| |
| |
| |
Jan Greshoff
I
Het doel van alle leven is toch leven.
J. Gr. ‘Gedichten’, Verzameld Werk. Van Kampen, Querido.
Op 15 December jl. werd Jan Greshoff voor de tweede maal dertig jaar. Te dier gelegenheid, en ook omdat het nodig werd, verschijnen in duo-uitgave bij P.N. Van Kampen en Zoon, N.V., en bij Em. Querido's Uitgeversmij, N.V., Amsterdam, zijn onvindbaar geworden of nog nooit gebundelde geschriften, in vijf delen: Gedichten, Legkaart, Zwanenpesten, Grensgebied, Het Boek der Vriendschap.
De eerste twee kunnen we reeds ter hand nemen om er uit op te maken wat de poëzie met Greshoff deed en welke opinie hij over haar heeft opgedaan. Niet altijd hebben zij elkaar vertrouwd maar tot een breuk is het nooit gekomen. Geen sterker verhoudingen trouwens dan die waar beide partenairen zichzelf blijven na de eigen en elkaars grenzen door onomkoopbare douaniers te hebben afgezet. Wat dan van den ene tot den andere gaat is degelijke want gecontroleerde waar.
Als levenskunstenaar heeft men Greshoff aan de hand van zijn gedichten en gedachten zelden op smokkelen betrapt.
| |
| |
Vierkant komt hij met zijn mening voor den dag en tegenover zichzelf heeft het enfant terrible Jan den burger Greshoff niet gespaard.
Er blijven den mens, die geen zit in 't gat heeft, niet veel middelen ter beschikking in onze traditionele steden om op de vlucht te slaan. Greshoff kon gerust voor zijn zoons dichten:
Maar de onrust drijft hem telkens weer op reis,
zonder dat de ‘ingezetenen’ hem voor leugenaar hadden moeten schelden, ware hij te Nieuw-Helvoet gebleven in stede van nu ‘De Grashof’ te bewonen op Quarryhill bij Kloofnekweg, aan den voet van den cordiaal magnetisch geladen Tafelberg te Kaapstad. Het is alleen de dromer in ons, die verzen letterlijk opvat; daarom precies lezen wij poëzie.
Greshoff werd moedig en wijs den dag waarop hij Holland verliet voor Brussel, Brussel voor Zuid-Afrika, na intussen zijn spleen en zijn vrouwelijke nieuwsgierigheid, tenzij het een chronische ubikwiteitsontsteking gold, ontsmet te hebben in Italië, Frankrijk, Indië en de States.
Van dienzelfden moed, synoniem van mannelijke openhartigheid, getuigde hij tegenover de publieke opinie, toen hij haar onomwonden verklaarde:
Het heil van de gemeenschap laat mij koud
en:
der Sovjetrepubliek en Nederland
blijf ik volkomen onverschillig.
Onverschilligheid is echter géén vorm van leven. Greshoff stelt geen belang in den sleur van een natie, zolang het haar goed gaat. Maar schendt en kwetst men haar, dan komt zijn latente liefde automatisch boven, samen met zijn afkeer voor geweld, en dan krijgt het aanwenden van een onverwacht bezittelijk voornaamwoord een tragische betekenis:
Boven de einder laait een rosse vlam
't is onze stad die brandt, 't is Rotterdam.
| |
| |
En hij, de nuchtere en gepantserde, die als deftig man kinderen ter opleiding kreeg, is even non-conformistisch, maar weer acuut oprecht, wanneer hij hun vraagt niet zijn voorbeeld te volgen; en evenmin aarzelt, nadat hij het forum den rug heeft toegekeerd, ietwat uitdagend sentimenteel te blijven met de verklaring:
En van de millioenen is mij slechts verwant
één vrouw waar ik belachlijk veel van houd.
In honderden andere facetten van het aards bestaan openbaart zich deze gefilterde vitaliteit van Greshoff. Om bij de literatuur te blijven, wij bewonderen vooraf den man die zal vermogen een aanvaardbare bibliografie van Greshoffs schrifturen aan te leggen. Daarin zal vanzelfsprekend geen plaats zijn voor de duizenden brieven van Jans hand. Nu hij op zestigjarigen leeftijd het recht zou hebben met moeden zin allerlei missieven niet te beantwoorden, schrijft hij er zelf een dozijn per dag om reacties van heinde en ver los te tokkelen, als brandstof voor zijn immer snorrenden motor. Hoeveel tijdschriften heeft hij helpen stichten, willen stichten, van eigen kopij en medewerkers voorzien; hoeveel rustige beamende of vinnige tegenstribbelende gesprekken met redacties gevoerd; hoeveel talenten aangemoedigd als hun kern gezond was; hoeveel prietpraatblazen met zijn pen doorgeprikt. We hebben eens een spotprent gezien, die den Spaansen doelwachter Zamora in zijn doelkooi voorstelde met vele armen, een windroos bijna. Greshoff's activiteit doet er aan denken; steeds en overal stond hij als keeper, met handen en voeten, voor den goal der internationale letteren. Het liefst speelde hij met Fransen in de voorhoede van zijn club; als verdediging het gezond verstand plus Hollands zin voor degelijkheid.
Greshoff was ouder dan de vitalisten uit Marsmans groep. Hij schijnt echter op hen te hebben gewacht om den mannelijken toon aan te slaan. Nu er geen vitalisten meer aan het woord zijn, is hij het gebleven, zowel in zijn dagelijks leven als met zijn pen. Hij heeft het bij het rechte eind, daar niemand weet wat het leven zal overleven.
| |
| |
| |
II
Wij worden immers nergens meer verwacht.
J. Gr., op. cit.
Wie niet veel fiducie heeft in de eeuwige zaligheid, die beginnen zou op het moment dat wij er het minst naar verlangen, kan zijn leven op aarde inrichten op diverse wijzen. Het instinct tot zelfbehoud is één van de felste bewijzen dat de dood ons bewust einde betekent.
Leven, zijn leven leiden, is Greshoff's enigste doel. Wat dit leven in den weg staat, en dit is veel, bekampt hij vurig en intelligent. Vandaar twee gebieden, die hij reliëf geeft door een scherpe houding, wat het defensief karakter er van betreft, door de poëzie als hij tot het offensief overgaat. Vermits hij een man uit één stuk wil zijn, kan hij houding en poëtische tussenkomst niet scheiden en het is beider verwerking, die het klimaat van zijn werk bepaalt.
Dit klimaat is louter aards:
Van de fameuze heerlijkheden Gods
is zij, een vrouw, alleen mij trouw gebleven.
‘Hier en nu’, luidt het elders, ‘is 't leven de hoogste gunst’. Wij beschikken over faculteiten en zinnen en het ware moord één er van te kastreren. Eens de jaren van troebelheid voorbij, wordt Greshoff's poëzie één verdediging, één ode aan dit leven. Hij waakt over zijn bestaan als een kat over haar jongen en het is geen egoïsme maar doordachte en doorvoelde liefde tot vlees, hoofd, hart en omgeving (in tijd en ruimte) die hem dit bezeten accent verleent.
De vijanden zijn bijna even talrijk als de positieve waarden. De grootste neerhalers van onze persoonlijkheid zijn domheid, geweld en verkankering. Zij vinden Greshoff, den waakzaamsten aller dichters, op hun weg. Welk wapen tegen hen te hanteren? De domheid is ipso facto niet bij machte zich gewonnen te geven aan de intelligentie; het geweld zal niet wijken voor argumenten; de sleur is zelfs te lui om te luisteren. Het komt er derhalve op aan zijn kostbaren tijd
| |
| |
niet te verliezen in een rechtstreeks gevecht met de drie dove reuzen, maar de omstaanders, die ten minste nog één gezonde plek vertonen, het belachelijke van de logge remmers te doen inzien. En hier zal Greshoff, die zich ogenschijnlijk den boel niet aantrekt, met zijn spot naar voren treden, hij, de individualist, gaat een sociale rol spelen, die men van hem niet had verwacht.
Het is Greshof's grootste verdienste dat hij hekelt zonder moralist te worden, meppen uitdeelt zonder triviaal te doen, nuchter blijft zonder cynicus te zijn. Het is de artist, de aristocraat, zoals men hem genoemd heeft, de dichter kortom, die den strijd op een hoger, ofschoon steeds bevattelijk plan tilt, omdat hij het wapen heeft gekozen, den slingerkei, gepolijst en soms met marmer of goud dooraderd, of dan ten minste bewerkt met geestige en zwierige motieven.
Het moet een benijdenswaardig evenwicht, een delicaten toets vergen om steeds met smaak en pit en adel te kunnen striemen. Jaren lang met overgave, waarachter men veel weemoed vermoedt, het ridicule te kleineren, de opwellingen van het eigen gemoed te temperen, te snoeien en tot waarachtig want gekuist leven te herleiden, is een taak, die bezinning en geestelijke strategie vereist. Greshoff heeft dit gekund en hij kan dit nog steeds.
Er dreigde maar één gevaar. Wie zichzelf niet beschouwt als dienaar Gods en anderzijds het mensdom niet wil vereren, maar het kwaad genezen, zou op het eind van het spel kunnen doorgaan als een zelfvoldane, een zelfgenoegzame. Om zichzelf als heilige te beschouwen bestond bij Greshoff minder kans. Men zou in sommige gedichten den indruk kunnen opdoen dat de heer Greshoff, zoals hij zichzelf eens verslijt, wat superieur doet. Dit is meervoudige illusie. In meer dan één vers bekent hij dat wij, - hij is er dus in begrepen -, laf zijn. Niemand zal hem tegenspreken, wij zijn niet elken dag de held en de roem van het land. Ten tweede zijn de begrippen, die hij verdedigt, zo het verdedigen waard, dat hij, al spreekt hij ogenschijnlijk over de fnuikers in den derden persoon, evenzeer zijn verantwoordelijkheid voor het gebeurlijk teloorgaan der waarden opeist. Vergeten we niet dat Greshoff dichter blijft, en wie als dichter looft of neerhaalt, spreekt namens allen. Dit is niet
| |
| |
alleen het voorrecht van den dichter, maar ook het nadeel van zijn vererende karwei. Ten derde, en dit hebben we reeds gezegd, er treurt zo'n meesterlijk gedempte maar toch naspeurbare melancholie uit het geheel van Greshoff's oeuvre, dat van trots of fierheid geen sprake is. En ten slotte mag een beschuldigde een magistraat niet van gloriezucht beschuldigen, omdat deze een beschaafder taal spreekt en er over zijn gezicht de hogere ernst of de spotlach draalt van het zich-niet-om-den-tuin-laten-leiden. Het register van Greshoff's achterhaalbaarheden is zo ruim, dat elk van ons ten minste éénmaal zichzelf voelt bedoeld. Wij mogen onze schijnheiligheid niet aanmoedigen door de sluwheid van den rechter van instructie te laken.
Neen, wij worden nergens meer verwacht na dit leven. Daarom is het goed dat er Greshoff's zijn, die geestig maar dood-ernstig het bestaan zuiveren van alles waarmee dwaasheid, misleiding of schijn het hebben onteerd of verbrod; en die bovendien zonder zwaartillendheid of borstzetterij, zonder goedkopen traan of kinderachtig gesnater, ons onder den arm nemen en met een glimlach wijzen op den eenvoud der dingen en de bitterzoete kern er van. Greshoff wil geen profeet zijn, niemand hoeft zelfs naar hem te luisteren. Wie dit wel doen wil, ontvangt de schoonste les in ‘zielsbeleid’.
| |
III
Ik verkies dichters als ze niet over hun vak spreken.
J. Gr. in ‘Legkaart’.
Dat Greshoff ons bij zijn verjaardag genade verlene voor dit vergrijp met voorbedachten rade: wij zullen toch over het vak spreken.
Wie den klemtoon wil leggen op den inhoud van zijn werk, of door dezen inhoud meer indruk maakt dan door zijn vorm, moet het kunnen aanhoren dat hij ‘geen groot kunstenaar, maar wel een merkwaardige figuur is. (Knuvelder).
| |
| |
Wie is een groot kunstenaar en wie mag zeggen dat één van zijn tijdgenoten er geen of wel één is?
Greshoff is een Nederlander, die de aarde heeft gezien; zowel de aarde als bol, van Arnhem over Batavia naar New York tot Kaapstad, als in haar tegenstelling tot Hemel-van-God. In 1935 reeds dichtte hij:
Het reizen is een nutteloze jacht!
‘Godzalig (werd hij er zich) van bewust dat alle werklijkheid bij (hem) berust’.
Als er een Nederlandse poëzie bestaat, heeft Greshoff geschreven volgens het Nederlands genie en vertoont zijn werk de trekken van het Nederlands karakter? En als dit zo blijken mocht, heeft zijn persoonlijkheid deze literatuur met iets nieuws verrijkt, iets nieuws, dat tot haar wezen kan behoren, maar door niemand vóór hem ontdekt werd of bijgevoegd; iets nieuws daarnaast, dat bijdroeg tot het completer maken van haar vormgeving; en, er is een nuance, ten slotte iets nieuws door een eigen en onnavolgbaar accent? Den graad van grootheid te meten is liefst zorg voor later.
Zonder Anthonie Donker's tafel van karaktertrekken in bijzonderheden te volgen, blijkt duidelijk dat Greshoff een ware Nederlander is. Een Vlaming voelt dit onmiddellijk aan en het is nadien te controleren: overwicht van geest op hart, karaktervastheid, die soms koppigheid wordt, zin voor onafhankelijkheid met spot tegen overmacht, drang naar nieuwigheid (bij uitzonderingen, die den regel bevestigen), superioriteitsgevoel, verstrakking in de vormen, soms synoniem van vasthouden aan oude degelijkheid, dus voorzichtigheid, nuchterheid, e.a.m., zonder hun als klep werkende tegendelen te vergeten. Greshoff is een waar Nederlander, met evenveel soupapes echter als cylinders. Hij is een naneef van Multatuli, anti-droogstoppel, groot ballensmijter naar hoofden uit de levende poppenkast en boven dit alles dichter. Er is een lijn te trekken over den Vondel van ‘Rommelpot in 't Hanekot’, Justus Van Effen, Multatuli, Greshoff.
Genie is een gevaarlijk woord, wanneer het om een volk gaat. Dat van Nederland vertoont gelijkenis met het Engelse: het heeft twee panelen, zoals Engeland en Schotland, twee
| |
| |
godsdiensten, het is een beetje insulair en in de verte glimt goud uit verleden en koloniaal rijk. Greshoff is doordesemd van dit nationale genie en dit is zijn sterkte, als basis. Anderzijds vertoont zijn werk naast deze globale mentaliteit iets nieuws dat allesbehalve wezensvreemd is voor den Nederlandsen geest: een mengsel van gezond verstand, van verlangen om correctief te zijn (niet uit prekerigheid maar uit medelijden en weemoed omdat het ‘zoveel erger had kunnen zijn’), van spot tegenover de dwaze brij, die het geheel van de menselijke ‘verworvenheden’ geworden is, - deze drie trekken echter voor het eerst aanwezig bij een Nederlands dichter in een speciale legéring.
Heeft Greshoff Nederland nieuwe mogelijkheden voor de vertaling van Nederlands genie bijgebracht? Wij geloven het niet, tenzij Greshoff's incisieve, pregnante en boeiende zegging nieuw zal zijn, zolang in Nederland de zalvende praatstijl van de predikanten, de zware, zelfingenomen en en allesbehalve duidelijke schrijftaal van veel essayisten en het pitloos en al te strakke accent van de redenerende dichters niet tot het verleden behoren. Greshoff schrijft gezellig maar scherp, volks maar niet triviaal, verfijnd maar niet precieus.
Welke is, ten slotte, de graad van Greshoff's poëtische potentie? Een potentie, die dan meteen zijn oorspronkelijk timbre bepaalt.
Eén van de gevaarlijkste vijanden van de poëzie is de humor. De enige rol, die de ene samen met de andere spelen kan, is die van ingrediënt, volgens een dosis zorgvuldig afgewogen op de apothekersbalans. Poëzie is meer dan humor; daarom kan humor wel poëtisch zijn, andersom gaat het niet. Greshoff heeft zelf opgemerkt:
En wat mijn rauwe rijmerij betreft
die heeft met schoonheid niets van doen.
Wij zijn echter niet verplicht zulks te geloven; uitspraken van schrijvers over eigen werk, ontkenningen vooral, betekenen in het algemeen niets anders dan lokaas, opdat de lezer het tegenovergestelde bewere.
| |
| |
Wij hebben den indruk dat Greshoff in den grond een schuchtere is. In zijn eerste verzen ‘Oud zeer’ kan hij dit niet verbergen. Toen kwam de nieuwe zakelijkheid, - er werd nog nooit studie gemaakt van Richard Minne's invloed op die periode in het Noorden - en Greshoff heeft er zich dankbaar op geworpen. Ten eerste omdat hij zijn persoonlijkheid wilde vrijwaren van Jaak Bloems levenssfeer en zegging, ten tweede omdat hij een andere facet, zijn gevoeligheid, wenste te versnijden. Zichzelf aldus tweemaal ontwijkend, heeft hij zichzelf gevonden.
Dit versnijden verwezenlijkte hij door uit zijn verzen alle vervoering te weren, ofschoon deze in zijn jongste werk merkbaar het hoofd opsteekt; verder door zijn stijl te trufferen met moderne woorden (waarvan het aanwenden poëtisch nog niet geconsacreerd was), met exotismen, eigennamen en slierten ontvette volksuitdrukkingen. Daar waar het element droom door deze zuren en zouten niet volledig is weggevreten, is Greshoff een schoon dichter geworden. Waar ze niet bijten, en dit geldt voor een derde van zijn verzamelde gedichten, wisselen zuivere verzen af, voortreffelijk geladen met geestelijke en dichterlijke atmosfeer, diep ontroerende eilanden a.h.w., met een limpide kabbeling er omheen, aangenaam voor oog en oor, soms met een buitelenden vis er boven, kabbeling die dan ankerplaats wordt, van waar de eilanden beter kunnen bemediteerd.
Andere gedichten treffen door hun medaillon-profiel, weer andere door de soepelheid van schets of het frisse van hun rhythme.
Greshoff's rhythme is altijd dynamisch. Zelfs als hij slenterend denkt en droomt, heffen zijn silben zich veerkrachtig op, ofschoon ze door een beheerste hand in toom worden gehouden. Er zit heel wat vakmanschap achter deze vlotheid, Greshoff ment het spel van tong en pas met oordeel en kunde. Een tegenstelling vormt wel de bondigheid van vers en mannelijk rijm met de brede ontplooiing van menig gedicht. Greshoff is nu eenmaal een vierkant analyst.
| |
| |
| |
IV.
Men kan het zuiver en royaal bedoelen.
J.Gr. ‘Gedichten’.
Onder deze vierhonderd bladzijden gedichten heeft een verjaardag een streep getrokken. Sedert ze naar den drukker gingen verliep tijd en Greshoff heeft dezen niet gedood. Van hem werd gezegd dat hij verschillende verjongingskuren onderging. Verjongen is gewoonlijk zich verrassend overgeven aan een rijk opborrelend leven. Bij Greshoff zal de nuance naar den inhoud moeilijk te bespeuren vallen. Nu hij echter toch wensen in ontvangst moet nemen, kan één aldus worden geformuleerd: leef even royaal als vroeger, Greshoff, nog royaler want met steeds voller schuur herinneringen; wie zuivere gedichten heeft geschreven kan het nog, maar gij die ook weet hoe men een aforisme in elkaar steekt, kunt heel zeker, zonder dat het kwatrijnen dienen te worden, den katalysator vinden om een kernidee tot poëzie te bespoedigen, zodat beide van elkaar de kracht en de charme krijgen. Want al geeft ge niet om ons, wij leggen beslag op u, nu gij, als levenswijze, vakman en kunstenaar, ‘boven Jan zijt gekomen’.
K. JONCKHEERE.
|
|