| |
| |
| |
Kronieken
Pierre Leroux, een vergeten achtenveertiger
Misschien was hij geen groot mens in den werkelijken zin des woords. Deze thans, na honderd jaar bijna vergeten ‘socialist’, vertegenwoordiger van dat edelmoedige en naïeve socialisme, dat in den Juni-slag, in de Parijsche straten, onderging. Onderging om plaats te maken voor het militante, bewuste, ja militaire, aan welks oorsprong het Communistisch Manifest van twee jonge Duitsche geleerden staat.
Bijna vergeten? In weinige - misschien in geen - van de talrijke herdenkingsartikelen, in de Fransche pers vooral aan de Februari-revolutie van 1848 en wat er uit voortvloeide gewijd, trof men ten minste zijn naam aan. Niettegenstaande hij - zoals wij nog zien zullen - niet alleen tot haar geestelijke voorbereiders behoort, maar ook - grooter verdienste - getracht heeft de catastrophe der Juni-maand te voorkomen, die het blijde en edelaardige gelaat der Revolutie veranderde in het grimmige en wreede van een dictatuur. Misschien geen groot man in den werkelijken zin des woords, dien Burckhardt er in zijn Wereldhistorische Beschouwingen aan hechtte. Maar in ieder geval een merkwaardig man. Merkwaardig reeds, omdat hij, vóór meer dan een eeuw, een woord heeft gesmeed, of althans algemeen gebruikelijk heeft
| |
| |
gemaakt, waarvan de wereld nu reeds vele decenniën is vervuld. Thans al evenzeer ‘ontwaard’, bedorven, beduimeld zou men haast zeggen als een ouder, veel eerwaardiger, christendom. Het woord socialisme. Een merkwaardig man en een edel mensch. Een mensch ook dien de goden - hoe ze anders te noemen, de duistere machten? - er voor bewaard hebben om zich de handen of de ziel ooit met bloed te bevlekken. In dit opzicht de lotgenoot van een Jaurès, een Bebel, die heen mochten gaan voor het groote moorden begon.
Is er van Pierre Leroux, man, die toch in zijn tijd - nu meer dan 100 jaar geleden - een groote reputatie genoot, nog iets overgebleven dan een naam, bekend aan kenners van de geschiedenis van het socialisme? Iets behalve het groote woord, dat hij heeft geschapen? Heeft hij iets geproduceerd, dat blijvend mag heeten in den zin, waarin de meesterwerken der literatuur blijvend zijn? Een Balzac, een Lamartine, een Vigny, een Hugo, een Sainte Beuve, tijdgenooten van Pierre Leroux, kent thans heel de beschaafde wereld nog en 't lijkt waarschijnlijk, dat dit over een eeuw nog het geval zal zijn. Leroux heeft zeker niets geschapen wat hem recht geeft op een plaats onder deze groote verbeelders. Maar hij is een van de vele - wij mogen wel zeggen: schitterende - geesten, die aan de wieg hebben gestaan, vooral tijdens dat bij uitstek vruchtbare tijdvak tusschen twee revoluties, van wat een der sterkste geestesstroomingen van de 19e en 20e eeuw zou worden. Hij was de intieme vriend en oefende diepen invloed uit op Aurore Dupin, de groote Fransche schrijfster, een Fransche Henriette Roland Holst zou men misschien mogen zeggen, zij 't in proza alleen, beroemd onder haar nom de plume George Sand. Maar wie kent of leest heden ten dage George Sand nog? Hij was verder zeer bevriend met Sainte-Beuve, die hem hoog schatte en dienovereenkomstig over hem heeft geschreven. In zijn ballingschap, die samenviel met die van Frankrijk's grootsten dichter, Hugo, was hij met dezen nauw verbonden. Hij stond in vriendschappelijke verhouding tot tal van andere min of meer beroemde tijdgenooten. Doch er is waarschijnlijk slechts één van zijn vele geschriften, dat, alhoewel thans mede vergeten, ook nu nog de aandacht van
| |
| |
den literatuur-minnaar volledig verdient. Wij zullen dadelijk nog zien welk.
Ik moge volstaan met enkele opmerkingen over dezen vergeten man, opmerkingen, misschien ook nog waardevol voor wie het vrij uitvoerig relaas heeft gelezen, dat wijlen Professor Quack, in zijn nog altijd niet overtroffen groote werk, van hem en zijn werk heeft gegeven.
Daar is dan, in de eerste plaats, zijn afkomst. Geboren in 1797, uit arme ouders - zijn moeder heette Arnaud - is hij een der eerste dier, men mag het wel zeggen geniale, proletariërskinderen, die de 19e eeuw overvloedig heeft voortgebracht en zien groeien. Sociologisch dus merkwaardig als een kind van die op het einde der 18e eeuw pas ontstaande of in wording zijnde ‘klasse’, die een goede eeuw na zijn geboorte reeds op weg was om de overheerschende te worden. In den zin van haar stempel op de maatschappij drukkende. Pierre wordt drukkersgezel, wat wij thans typograaf zouden noemen en zoo een van een reeks, die juist door dit vak tot bekendheid, ja, tot roem opstijgen, na zich als autodidact de kennis te hebben verschaft, die hem op één lijn stelde met de gestudeerde zoons der heerschende lagen.
Het relaas van de leer- en ontwikkelingsjaren van den jongen Leroux - eerst bij een neef in een armoedig drukkerijtje, dan, reeds op zijn 20e jaar, uitvinder van een nieuw procédé in het zetten; het verbruiken van een klein erfdeeltje aan vruchteloze pogingen om dit door te voeren; de honger en het gebrek van heel het gezin, de moeder vooral; zijn vergeefsche pogingen om in Engeland als gezel te werken; zijn terugkeer in Parijs en zijn eerste literaire poging: een brochure op zijn 25e jaar geschreven om de nieuwe wijze van zetten toe te passen, dat heele relaas herinnert den Balzac-minnaar onweerstaanbaar aan Séchard, aan Balzac's grandioze beschrijving van het drukkersbedrijf in de provincie, uit Les Illusions perdues. Zeker is, dat de geniale jonge drukker juist omdat hij nog handwerker was en geen typograaf, geen machineslaaf zoals nu, toe kon geven aan dien onweerstaanbaren drang om op te stijgen tot de heerschende geesteslagen. Het was in den tijd van de Restauratie, waarin al de ideeën uitbotten, die van 1830-48 welig gingen bloeien.
Wie Restauratie zegt, zegt ook Carbonarisme en Libera- | |
| |
lisme, het eene de meer specifiek Italiaansch-Fransche, het andere de mede Spaansche révolte tegen het juk van het gerestaureerde absolutisme. Het Fransche Carbonarisme was vooral een militaire samenzwering, de samenzwering der aanbidders van den gevallen Corsicaan. Leroux treedt er in als jonge man. Hij wil direct hervorming ervan in de richting van vredespropaganda. Onmiddellijk doet hij zijn intree in de politiek en het geestesleven als zuiver ideoloog. Intusschen is de ideoloog-proletariër schrijver geworden. En reeds in 1825, in zijn 28e jaar, wordt hij eerst gérant, dan medewerker van Le Globe, het beroemde weekblad, waar de oppositie tegen de clericaal-feodale Restauratie zich om groepeerde. Inmiddels is de jonge typograaf aanhanger geworden van het Saint-Simonisme, dien nieuwen godsdienst, gesticht door een afstammeling van de groote feodale heeren, den godsdienst, die in het oog van zijn ontwerper, de reactie moest zijn op het individualisme, waarin de 18e eeuw was geëindigd, herstel eveneens, maar herstel van de geatomiseerde maatschappij op een nieuwen grondslag, den arbeid.
Leroux nam van de ideeën van den graaf vooral dit: dat het een noodzakelijkheid was, thans den weg der synthese op te gaan, de maatschappij weer een bewustzijn van éénheid te geven, en hoe voor de generaties der 19e eeuw allereerst herleving en opwekking van godsdienst een gebiedende eisch was. Dit hield in begrip voor de leegheid en voosheid der economische stellingen van het zgn. liberalisme en voorts de verbetering van het zedelijk, stoffelijk en verstandelijk lot der armste klassen. Hij moest - zag hij in - meewerken aan de organisatie eener godsdienstige democratie. Zoo had de Saint-Simon, meende hij, de kwestie gesteld.
De beste jonge geesten van dien tijd - mag men zeggen - na de ineenstorting der Groote Revolutie en der Napoleontische dictatuur zagen twee dingen scherp: het Christendom, dat nog in de 18e eeuw als generzijdsch geloof de massa der bevolking beheerschte - alle werkers, alle kleine bezitters en voor het grootste deel de bourgeoisie mede - was dodelijk gewond: de groote massa der bevolking was reeds dezerzijds georiënteerd, op een aardsch bestaan. Hieruit volgde de dringende behoefte aan een nieuwen grooten godsdienst als noodzakelijk maatschappelijk bindmiddel. De
| |
| |
maatschappij immers was door de overwinning of quasioverwinning der bourgeoisie goed op weg om in haar atomen, de individuen, uiteen te vallen met geen ander ‘bindmiddel’ meer dan egoïsme en winzucht, d.w.z. den bellum omnium contra omnes. Een Balzac zag het redmiddel daartegen in het herstel van royalisme, feodale trouw en catholicisme. De Sain-Simon en zijn adepten wisten dit onmogelijk te zijn. De maatschappij moest, behalve op een nieuwen metapirysischen grondslag, ook sociologisch nieuw worden geordend. Des te noodzakelijker, daar de groot-industrie, zij 't slechts in haar eerste begin, opkwam, de macht van het geldkapitaal, een nieuwe aristocratie van financiers enorm was toegenomen en de toestand der proletarische en onterfde massa's nog ellendiger in plaats van beter werd, gelijk b.v. een Sismonde de Sismondi reeds duidelijk aantoonde. Daarbij kwam, dat de Fransche Revolutie, die de maatschapij tot haar grondvesten had omgewoeld, in ieder geval het probleem der armoede en van het lot der onterfden - dat in de 18e eeuw nog nauwelijks bestond - zóó aan de orde had gesteld, dat het niet meer kon worden ontweken of genegeerd.
Zoo werden dan de drie groote kwesties: de metaphysische (religieuze), de maaatschappelijke in 't algemeen en die van het lot der armen drie in den geest van den jongen drukkerintellectueel onafscheidelijk verbonden zaken. En het getal drie zou bij hem weldra de rol spelen van een heilig getal.
Wat Leroux constateerde, constateeren wij nu, na meer dan een eeuw van ontzaglijke technische, maatschappelijke en politieke veranderingen, na zoo geweldige worstelingen, catastrophen en slachtingen nog. Nog is er geen nieuwe godsdienst. Integendeel: wij leven ‘en plein polytheïsme’, zooals b.v. de Romeinsche wereld der 2e en 3e eeuwen, met dit verschil dat wij althans geen spoor zien van een nieuwen syncretischen wereldgodsdienst, zooals een zeer scherp waarnemer in Rome dien in de 3e eeuw in het Christendom had kunnen waarnemen. Nog is er geen spoor van een nieuwe maatschappelijke ordening, te vergelijken b.v. met die der Standenmaatschappij in de 17e en 18e eeuwen. Nog is het lot der groote massa's van de onterfden (niet-bezitters), die enorm veel talrijker zijn geworden, even onzeker en pijnlijk, al is het misschien materieel wat beter dan 100 jaar geleden.
| |
| |
Men behoeft, om dit te zien, slechts 't voornaamste uit Leroux' denkbeelden te releveeren, zooals die spreken uit zijn Trois Discours, bijeengebracht uit de artikelen die hij na de Juli-Revolutie schreef in de Revue Encyclopédique. De titel van het boek, dat drie redevoeringen bevat, tot de wijsgeeren, de kunstenaars en de politici gericht, is, mede o, zoo actueel nog: Futuram civitatem inquirimus. Zoeken ook wij niet nog met smart en verlangen de toekomstige Stede en hebben sinds 100 jaren de besten haar niet gezocht en niet gevonden? Leroux, die zich toen reeds als redacteur, eerst van de Globe, daarna van de Revue Encyclopédique, een belangrijke intellectuele positie had veroverd, toonde in deze drie redevoeringen aan, ten eerste, dat de godsdienst van vroeger weggevloden was, de wereldbeschouwing dat de aarde een soort doorgangshuis was naar den Hemel, en dat de gansche samenleving daardoor op losse schroeven was gezet. Dus deed hij een beroep op de wijsgeeren om éénheid van levensbeschouwing en overtuiging te vestigen. In de tweede rede wordt een beroep gedaan op de dichters. In de derde op de politici om aan te toonen, dat de politiek niets is zonder synthese, d.i. zonder godsdienst. De democratie moet religieus worden en de sociale wetenschap, die opgebouwd moet worden, dient allereerst een godsdienstige wetenschap te wezen. Hier vinden wij ook het eerste gebruik van het beroemde woord, dat na hem wereldreputatie zou erlangen. Maar het is curieus - en misschien veelzeggend of profetisch - hier wordt het eigenlijk in ongunstige zin gebruikt - een ‘bekrompen socialisme dat het individu opoffert aan de maatschappij’.
Doch gaan wij eerst nog na, onder welke invloeden Pierre Leroux, die als Saint-Simonist begon, maar na 1831, toen de school met Bazard en Enfantin in twee richtingen uiteenviel, feitelijk ook uittrad, zich verder ontwikkeld had, al bleef hij de grondideeën van De Saint-Simon getrouw.
Dan moeten wij in de eerste plaats denken aan den Franschen wijsgeer Ballanche, die een grooten invloed op hem en veel van zijn beste tijdgenooten heeft uitgeoefend. O.a. mede op De Lamartine en op Leroux' vriend en geestesverwant den origineelen denker-ingenieur Jean Reynaud, alsmede op Quinet.
| |
| |
Roger Mauduit, die in 1929 een van zijn voornaamste werken uitgaf onder den titel: Ballanche, le vieillard et le jeune homme, zegt van hem: Het begrijpen van de Revolutie schijnt wel het uitgangspunt te zijn geweest van Ballanche's philosophische roeping’, en hij toont aan de hand van het recente boek van Viatte over het Illuminisme en de Theosophie als de occulte bronnen van het Romantisme, aan, dat de mystieke philosophie van Ballanche onverbrekelijk verbonden is met een enorme ideeënbeweging, die heel Europa in de 18e eeuw als een soort onderstrooming doortrok. Het aantal mystieke secten was toen legio. En zij leerden bijna alle de zielsverhuizing, beoefenden het spiritisme en kondigden tevens de emancipatie van den mensch aan. De namen van Martinez, Pasqualis, Swedenborg, Lavater, Saint-Martin, Mesmer, Cagliostro en anderen, van denkers en charlatans, zijn hier te noemen.
Wie een fraaie literaire schildering van dit mystieke of mystische sectendom wil lezen, neme een der grootste (en boeiendste) romans van George Sand, Pierre Leroux' vriendin, ter hand: Consuelo en vooral het vervolg: La Comtesse de Rudolstadt. Wie Saint-Martin zegt, zegt Balzac en Sainte-Beuve, twee grooten, op wie deze half vergeten mystieke filosoof den diepsten invloed heeft geoefend.
En wie de kwakzalvers-zijde van heel deze ontzaglijke Europeesche prae-romantische beweging wil zien, grijpe naar Casanova's Mémoires. Doch dit ter zijde.
Maudit toont aan, dat Ballanche's ideeën niet alleen succes hadden en invloed uitoefenden in zijn geboortestad, het sombere en hoog-industrieele Lyon, maar op heel zijn generatie van schrijvers en denkers. Het belangrijkste noemt hij den invloed dien zij op de Saint-Simonisten uitoefenden, want zooals Bougié en Halévy (geschiedschrijvers van het Saint-Simonisme) zeggen: Ballanche is een soort van overgang tusschen de eigenlijke theocratische leer en het profetisme van het Saint-Simonistische ‘Nieuwe Christendom’.
Wat waren nu Ballanche's voornaamste ideeën? Een pogen, de Revolutie te begrijpen, zagen wij reeds, was waarschijnlijk zijn philosophisch uitgangspunt. Moest men, vroeg hij zich af, in de ineenstorting van het oude regiem, in het werk van Constituante en Conventie, in de ideeën van Jean- | |
| |
Jacques, een nieuw bewijs zien van dien vooruitgang, dat voorwaarts schrijden der maatschappijen, zooals Condorcet het zich had gedacht, of, uit een tegengesteld oogpunt, met een Joseph de Maistre, een werk van boete en kastijding.
Wil er op letten, dat wij deze vreeselijke, wereldhistorische vraag nog stellen, thans na meer dan een eeuw van onmiskenbaren vooruitgang op velerlei gebied, maar ook van moord, misdaad en vernielingen, waarbij alle ‘gruwelen’ der Fransche Revolutie den indruk maken van bagatellen.
Ballanche weifelde lang tusschen deze standpunten. Ten slotte kon hij De Maistre's intransigentie niet aanvaarden. Maar evenmin de individualistische these. Hieruit volgde de overtuiging, dat de maatschappij de eenige directe realiteit was en het individu slechts een schepping van de philosophie. De politiek moest nooit het verleden miskennen en men mocht niet vergeten dat de maatschappij een van ons onafhankelijke werkelijkheid is, die zich slechts langzaam transformeert volgens eigen natuurlijke strekkingen. In dezen historisch liberalen zin schreef hij in 1818 zijn: Essai sur les Institutions sociales en in 1819 zijn Dialogues du vieillard et du jeune homme. Ballanche nam een maatschappelijke wedergeboorte’ (palingénésie sociale) aan en dit is zelfs een der domineerende ideeën van zijn werk. De menschheid als geheel evolueert volgens de formule: faute, expiation, rédemption. Van tijd tot tijd schijnt hij ook de palingenetische evolutie voor bizondere maatschappijen toe te geven, b.v. voor Frankrijk. En nooit stelt hij duidelijk de grenzen van de drie vormen van wedergeboorten, die van het individu, van de maatschappij en van de menschheid.
De mensch is geen geïsoleerd individu; hij leeft in gemeenschap en deze ‘sociale mensch’ is het, dien de wijsgeer vóór alles moet beschouwen. Daarop komt Ballanche telkens terug. En wij moeten daarbij niet uit het oog verliezen, dat de gedachte, die hieraan ten grondslag ligt, is die van den universeelen, den algemeenen mensch, en de opvatting, dat die algemeene mensch verdeeld is in zooveel individuen, die onderling verschillen.
Dezen algemeenen mensch noemt hij ook wel den ‘cosmogonischen’ of collectieven.
Ook de Saint-Simon gebruikte, zooals Bougié en Halévy
| |
| |
aantoonen, de uitdrukking: ‘être collectif’ in den zin van ‘humanité’.
Ballanche, een uitdrukking van Joseph de Maistre opvattend, zegt ook, dat de menschen ‘solidair’ zijn. ‘De leer der solidariteit, bewezen door de leeringen der Oudheid en door het intieme gevoel, berust in laatste instantie op de eenheid van het menschelijk geslacht.’ Maar het gaat daarbij om een moreele wederkeerigheid (réversibilité), niet om een organische. ‘Daar de mensch geen geïsoleerd en solitair individu is, en steeds in den boezem van de maatschappij moet leven, volgt daaruit, dat zijn mogelijke macht en machtsontwikkeling slechts in de maatschappij zijn, dat de maatschappij een supplement is voor de onvolmaaktheid van zijn organen, ja, dat het meerendeel van zijn instincten... zelfs buiten hem zijn geplaatst.’
Deze maatschappij nu moet ook de wet der palingenesie volgen. Zij moet, door een diepe analogie met de ontwikkeling van het individu, mede beproevingen ondergaan, die boetedoeningen zijn en die haar in staat stellen den weg van den vooruitgang te volgen. En Ballanche trekt dan uit drie duizend jaar geschiedenis de bewijzen voor die groote wet der menschelijke evolutie welker drie trappen zijn: val, boete, vergiffenis (rédemption). ‘De mensch wordt volwassen, groeit op, te midden van de graven van hen, die hem voor zijn gegaan; zoo ook groeit de menschheid op de puinhoopen der naties. Alles is verwoesting en wedergeboorte; de palingenesie is de wet die herstelt.’
Zoo ziet hij dan den menschelijken geest voortmarcheeren op een duisteren en mysterieuzen weg, waar het hem nooit geoorloofd is terug te keeren, ja zelfs niet om stil te staan. In dien onophoudelijken opmarsch van den menschelijken geest gehoorzamen alle elementen van ons intellectueele leven aan die groote evolutiewet. De ideeën der menschheid zijn zelve ook slechts ephemere verschijningen; evenals de geslachten der menschen volgen zij elkaar op.
Hoe manifesteert zich deze marsch vooruit van de menschheid; welke wijzigingen zullen zich voordoen om te beantwoorden aan de toenemende perfectie?
Het antwoord van Ballanche luidt, dat de vooruitgang bestaat in een ‘uitbreiding van de maatschappij’. D.w.z:
| |
| |
het regiem der kasten moet verdwijnen, en alle menschen zullen gelijkelijk deel hebben aan de zegeningen van den waren godsdienst. Als voorbeeld dient de Romeinsche geschiedenis, waar de ‘patriciërs’, oorspronkelijk de eenige ‘ingewijden’, langzamerhand hun voorrechten hebben moeten deelen met de plebs.
De worsteling tusschen patriciaat en plebs speelt een groote rol bij Ballanche; dit conflict, dat hij in allerlei vormen beschrijft, leidt tot het gevoel van de ‘humanité’. Het ontwaken van de idee der humanité is de grootste volmaking, die het hier op aarde den menschen gegeven is te verkrijgen.
Hoe is nu Ballanche theocratische opvatting te vereenigen met liberalisme? Hoe verbinden zich bij hem de conceptie van een maatschappij, die het individu te boven gaat, ja absorbeert, en het handhaven van uitgebreide prerogatieven voor het individu?
Ballanche geeft, evenals zijn theocratische leermeesters De Maistre en De Bonald toe, dat de mensch slechts denkt met de taal, die essentieel sociaal is. Hij geeft ook toe, dat het individu geen subjectieve rechten heeft. Ja, zegt hij in den Dialogue, de mensch heeft slechts plichten te vervullen en geen rechten te reclameeren, want alle rechten vloeien voort uit de maatschappij. Maar evenwel is de maatschappij voor hem slechts een middel en geen doel: de ware bestemming van den mensch is het verwezenlijken van zijn volmaking in het toekomstig leven.
De invloed nu van dezen half-godsdienstigen en fantastischen, half sociologischen denker op Leroux kan niet gering zijn geweest. Hij week alleen meer dan Ballanche af van het Christelijk dogma; de mensch zal tot volmaking en geluk niet in een leven hiernamaals komen maar in zijn aardsch bestaan.
In 1834 begint Pierre Leroux met zijn vriend Jean Reynaud een groot wijsgeerig-maatschappelijk woordenboek, een Encyclopaedie nouvelle, in den trant van de beroemde 18e-eeuwsche. Aan deze encyclopaedie werkten een aantal van de beste jongeren mee. Men behoeft slechts de namen te noe- | |
| |
men van H. Carnot, Edgar Quinet, Henri Martin, Le Play, Thoré, Legouvé, Renouvier, den lateren grondvester van het Neo-criticisme en een der belangrijkste wijsgeeren, die Frankrijk in de 19e eeuw heeft opgeleverd. Maar Leroux en Reynaud leverden de meeste artikelen. Twee daarvan verschenen in 1848 als afzonderlijke geschriften: Du Christanisme et de son origine démocratique. In 1838 en 1840 waren reeds verschenen: De l'Egalité en De l'Humanité. Hier komt Leroux' Drie-eenheid weer aan den dag.
Het eerste is een betoog, dat de Revolutie zeer terecht haar doel had samengevat in die drie groote woorden: vrijheid, gelijkheid, broederschap, omdat zij beantwoorden aan de drie uitingen van 's menschen leven: sensation, sentiment, connaissance. Hij wil aantoonen, dat het vooral de gelijkheid is, die de maatschappij behoeft, maar dat zij thans slechts op kracht en macht is gegrondvest. Toch had reeds de stichter van het Christendom de gelijkheid en de broederschap, waarvan ‘le repas égalitaire’ het symbool is, vooropgesteld. Tot nog toe is de menschheid beheerscht door het regiem der ‘kasten’: het geslacht (familia en gens), de polis en den staat; thans door dat van den eigendom. Deze ‘kasten’ moeten verdwijnen en één worden: le genre humain.
‘De l'Humanité’, met een opdracht aan Béranger, den populairen zanger van het Humanitarisme van dien tijd, wil nagaan, hoe alle positieve godsdiensten begrepen waren in dat ééne woord: Menschheid. De godsdienst is het ook, die de onderlinge solidariteit der menschen leert.
Door George Sand, die tot zijn bewonderaars behoorde, was hij in '41 in staat gesteld de Revue indépendante te stichten met Louis Vardot. Hij schreef daarin veel. Enkele titels van zijn artikelen wijzen reeds aan, in welke richting hij zich vooral ontwikkelde. Het zijn bv.: Discours de la situation actuelle de l'esprit humain; de Dieu, ou de la vie considérée dans les êtres particuliers et dans l'être universel; een artikel over de wijsbegeerte van Schelling; zijn breed opgevat onderzoek: Du Christianisme, bijdragen over Petrarca en over Cousin en Jouffroy. Verder schreef hij er de artikelen, die hij verzamelde in een boek: De la Ploutocratie, waarin hij, als zoovelen van de besten, het economisch-financieele Frankrijk beschrijft als een groot atelier van arbeid
| |
| |
en productie met 30 millioen beambten en gesalarieerden, 4 millioen kleine eigenaars, wier inkomen te nauwernood in hun behoeften voorziet en 1 millioen rijken wier inkomen hun behoeften overtreft. In cijfers der productie was het zóó, dat Frankrijk in 't geheel per jaar 9 milliard rijkdom opbracht: hiervan gingen 4 milliard als ‘netto revenu’ naar de rijken, 1 1/2 milliard kwamen aan den Staat en 3 1/2 milliard aan ‘de armen’. Hij constateert, dat de armen of arbeidende klassen, uit de Fransche Revolutie geen voordeel hebben getrokken. Frankrijk was een plutocratie, waar nog slechts Plutus in plaats van den proletariër Jezus werd vereerd.
Hiermee, kan men zeggen, was Leroux socialistisch propagandist geworden, al begaf hij zich niet in de politieke arena. En hij liet er op volgen zijn: Le carosse de M. Aguado, een dialoog in een Parijsche kroeg naar aanleiding van de schitterende koets van een Cubaansch bankier, Aguado, een tijdgenoot. De naam had ook Rothschild of Nucingen of Laffitte kunnen luiden. In pakkenden vorm wordt daarin aangetoond, dat de moderne groote kapitalist op reusachtige schaal de roofridder der Middeleeuwen is. Nu is Isaac van York, de vertrapte Jood uit Ivanhoe, meester geworden. En hetgeen daaruit volgt is: daar de rijkdom voortkomt uit de menschelijke associatie, moet hij ook allen ten deel vallen.
In 1844 verliet Leroux Parijs met gezin en vrienden - hij was inmiddels met een eenvoudige vrouw gehuwd - en begint in het departement Creuse (het oude Berry) in de buurt van Nohant, het buitenverblijf van George Sand, een merkwaardige poging tot coöperatief leven, een proeve die hem waarschijnlijk tot het denkbeeld van zijn nieuwe en definitieve Drie-eenheid heeft gebracht: Solidarité-Triade-Circulus. Hij en zijn vrienden vestigden zich op de hoeve Boussac, gelegen op een hoge dorre rots. Het doel was landbouw te verbinden met industrie en op coöperatieven grondslag een drukkerij in te richten voor het uitgeven van Leroux' werken. Zijn twee broeders: Jules en Charles, verder twee jonge vrienden, die later zijn schoonzoons werden, en nog een aantal blijvende kolonisten gingen mee. Tijdelijk vestigden er zich ook vele anderen, waaronder een aantal later bekende republikeinen en politici.
| |
| |
In Boussac nu ontwikkelde Leroux definitief zijn eenigszins nevelachtig stelsel tot een afgerond geheel. Het bestond, zooals gezegd, uit een drie-eenheid. Het reikte van het hoogste en ijlste: het Drie-eenig Godsbegrip tot het allerlaagste, dat wat in de duisternis wordt uitgeworpen. Want de Circulus is niets anders dans een toepassing van hetgeen in China sinds een paar duizend jaar geschiedt: het denkbeeld, dat de mensch door zijn uitwerpselen de Aarde weer kan en moet teruggeven, wat hij haar onttrekt in den vorm van voedsel.
Leroux's stelsel - zooals het zich in Boussac vormde - vatte natuurlijk in hoofdzaak samen wat hij reeds had bedacht. Alles ging uit van het Drie-eenig Godsbegrip. Daarnaast werden dan de begrippen van de ‘menschheid’ met haar wet van vooruitgang en van Drie-eenheid van het Heelal gesteld. Het universeele leven hangt in alle deelen samen. Alles is solidair. De maatschappij moet geordend worden volgens de triade, een tot in alle onderdeden doorgevoerde indeeling in drieën van alle verschijnselen, instellingen en toestanden der maatschappij: eigendom-familie-staat; vrijheid-broederschap-gelijkheid; burgers-geassocieerden-beamten; sensation-sentiment-connaissance. De ‘circulus’ had voor Leroux vooral ten doel de weerlegging van de theorieën van Malthus. Hij wilde aantoonen, dat door den circulus Malthus' stellingen, dat de productie geen gelijken tred kon houden met de bevolking, ad absurdum werden gevoerd.
Behalve zijn proeven met den circulus - de mest-kwestie in de practijk - ging Leroux natuurlijk voort met schrijven. Zoo gaf hij o.a. Malthus et les économistes, tegen de economisten, waarin hij steunt op Toussenel's beroemd boek: Les Juifs, rois de l'époque, waarin de aanbidding van het Gouden Kalf wordt geschilderd. De circulus had Leroux den moed gegeven om tegen de economisten vol te houden, dat Malthus' stellingen drogredenen waren.
De Februari-revolutie van '48 riep ook hem - het was onvermijdelijk - naar Parijs terug. Welk een illusies wekte zij! Men weet het, Flaubert, de groote pessimist, heeft haar later in zijn Education sentimentale laten zien van den kant van den gedesillusioneerde. Maar op het moment zelf, in dat vroege voorjaar der Volkerenontwaking, welk een storm van
| |
| |
humaniteit, solidariteit, broederschap scheen toen eenige weken over Frankrijk te waaien!
Leroux - hoewel reeds een vijftiger - deelde die illusies, wierp zich in de politiek en werd, tegelijk met Thiers en Proudhon op 4 Juni in de Nationale Vergadering gekozen. Leroux-Thiers! De nevenschikking der namen is in staat alle problemen der geschiedenis op te roepen. Wij pogen dat hier niet.
Leroux' politieke rol in de Nationale Vergadering van '48 is slechts gering geweest. Hij wekte er herhaalde malen den lachlust op door zijn diepen ernst. Slechts één keer was hij er als 't ware de stem van Frankrijk's geweten, toen hij op den 15n Juni waarschuwde tegen hetgeen dreigde: de woedende botsing tusschen bourgeoisie en proletariaat, de Juni-dagen, waaruit, weten wij nu, Frankrijk's noodlottige geschiedenis van 1850 tot 1940 onvermijdelijk is gevolgd. Toen - maar ook toen alleen - speelde hij een historische rol. En profetisch was ook zijn groote rede van 30 Augustus '48, waarin hij een uitgebreid stelsel van sociale politiek verdedigde - o.a. een normalen arbeidsdag - een stelsel, dat eerst 50 jaar later in Frankrijk begon opgebouwd te worden. Die redevoering bevatte inderdaad heel een programma van sociale politiek, dat slechts het nadeel had een halve eeuw bij zijn tijd vooruit te zijn ‘Projet d'une constitution démocratique et sociale, fondée sur la loi même de la vie, et donnant, par une organisation véritable de l'Etat, la possibilité de détruire à jamais la Monarchie, l'Aristocratie, l'Anarchie, et le moyen infaillible d'organiser le travail national sans blesser la liberté.’
De staatsgreep van den bastaard van Hortense joeg ook P. Leroux over de grenzen en maakte hem balling 's lands. Eerst in Londen, waar hij als zooveel emigranten moeizaam het brood verdiende met lesgeven en krantenartikeltjes. Hij ontmoette er o.a. George Eliot, die hem een ‘dreamy genius’ noemde. Daarna te Jersey met zijn broers, waar zij zich vestigden aan de baai van Samarez. Dat overigens onbekende strand heeft zijn naam gegeven aan niet zijn laatste, maar wel het eenige werk, dat ook volgens Quack - en ik kan dit bevestigen, voor zoover mijn lectuur strekt - in staat is, zijn naam althans onder den beperkten kring der ‘érudits’ te
| |
| |
doen voortleven: La Grève de Samarez. Hij noemt het zelf een poème philosophique. En het ontleent zijn waarde zeker aan het feit, dat het zich vooral ook met de schoone literatuur bezig houdt en een groote kennis van althans de Latijnsche poëzie verraadt.
Leroux overleefde de ballingschap. Hij ging eerst, nog vóór het einde van het Keizerrijk naar Zwitserland, daarna naar Frankrijk terug, studeerde er nog veel, gaf ook nog een en ander uit, overleefde den oorlog, maar stierf tijdens de Commune in April 1871. De regeering van de Commune eerde hem bij zijn begrafenis.
Wil men iets als een eindoordeel?
Bij een Leroux zweeft het ‘socialisme’ - zooals wij het thans noemen - d.w.z. de idee van een nieuwe Polis, van een toekomstige Stad, waarin het leven weer schoon zou zijn en de woedende tegenstellingen der maatschappij sinds den Gouden Oertijd weer zouden zijn opgeheven - de idee is die der groote Joodsche profeten, van een Hosea en een Micha, weer gegroeid in de 18e eeuw - nog als een soort gouden mist boven de hoofden der élite van de toenmalige menschheid. In één eeuw is zij, de Idee, neergedaald in de werkelijkheid, op den platten bodem der geschiedenis en heeft zij, evenals het Christendom, gruwelijke nieuwe botsingen, slachtingen, moord, bloed verwekt.
Dit schijnt wel de groote historische wet. Het streven naar gerechtigheid - de Fransche denker Henri Ner heeft dit prachtig uitgewerkt o.a. in zijn Les apparitions d'Ahasvérus - verwekt strijd, moord, bloed. Zegt trouwens het Evangelie het niet: ik ben niet gekomen om den vrede te brengen, maar het zwaard? En, naarmate de geschiedenis zich ontwikkelt, is de werking, de doodelijke werking dezer ideeën van gerechtigheid en humaniteit misschien sneller. Versnelt m.a.w. ook de periodiciteit der groote slachtingen. En toch kunnen wij niet nalaten de Gerechtigheid na te jagen. En hen, die haar in het verleden hebben nagejaagd, als Pierre Leroux herdenken wij en eeren wij.
W. VAN RAVESTEYN
|
|