeken in het buitenland; ook al heeft België geen culturele attaché's zoals verschillende Nederlandse ambassades. Dat een krachtsinspanning van de uitgevers zelf kan lonen, bewijst het voorbeeld van de Scandinavische landen, in het bijzonder dit van Zweden. Geen enkel klein land is zo goed bekend en zo goed geïntroduceerd op de internationale boekenmarkt. Geleerde genootschappen als onze Academies in Noord- en Zuid en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden zouden de kwestie van onze culturele expansie eens grondig moeten onderzoeken. Het spreekt vanzelf dat Zuid-Afrika, Indonesië en Kongo een gunstbeurt moeten krijgen. | |
[pagina 1197]
| |
Wij verwachten ook veel van een jong lichaam als het Fonds der Letterkunde. Evenzeer voor de verspreiding van onze boeken en tijdschriften in de interessantste buitenlandse bibliotheken als voor de verspreiding van behoorlijke, goed gekozen vertalingen kan dit Fonds zorgen. Aldus zou het spoedig een factor van betekenis worden in onze vooralsnog te enge letterwereld, door bij te dragen tot het integratieproces dat, op het plan van Benelux, van de Vijf Mogendheden en van het Atlantisch Pact, zich voor onze ogen geleidelijk en onweerstaanbaar voltrekt. Aldus zou het een beperkte cultuur als de onze helpen ontsnappen aan aldoor dreigende, neerdrukkende bekrompenheden.
JULIEN KUYPERS. |
|