| |
| |
| |
De vete
Voor Jan L. Broeckx
Peter Severius was precies oud genoeg geworden om aan reizen te denken, of om te trouwen. Zijn vader, die zeer rijk was en zeer dik, had er lange nachten over nagedacht welke van beide mogelijkheden hij zou aanwenden om de opvoeding van Peter te voltooien, maar hij was niet tot een besluit gekomen dat hem voldoening schonk. Een tijdlang had hij overwogen om beide, reizen en trouwen, te combineren, maar hij wist zeker dat Peter, eenmaal getrouwd, de brui zou geven aan reizen, omdat dit hem onverschillig liet, en Severius wou per se hebben dat zijn zoon een reis om de wereld maakte. Anderzijds vreesde hij dat Marina Malogni, het meisje dat hij voor zijn zoon op het oog had, het tijdens Peter's afwezigheid met een andere man zou aanleggen, en Severius wenste Marina tot schoondochter en geen andere.
Ten slotte had hij over dat alles een lang onderhoud met zijn vrouw, die spichtig was als een oude vrijster, en nijdig als het regende, want dan deden haar gewrichten pijn.
‘Ga Marina's vader opzoeken en kom met hem tot een vergelijk’, was het enige besluit dat hij uit hun discussie kon trekken. En dat leek hem nog het beste.
Een mooie zondagvoormiddag zocht hij Malogni, die even rijk was en dik als hij, op, en samen weidden zij in 't lang en in 't breed uit over hetgeen hen zo nauw aan het hart lag. Want Marina's vader wenste Peter tot schoonzoon en geen andere. Peter was knap en niet armer dan Marina en
| |
| |
hij zou later de zaken van beide vaders tot een enkele verenigen en nog rijker en machtiger worden dan zij ooit geweest waren. Zij, Peter's vader en Marina's vader, zeiden dat niet, maar zij mediteerden er, elk bij zichzelf, een minuut lang over terwijl zij diepzinnig keken in hun borrel, waar een zonnestraal op viel.
‘Peter zal precies een jaar wegblijven’, zei Severius.
‘Marina zal op een jaar precies klaar komen met haar uitzet’, antwoordde Malogni. ‘Zij zullen een mooi paar vormen.’
‘Een mooi paar’, beaamde Severius.
Plechtig reikten zij elkaar de hand en dronken daarna nog enkele borrels en besloten dat de huidige politiek van de regering de uitbreiding van de export in de weg stond.
‘Zo ga je dus toch die reis maken’, eindigde Severius zijn verhaal, toen hij alles verteld had aan zijn zoon. Maar deze keek somber. Noch de reis, noch Marina konden hem bekoren. En hij zegde het ook, ten minste, hij poogde het te zeggen, want toen hij begreep waar Peter heen wou, werd zijn vader zo boos dat hij begon te stotteren. En voor een keer was zijn vrouw het met hem zo eens, dat zij samen Peter gedurende twee uur het leven tot een hel maakten, tot hun zoon wegliep en Marina opzocht.
Peter vond het meisje op de plaats waar beider tuinen aaneengrensden. Zij droeg een wit kleed, dat haar in een engel omtoverde, en zat op een bank in de zon. Haar koperkleurig haar glansde zo dat een andere man er hartkloppingen van zou gekregen hebben, maar Peter was op dat ogenblik te boos om haar mooi te vinden. In het gebladerte boven haar hoofd zong een vogel en ver kraaide een haan.
‘Ik weet alles’, zei Marina, nog vóór Peter de gelegenheid kreeg om te spreken, ‘en ik denk hetzelfde als jij’.
‘De reis maak ik’, zei Peter, ‘maar trouwen doe ik niet’.
Marina vatte dit niet op als een belediging want zij kenden elkaar van toen zij klein waren en zij hield ook helemaal niet van Peter, ten minste niet zó.
‘Ik loop weg’, zei ze.
Peter bewonderde haar in stilte en zei:
‘Dan is het O.K. Zorg er alleen maar voor dat hij je niet onterft’.
| |
| |
Marina knipoogde...
Zo'n vaart zal het wel niet lopen. Als ik trouw, zal het toch met een rijk man zijn.'
Toen hij thuiskwam deelde Peter zijn vader mede dat hij de reis naar China reeds volgende week zou aanvatten, en Severius was trots op zijn verstandige zoon.
En Peter vertrok, maar Marina ook, een heel andere kant uit. Malogni kreeg bijna een beroerte, ging schreeuwend bij zijn even rijke buurman en schold Peter uit voor een eerloze. Toen werd Peter's vader woedend en duwde Marina's vader een brief van zijn zoon onder de neus waarin stond dat Peter en Marina samen tot het besluit waren gekomen dat zij niet bij elkaar hoorden en dat zij daarom elk een andere kant waren uitgegaan.
Dan sprak Malogni woorden uit waarvan hij spijt had toen het te laat was.
‘Je sleurt mijn naam door de modder’, zei hij. ‘Mijn klanten en mede-aandeelhouders zullen zeggen dat mijn dochter met jouw zoon is weggelopen, en dat terwijl ik haar alles wou geven wat zij wensen kon.’
En verder sprak hij van nefaste publiciteit en van een belachelijke smet op zijn soliede naam.
Inwendig maakte zulks Severius blij daar hij een zoon had en geen dochter en de soliditeit van zijn naam op dat punt geen gevaar liep. Daardoor werd hij enigszins mild. Hij poogde Marina's vader te sussen en herinnerde hem aan de dagen toen zij achter kleine tafeltjes druk redeneerden over wereldvrede en de noodzakelijkheid van een wereldparlement.
Dit was echter olie op het vuur. Malogni vond dat de wereldvrede hier niets mede te maken had en verklaarde dat hij van nu af geen zaken meer wenste te doen met Peter's vader en dat hij alle connecties voorgoed als verbroken beschouwde.
Severius slikte dit met een onbewogen gelaat, doch toen zijn buurman hem op zekere dag een grote bestelling voor het buitenland voor de neus wegkaapte, wist hij dat een vete tussen hun huizen uitgebroken was. Hij vermagerde lichtelijk, maar voelde zijn energie toenemen. Op straf van ontslag verbood hij zijn bedienden en werklui nog praatjes te maken met de werklui en de bedienden van zijn concurrent. Enkele
| |
| |
onwilligen moest hij ontslaan, maar in hun plaats nam hij de onwilligen van zijn concurrent aan. Beide partijen werden zeer sterk in hun afkeer voor elkaar en daar vloeide veel stof uit voort voor vermakelijke en doeltreffende publiciteit.
Severius zocht intussen ijverig naar middelen om zijn toch al zo uitgebreide inrichtingen nog te vergroten. Hoe sterker zijn aanhang werd hoe gemakkelijker hij er zijn concurrent onder zou krijgen. Hij overwoog zelfs de mogelijkheid om beide zaken tot één onder zijn gebied te versmelten.
Rijker in geld en aanzien werden zij beiden. Het kwam zelfs zo ver dat Malogni zich rijp begon te voelen voor de politiek en een zetel in het parlement bekwam. Zijn verontwaardiging, toen hij zich naast Severius zitten zag, als vertegenwoordiger van dezelfde partij nog wel, was groot. Op dat ogenblik begon hij te voelen dat er iets verkeerds was aan de politiek. Hij kwalificeerde het als geniepig - hoewel hij het bij zichzelf als rotheid bestempelde, maar hij ging over tot een andere partij, en maakte deze machtig en agressief met grote sommen. Toen won hij weer aan gewicht.
Intussen had Peter het al tot de andere helft van de wereld gebracht. Reeds lang had hij schik in reizen gekregen en in de wonderlijke dingen die hij zag. Hij vond het prettig om met mensen die hij niet kende en wier taal hij ternauwernood kon verstaan, vriendschap te drinken en met zijn medereizigers dektennis te spelen en herinneringen te kopen in achterbuurten. Soms voelde hij zich wel eenzaam en dan keek hij rond, maar hij vond geen enkel meisje waardig genoeg om er veel geld voor uit te geven. Tot hij op zekere dag, op een groot avondfeest in een consulaat, voorgesteld werd aan een landgenote, Marina Malogni, die zich verveelde. Geen van beiden gaf een teken van herkenning. Als bij afspraak begonnen zij te flirten, alsof zij elkaar nooit tevoren gezien hadden en beiden vonden zulks even pikant en aantrekkelijk.
Peter informeerde naar het hotel waar zij verbleef. Langs een omweg bekwam hij het adres. Zonder zich te bedenken nam hij er ook zijn intrek, en stond 's avonds aan zijn venster te mediteren over de schoonheid van haar, die aan het andere einde van de gang sliep. En eens, nadat zij een hele avond samen gedanst en bij het afscheid elkaar gekust hadden,
| |
| |
werd zijn eenzaamheid bij dat venster hem te machtig. Nonchalant slenterde hij de gang door en klopte bij haar aan. Hij hoorde een gesmoord ‘binnen!’ en wist, toen hij haar op de rand van het bed zitten zag, dat ze hem verwacht had.
Zij rekten de reis zo lang zij konden. Een vol jaar genoten zij van wat de wereld aan zorgeloze, gelukkige mensen bieden kan, tot zij ten slotte verlangden naar een eigen home en rust om kinderen op te voeden. Een dag, toen zij samen van een wandeling naar hun hotelkamer terugkeerden en Marina Malogni vermoeid op Peter's arm steunde, sprak hij:
‘Verlang jij nog niet naar huis, Marina?’
Zij keek twijfelend:
‘En vader, Peter, en jouw vader? Hoe zullen zij ons ontvangen?’
Peter lachte zorgeloos.
‘Zij wilden toch dat wij samen zouden huwen?’
Toen lachte ook weer Marina, want daaraan had zij niet meer gedacht.
Aan de grens van hun land werden hun papieren onderzocht door tot aan de tanden bewapende, haveloze mannen. Een van hen, die in lang niet meer geschoren was, vroeg Peter een sigaret.
‘Wat gebeurt hier?’ vroeg Peter, terwijl hij de ander vuur gaf.
‘Weet jij dat dan niet? Revolutie natuurlijk’, antwoordde de man.
‘Dat ken ik’, antwoordde Peter. ‘De ene helft eist precies het tegenovergestelde van de andere helft, en de sterkste heeft natuurlijk gelijk. En van wie wordt dat allemaal geëist?’
‘Van de president, nee, van de regering natuurlijk’, sprak de haveloze man. ‘Maar de toestand is nu zo dat er twee presidenten zijn - elke partij heeft er een - en geen regering. Daarom zullen wij een regering maken als wij het winnen.’
‘Voor welke regering ben jij?’
‘Voor de goede’, antwoordde de man trots. ‘Zij strijdt voor de rechtvaardigheid en de vrijheid.’
‘O zo! En waarom vecht jij mee?’ vroeg Peter nog.
| |
| |
‘Hoe kan ik dat weten?’ zei de man. ‘Ik ben niet geletterd. Maar de geletterden weten het natuurlijk, want zij zijn bijna allemaal officier of ambtenaar. Zij noemen het geen revolutie, zij noemen het een vete die op rechtvaardige wijze wordt uitgevochten.’
‘Een vete’, herhaalde Peter, terwijl hij peinzend naar Marina keek. ‘Wij zullen naar de hoofdstad gaan en zien.’
‘Zijn jullie soms neutralen?’. De haveloze man keek wantrouwig naar de met talloze stempels bedekte reispassen van Marina en Peter.
‘Zo zou je 't kunnen noemen’, grinnikte Peter. ‘Wij zijn wereldburgers.’
‘O, vaderlandlozen noemen ze dat, geloof ik’, sprak de man levendig, met een pientere uitdrukking op zijn vuil gelaat. ‘Dan hebben jullie ook geen idealen om voor te vechten. 'n Leeg bestaan leiden jullie.’
‘Dat heb je mooi gezegd’, prees Peter, en zij mochten door.
Zij kwamen maar moeizaam vooruit, want de voornaamste verkeersmiddelen waren ingezet in de strijd voor de rechtvaardigheid, maar met beleefdheid en veel geld geraakten zij toch tot aan de gevechtszone. Daar ging het gemakkelijker. Zij toonden hun ingewikkelde reispassen aan haveloze ongeletterden, spraken Engels, waardoor zij vertrouwen wekten en zwaaiden met witte zakdoeken. Slechts een keer werd op hen geschoten, maar dat gebeurde bij vergissing door een dronken geletterde die achterdocht koesterde en de kogel vloog er ver naast.
Ten slotte bereikten zij de hoofdstad. Het was winter, dus de periode van de feestelijkheden voor de weduwen en wezen van de revolutie. Iedereen vloeide over van liefdadigheid, en waar niet gedanst werd ten voordele van de verminkten, kwamen de lui samen om te drinken dat het hun oren uitliep ten bate van ‘Het Werk ter Morele Heropbeuring van de Soldaat’. Marina en Peter, die nochtans heel wat gezien hadden, voelden zich een beetje onwennig in al dat gedoe, en toen zij de mensen van dichterbij bekeken, bekroop hen een vreemde vrees voor hun respectieve vaders. Immers, waar alle inwoners van het land woedend rondliepen om een massa dingen die zo vaag waren dat niemand ze begreep, in
| |
| |
welke toestand zouden zij Severius en Malogni dan niet vinden, zij, die waarschijnlijk allebei grondige redenen hadden om boos te zijn.
Peter besliste een hotelkamer te huren en een tweetal dagen door te brengen met overleggen.
‘Laten we eerst trouwen’, zei Marina.
‘Inderdaad’, meende Peter, ‘dan zouden wij een geschikte adelbrief kunnen tonen. Het zou jouw vader alvast zachter stemmen, en hij is de kittelorigste van de twee.’
Toen zij evenwel poogden te trouwen, werden zij eerst uitgelachen.
‘De bestaande wetgeving deugt niet, en een nieuwe wordt niet gemaakt zolang de revolutie niet beslist is’, werd hun geantwoord. ‘Wij moeten de maatschappij gans opnieuw inrichten, op andere grondslagen althans. Och, doe maar voort zoals jullie bezig zijn. In tijden als deze wordt nooit erg nauw gekeken.’
‘Ik vrees lichtelijk dat mijn vader te conservatief is om daarmee in te stemmen’, zei Marina zacht tot Peter toen zij dat hoorde. ‘Weet je, hij is erg gesteld op zijn goede naam.’
‘Goede naam, goede naam’, herhaalde Peter peinzend. ‘Je geeft mij een idee, Marina. We gaan het proberen met geld.’
Met het geld vonden zij tussenpersonen, en met de tussenpersonen en ander geld troffen zij eindelijk een priester die zich moest schuil houden omdat hij het bij beide strijdende partijen verkorven had door te verklaren dat hun kruistocht zinloos was, zolang zij vochten met het zwaard in plaats van met het kruis. Zo kwamen zij aan een uiterst romantische trouwpartij, die helemaal niet in de lijn lag van hun opvoeding. Maar dat kwam goed uit ook, want doordat de priester ondergedoken was konden zij hem hun echte naam verklappen, zodat hun huwelijk echt en onvervalst was en zij de rechtvaardigen in de toekomst recht in de ogen zouden kunnen kijken.
Nadat zij van de priester de toelating hadden bekomen om voor God en de mensen te doen waar zij zich zonder zijn toelating voor zouden moeten schamen hebben, namen zij een moedig besluit.
‘Weet je’, zei Marina Malogni, toen zij het huis haar's
| |
| |
vaders naderden, ‘ik ben wel enigszins bang, maar toch geloof ik niet dat ik veel redenen heb. Hij kan ons niets meer doen. Wij zijn getrouwd.’
‘Hij kan je onterven’, merkte Peter op.
‘Ja, maar dan is jouw vader er toch nog?’
‘Die kan zulks ook doen. Maar ik geef toe dat die kans minder groot is. In de grond zal hij moeten toegeven dat ik een snuggere jongen ben.’
Hun verbazing was echter naderhand heel wat groter dan de uwe (want u hebt natuurlijk vermoedens, o lezer!). In de hall van Malogni's herenverblijf werden zij binnengeleid door bedienden in livrei die geen spier vertrokken toen zij de dochter van hun heer zo plotseling voor zich zagen, en toen zij even later aangemeld werden, kwam Malogni hen lachend tegemoet. Hij was dezelfde gebleven.
‘Eindelijk, kinderen’, zei hij hees, en wat aangedaan. ‘Eindelijk.’ Hij kneep in Peter's handen alsof het citroenen waren en liet Marina toe hem te kussen. ‘Eindelijk zijn jullie dan weergekeerd. Het heeft lang geduurd, och ja, wat heeft het lang geduurd... Je vader is ook hier’, vervolgde hij tot Peter, en pas had hij het gezegd of Severius verscheen.
‘Ik werd ongeduldig’, zei deze. ‘Je wil de kinderen gans voor jou alleen, oude egoïst’, en hij omhelsde Marina tot deze het gevoel kreeg dat zij iets onbehoorlijks deed en stond Peter toe hem de hand te drukken.
‘Kom binnen’, zeiden de vaders tegelijk. Severius legde zijn arm om Marina's middel en Malogni klopte Peter op de schouder en allen samen betraden de beroemde bibliotheek der Malogni's waar een groot houtvuur brandde.
Peter en Marina keken elkaar verward aan.
‘Wij komen van ver’, sprak Peter. ‘Wij deden een reis om de wereld.’
‘Natuurlijk’, antwoordde Severius, terwijl hij een grote sigaar opstak. ‘Dat stond op het programma. Eh... de toestand is hier niet helemaal zoals hij zou moeten zijn...’
‘Wij zijn getrouwd’, vervolgde Peter.
Severius deed verstrooid: ‘O ja?’, maar Malogni bleek geïnteresseerd: ‘Zo? Nu ja, zo was ook afgesproken, zo behoorde het. Ik ben tevreden, zeer tevreden...’
‘Het is bijna precies als vroeger, nee, beter dan vroeger’,
| |
| |
deed Severius behaaglijk. ‘Allen samen... Zeg eens...’ hij neigde zich vertrouwelijk tot Marina, ‘tussen je vader en mij kon het een hele tijd maar niet boteren’.
‘Laat dat rusten’, onderbrak Malogni. ‘Wie haalt nu nog oude koeien uit de sloot?’ Hij wendde zich tot Peter. ‘Wij hebben de laatste tijd geleerd alleen nog maar voor het heden te leven.’
‘Wanneer is de revolutie begonnen?’ vroeg Peter.
‘Heb je dan de bladen niet gelezen? Kom me nu niet vertellen dat het buitenland geen belangstelling heeft voor onze revolutie. Er zijn een hoop toeristen aangekomen.’
‘Ik las geen bladen.’
‘En Marina?’
‘Marina zèker niet.’
‘En de radio?’
‘Tja, als ik neerslachtig was luisterde ik 's avonds wel eens naar een rag-time-deuntje. Later dachten Marina en ik alleen nog maar aan elkander.’
‘Verliefde mensen zijn toch maar egoïsten’, bedacht Severius weemoedig.
‘Hoe is de revolutie begonnen?’ herhaalde Peter.
‘Hoe ging dat nu ook weer, Malogni?’ vroeg Severius, terwijl hij goedkeurend naar de blanke as van zijn sigaar keek. ‘Ik herinner het mij niet meer zo goed.’
‘Tja, hoe kwam het...’ Malogni krabde zich achter het oor. ‘Wij hadden destijds nog dat meningsverschil...’
‘Inderdaad. Wij hadden een boel last met mekaar... Je vader viel mij geweldig hard in die tijd, Marina, dat moet ik zeggen. En toen we 't bijgelegd hadden was er overal herrie.’
‘En niet zuinig’, viel Malogni hem voldaan bij. ‘De productie moest omhoog gaan en het aantal arbeiders verminderde. O, wij hebben het natuurlijk voor elkaar gebokst.’
‘En waarover hadden jullie moeilijkheden?’ drong Peter aan, en daarna had hij zijn tong wel kunnen afbijten. Hij wist het immers.
Severius maakte een beweging met zijn arm alsof hij die gedachte van zich wilde afzetten en Malogni deed hem na. ‘Oude koeien... Nu ik er over nadenk had het zo weinig belang dat ik het me niet juist meer herinner...’
‘Je hebt volkomen gelijk’, viel Malogni hem bij. ‘De
| |
| |
revolutie was intussen uitgebroken en wij moesten de belangen van ons duurbaar vaderland boven onze eigen kleine veten plaatsen.’
Opnieuw keken Peter en Marina elkaar aan.
Toen zij zich die avond in een weelderige kamer te bed begaven, zei Marina plotseling:
‘Laten we hier weggaan, Peter.’
‘Ja, laten we hier weggaan, Marina’, beaamde Peter. ‘O ja. Maar waarheen?’
‘Weet je nog die avond in het consulaat, waar wij aan elkaar voorgesteld werden?’
‘Dat mooie land is zeer ver, Marina.’
‘Wat geeft dit, Peter, samen?’
Hij sloot haar mond met een kus, en andermaal bekenden zij elkaar hun grote liefde.
Het ging ontzettend moeilijk om buiten de grenzen te komen, maar het lukte, het lukte, zoals het geliefden in romantische geschiedenissen altoos gelukt het happy-end te vinden waarmee zij aan het slot dienen bedacht te worden. Peter ontsnapte een paar keer aan de dood, doordat hij zo glad geschoren was en de revolutionnairen met ‘u’ aansprak, maar zijn zin voor humor, die hem aantwoorden ingaf welke niet begrepen werden, redde hem het leven.
En hoe kort hun de vorige wereldreis ook geschenen had, eens de grens van hun land voorbij, leek aan hun nieuwe tocht geen eind te komen. Hun ongeduld om de plaats te bereiken waar zij elkaar ontdekt hadden was ook zo groot!
Toen zij eindelijk zalig vermoeid aan het beloofde land aankwamen, werden hun papieren onderzocht door barse, haveloze mannen. Een van hen, met roodomrande ogen en en ongeschoren kin, vroeg Peter een sigaret.
‘Wat gebeurt hier?’ vroeg Peter, terwijl hij de ander vuur gaf.
‘Weet jij dat dan niet? Revolutie natuurlijk’, antwoordde de man.
Marina en Peter keken elkander aan. En toen zij weer recht voor zich heen staarden, lag er, voor het eerst, wanhoop in hun ogen.
PIET VAN LISHOUT.
|
|