| |
| |
| |
Kronieken
Een zwaluw of de lente?
De bijdrage van eerwaarde heer Westerlinck in ‘De Nieuwe Gids’ over de ‘Vlaamse Linie’ tegen de geest van daarin schrijvende Jezuïeten en geestverwanten, is een ernstig katholiek verschijnsel. Ik ken maar één enkel voorgaande dat er in importantie nauwelijks kan mee vergeleken worden: de vinnige aanval van Karel Van Den Oever, ruim twintig jaar geleden, op eerwaarde heer Joris Eeckhout, die niet genoeg bezwaren van morele aard inbracht tegen de zinnelijkheid in het werk van Karel Van De Woestijne.
Van Den Oever was slechts een leek en Westerlinck is priester, zelfs docent te Leuven. Van Den Oever viel slechts een gewoon wereldlijk priester aan en Westerlinck brandmerkt een Jezuïet met naam, de gehele redactie en representatieve priesters die men met de vinger kan aanwijzen. Van Den Oever kwam op voor meer orthodoxie en Westerlinck voor een verdraagzaamheid die hij wel christelijker noemt, maar die toch in de fideelste katholieke ogen ellendige laksheid is.
Was het de eerste maal dat Westerlinck zich zo nijdig tegen zijn eigen rangen keerde, zij het ook na eerst taktiekshalve trommelvuur op de vrijzinnigen te hebben gericht, het was niet de eerste maal dat hij duidelijk zijn gezindheid en motieven blootlegde. Wanneer men weet dat geen enkel priester iets mag publiceren sine consensu superiorum, krijgt dit feit meer betekenis. In beginsel moeten priesters voor
| |
| |
elke publicatie vooraf de toelating vragen, maar practisch publiceren zij zonder toelating die teksten waarvoor zij te goeder trouw zeker zijn van het imprimatur. Uit één artikel kan men dus niet opmaken dat het bisdom het er mee eens is en is het er niet mee eens, dan zal de buitenstaander er niets van merken, maar wanneer een geestelijke, docent te Leuven, herhaaldelijk en telkens scherper opvattingen vooruitzet die in clericale middens verrassend klinken, mag men daar wel uit opmaken dat hij steun vindt in zijn universitair midden en dat zijn rector en bisschop hem zwijgend toejuichen of oogluikend laten betijen. Immers, het is bekend en het heeft vele katholieke leiders geërgerd, dat de prinsen der kerk buitengewoon soepel zijn voor de wereldlijke macht, adel en rijken, maar snijdend autoritair voor hun priesters en plebeïsche gelovigen. Daarom is het niet denkbaar dat Westerlinck zijn bijdragen zou geschreven hebben, indien zijn overheid er positief tegen ware.
Zijn scherpte tegen de Jezuïeten en hun persactie die hun zeer nauw aan het hart moet liggen, daar zij er zichtbaar al hun kracht op zetten, kan niemand verwonderen die weet dat de Jezuïeten zeer trots een grote onafhankelijkheid cultiveren tegenover de bisschoppen die daar waarschijnlijk het hunne over denken. Zo is het een publiek geheim dat de Vlaamse en Waalse onderwijs-Jezuïeten van Brussel zich onomwonden akkoord verklaren met het Ministerie van Onderwijs, of om het juist uit te drukken, zich onomwonden desolidariseren van de manier waarop de seculiere clerus deze politiek op leven en dood bevecht. Het bisdom weet dat ongetwijfeld en het is ver van onmogelijk dat het, na van Jezuïeten een les gekregen te hebben in verdraagzaamheid tegenover het officieel onderwijs, op zijn beurt door een vechthaantje van Leuven die tolerante sociëteit van Jezus laat kapittelen wegens persintolerantie.
Dit vermoeden krijgt grond, als men weet dat de ‘Vlaamse Linie’ nog maar pas bestaat, terwijl het katholiek monument van culturele intolerantie en obscurantisme, Lectuurrepertorium, een werk waarover alle intelligente katholieken zich diep schamen, waarvan zij weten dat het hun in de toekomst gedurende tientallen jaren steeds venijniger als een cultuurschandaal zal voor de voeten geworpen worden, reeds meer
| |
| |
dan vijf en twintig jaar bestaat en dat Westerlinck het zelfs verdedigd heeft. Het is werk van een seculier priester.
Welnu, al wat de Hollandse en Vlaamse Linies te samen tot hiertoe geschreven hebben is nog geen druppel in de zee van Lectuurrepertorium.
Hoe dit alles ook zij, de publicatie van Westerlinck's bijdrage wettigt de conclusie dat een zeker gedeelte der leidende katholieke intellectuelen, met de wens of het oogluiken van hun overheid, een politiek van culturele tolerantie willen inluiden die in het Vlaams katholicisme totaal nieuw is. Het is een ernstige poging om de voor hen verontrustende vlucht van de Vlaamse intellectuelen uit het katholicisme te remmen en niet nog méér getalenteerde ‘renegaten’ te moeten afschrijven, maar deze bedoeling belet niet dat een katholieke beweging voor verdraagzaamheid de Vlaamse vrijzinnigen slechts kan verheugen, want hun verlangen naar vreedzame cohabitatie is oprecht.
Het sympathiek begroeten van een toenaderingsgeste is niet de enige reden waarom in dit tijdschrift aandacht wordt besteed aan een polemiek onder geestelijken. Zo goed als zeker wordt deze nieuwe opvatting de gedragslijn voor vele jaren van ‘Dietsche Warande en Belfort’, de oudere collega van ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ en ‘De Vlaamse Gids’. De drie mederedacteurs van Westerlinck, veel meer uitblinkend door gematigdheid dan energie en initiatief, zullen Westerlinck over geheel de lijn trouw volgen en wij hebben ondervonden dat deze voor de verdraagzaamheid op twee fronten wenst te strijden, zodat hij naar onze kant uit reeds een paar even duchtige lessen in humanisme heeft gegeven als hij nu de Jezuïeten komt op te dienen in christelijke liefde. Met een woord, de houding van ‘Dietsche Warande en Belfort’ is grondig gewijzigd en dit wekt onze belangstelling. August Van Cauwelaert beoefende zelf de christelijke liefde en Albert Westerlinck predikt ze aan anderen.
Hij beroept zich op de christelijke plicht elke naaste lief te hebben en op het verbod hem zedelijk te schaden. Voorts gebruikt hij het opportuniteitsargument dat de in zijn ogen te grote strengheid de katholieke rangen decimeert.
Christelijke liefde is het enig, maar ook zeer sterk argument dat men voor verdraagzaamheid kan inroepen tegen- | |
| |
over katholieken en zolang men bij de tien geboden en het evangelie blijft staat men daarmee veilig. Alhoewel in dat kleine idyllische boekje vreselijke dingen staan over de ergernisgever die met een molensteen aan de hals in het diepste van de zee moet worden verdronken, over het eigen oog dat men moet uitrukken wanneer het ergert, over de rijke die door het oog van een naald, zij die naald dan ook een schaapspoort, in de hemel moet kruipen, over vader en moeder die men moet verlaten en niet meer kennen, etcetera, de algemene slot-indruk die men er in opdoet over Christus' leer en voorbeeld is manifest naastenliefde, barmhartigheid, liefdadigheid, vergevensgezindheid zonder grenzen tegenover iedereen, ook vijanden, misdadigers, overspeligen, vreemden, andersdenkenden. Wanneer Westerlinck opkomt tegen zekere praktijken van de reguliere clerus met een beroep op liefde, dringt zich dan ook de overtuiging op dat hij teruggrijpt naar de ware geest van het christendom, geconcretiseerd in het evangelie. ‘Het evangelie is liefde’, schrijft Anton Van Duinkerken in zijn ‘Verscheurd Christendom’, veel te weinig opgemerkt boek waarin men het enigermate onclericaal katholicisme van Westerlinck het best en uitvoerigst omschreven vindt.
Maar het katholicisme is nu eenmaal meer dan het evangelie. Op grond van dat evangelie hebben de opvolgers van Petrus, eerste hoofd van de apostelen, zich een absoluut gezag aangematigd dat zij in de loop der tijden, met zeer diverse middelen hebben uitgebreid en in de negentiende eeuw definitief bekroond met zichzelf onfaalbaar te verklaren. Zij hebben met dat gezag een ingewikkelde Godsleer, zedeleer en rechtsleer gesanctionneerd waaraan zij niet meer laten, zelfs niet meer kunnen tornen zonder hun gezag op te geven en geheel hun godsdienst failliet te verklaren.
Op het einde van de negentiende eeuw, na de dogmaverklaring van hun onfaalbaarheid en de veroordeling van de modernisten, hadden zij hun constructie voltooid en er zich onherroepelijk in vastgemetseld. Zij hebben er sindsdien niets wezenlijks meer aan toegevoegd. Het verschil tussen hun bouwsel en het oorspronkelijk evangelie is enorm, al is elk dogma en leerpunt met gewijde teksten en helaas met niets anders gestaafd. In het evangelie staat: ‘Steekt het
| |
| |
zwaard in de schede, want al wie met het zwaard omgaat zal door het zwaard vergaan’, maar volgens de moraal kan een oorlog heilige plicht zijn en de paus heeft kruistochten georganiseerd, misschien volgens de andere tekst: ‘Ik ben niet gekomen om de vrede te brengen maar het zwaard’. Met handvollen liggen de discordanties voor 't grijpen, maar wegens de beknoptheid, vaagheid en innerlijke tegenspraak van de oeroude heilige geschriften kan elke lering en houding met een gewijde tekst worden gedekt.
Het heeft geen zin hier dieper op in te gaan dan juist nodig is om te constateren dat Westerlinck volkomen terecht kan wijzen op de essentiële christelijke plicht van liefde zonder dat dit wegneemt dat de kerk, die toch het ware christendom beoefent, een totaal andere houding aannam en aanneemt. Men kan dus niet zeggen dat de houding van Westerlinck christelijker of katholieker is omdat zij een duidelijk en zoet evangelisch grondbegrip vooropzet. Het katholicisme is de kerk zoals zij hic et nunc waait en draait na negentien eeuwen.
Wat is dan op dit ogenblik de positie van deze kerk?
Terwijl de bisschoppen van Rome, als vertegenwoordigers van Jesus op aarde en onfaalbaar, gedreven door geloofsijver en geharceleerd door ketters, hun driedubbel stelsel van theologie, moraal en canoniek recht en hun hiërarchische organisatie, opbouwden, heeft, in het begin der westerse beschaving onder hun leiding, maar later volkomen zelfstandig, de menselijke kennis van het heelal, van de geschiedenis, van de menselijke natuur en van de stof zich heel wat krachtiger ontwikkeld en sedert het west-europees geesteskeerpunt dat in de geschiedenis de Verlichting wordt genoemd, is een onverzoenbare tweespalt tussen het vrije denken en het dogmatiserend gezag aan het licht getreden, nog wel omtrent de centrale punten, het bestaan van God, het feit van de openbaring, de goddelijkheid van Christus, de sanctie van de moraal, de verrijzenis des vlezes, de waarde van de christelijke zedeleer, de mogelijkheid van enige onfaalbaarheid.
Geen katholiek intellectueel in Europa kan nog ontsnappen aan de kennisname van beide standpunten in dit dispuut
| |
| |
en hij verdient de naam intellectueel niet, zelfs haast niet de naam mens, indien hij het niet grondig en persoonlijk onderzoekt. Welnu de kerk is zozeer overtuigd van de uitslag van dit onderzoek dat zij geheel haar machtige organisatie en haar absoluut gezag in het werk stelt om het niet te laten plaats hebben. De feiten wijzen uit dat zij juist ziet. De intellectuelen verlaten meer en meer haar rangen. De katholieke intellectueel die werkelijk alles gelooft waartoe de kerk hem verplicht, is zelfs in het vlaamse land een zeer grote zeldzaamheid geworden, terwijl de grote meerderheid van het zogenoemd eenvoudig vlaams volk pratikeert uit gewoonte, menselijk opzicht en de vrees dat er, wie weet, misschien toch een hiernamaals bestaat.
De kerk staat volslagen machteloos tegen deze massale afvalligheid. Zij kan niet de minste leerstellige toegeving doen zonder zichzelf op te heffen en zij is niet meer bij machte om haar gedoopten tegen de straling van de evidenties der natuurlijke rede te omschutselen.
Dààr ligt geheel het probleem en of de Jezuieten nu ijveren met de zweep van de Linie, of Westerlinck met de christelijke liefde die steeds maar door de vingers ziet, het probleem verandert er geen zier door voor de katholieke intellectueel.
Men mag er niet aan twijfelen dat de houding van Westerlinck is ingegeven door een oprechte en diepe overtuiging, een beminnelijke en achtenswaardige interpretatie van zijn godsdienst, maar op slot van zaken is het ook een tactiek. Men mag het daarbij voor zeker houden dat deze tactiek zal worden toegepast daar hem anders reeds lang het zwijgen ware opgelegd. Van nu af zal dus in de vlaamse katholieke cultuurkring langer plaats zijn voor oorspronkelijke talenten, voor weifelaars, zondaars, afvalligen. Het werk van vrijzinnigen zal niet meer zo bot worden afgewezen en bestreden. Er zal waardering zijn voor hun talent en begrip voor hun eerlijkheid.
De rigoureuze richting zal er natuurlijk de strijdbijl niet bij neerleggen, er zal onder geloofsgenoten nog menigmaal bedekt en openlijk worden getwist. Maar de inquisitoriale
| |
| |
trek van de ene gezichtshelft van het vlaams clericalisme, zal gemilderd worden door de glimlach van evangelische menslievendheid op de andere helft.
Hoezeer het de vrijzinnigen ook verheugen zal een aggressivitit die zij verfoeien te zien temperen en een vreedzamer samenwoning met de gelovigen te zien tot stand komen, het enige dat in hun ogen werkelijk belang heeft is de betekenis van dit alles voor de harmonische bloei van onze cultuur.
Nu is cultuur expressie van een wereldbeschouwing in maatschappelijke en individuele levensvormen, geestes- en kunstwerken. Noch Westerlinck, noch de Jezuieten zullen dat tegenspreken. Wat de mens vormt, zijn leven zin en waarde geeft is zijn persoonlijke uiteenzetting met de levensvragen en wat de gemeenschappen bindt is de eenheid in deze beaming. Geen adellijker adelteken heeft de mens dan dat hij eerst mens wordt door een soeverein oordeel over oorzaak, ruimte en tijd, over het heelal. Hij heeft geen heiliger, onaanraakbaarder recht dan die soevereine vrijheid.
Het euvel nu dat op onze vlaamse cultuur weegt is niet dat zij gelovigen telt en humanisten, of van een dezer beide te veel of te weinig, het is dat een traditie, die haar cultuurscheppende kracht heeft verloren en ze niet meer kan terugwinnen, geen ruimte laat en het klimaat bederft voor de hogere bloei van de persoonlijkheid. Het is, concreter gezegd, het aantal productieve krachten dat ons bezig houdt met koetjes en kalfjes, ja met moppen, omdat zij niet met liefde en hartstocht durven zeggen wat zij werkelijk denken, niet durven leven zoals zij willen. Het is de skepsis, de berusting, de onledigheid met het banale, de huisbakkenheid en de dorperigheid waartoe de mens vanzelf verzinkt die niet in goddelijke vrijheid op metaphysische trek kan.
Een nieuwe katholieke tactiek die op zichzelf in onze ogen verblijdend is, kan zeker een en ander jong talent wat langer op twee oren laten slapen, kan het cultuurpeil van de katholieke gemeenschap licht doen stijgen, kan een prettiger en logischer verhouding scheppen tussen de opposiete wijsgerige gezindheden, zeer appreciabele dingen, maar de cultuur blijft gesloten, de ziel moet haar vlucht nemen in een volière. Wij weten dat het helaas niet anders kan ondanks alle christelijke liefde.
GERARD WALSCHAP.
|
|