Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 3
(1948-1949)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 689]
| |
[pagina 690]
| |
De betekenis van De Bom... Dit is de stem van een vertrouwbaar mensch, wiens gebaar niets anders zegt dan wat hij voelt... ‘Hij behoort tot de sterke, doelbewuste omwentelaren der eerste jaren negentig, die het tegenwoordige Vlaanderen hebben opgebouwd en de stevigheid van dit gebouw, het hunne, voor de toekomst verzekerden’, heeft Karel Van de Woestijne twintig jaar geleden over Emmanuel De Bom geschreven ter gelegenheid van diens' zestigste verjaardag. En ook thans, nu we de immer beminnelijke en levenskrachtige grijsaard huldigen bij het betreden van zijn tachtigste levensjaar, verrijst voor onze geest het bonte visioen der ‘Van Nu en Straks’-beweging, gelijk onze generatie zich die voorstelt, voortgaande op het voor zichzelf getuigende overgebleven werk, op de geschriften der literatuurhistorici, doch vooral op de vertederende en tevens heroïsche herinneringen, zoals we het voorrecht hadden ze te vernemen uit de mond van August Vermeylen en F.V. Toussaint Van Boelaere, de twee grote doden, wier namen zo innig aan dit tijdschrift verbonden zijn. Aan ons oor fluistert de stem van Prosper Van Langendonck, aarzelend-gespannen en toch vol gewijde plechtigheid gaat de stap van Karel Van de Woestijne door het herfstige land, waar zijn ziel thuishoorde, scherp geëtst tekenen zich de dorpsnotabelen van Buysse af onder het licht der petroleumlamp, zó geboetseerd uit de klei, waarmee God Adam schiep, staan de boeren van Streuvels | |
[pagina 691]
| |
in het golvende Vlaamse landschap onder een laaiende zomerhemel, Mijnheer Serjanszoon spoelt in de bloeiende boomgaard zijn emotie weg met een glas wijn als hij onder de lichte kant de blanke schouder en de zwellende boezem van madame Valdesse naakt vermoedt, Don Fernando - of was het die keer Don Vincente? - vrijde de nimfen op Mallorca en waar in gindse verten de tijd ophoudt, schrijdt de verloste Ahasverus de mensen te gemoet. De wereld van De Bom was er een gans andere, zoals trouwens de wereld van iedere Van Nu en Strakser er een ‘andere’ was.
Wie ‘De Bom’ zegt, associeert hier onmiddellijk ‘Wrakken’ aan, doch ofschoon véél te beperkend en té onvolledig, is deze gedachtensprong de meest consequente. In dit boek, op vijftig jaar tijds reeds één van de eerste klassiekers uit onze moderne Vlaamse letterkunde geworden, heeft De Bom zich o.i. als scheppend artist het innigst en het meest volledig uitgesproken. Men mag zijn verhalen ‘Scheppingsdag’, ‘Rouw’, ‘De Daad’ of ‘De Beeldhouwer’ uit de tweede reeks van ‘Van Nu en Straks’ zeker niet onderschatten, doch niettemin zal hun auteur slechts in ‘Wrakken’ die hogere innerlijke en uiterlijke gaafheid bereiken, die het tot één van de zuiverste verhalen maakt, ooit in onze taal geschreven en vooral tot een brok schrijnend leven, waarin twee uiteenlopende, doch even zwakke mannennaturen dingen om éénzelfde vrouw. Het gegeven is zo oud als de wereld, doch als thema op zichzelf reeds betekende het een even nieuw als gewaagd geluid in onze toenmalige letteren: het moet te dien tijde wel geleken hebben, of nabij de vredig kabbelende beekjes en het murmelende lover van een conventioneel landschap plots een melancholische faun smartelijke akkoorden in zijn pansfluit blies, doorschrijnd door al wat de mens aan onbegrepen eenzaamheid ten deel valt in de wereld, akkoorden ook, klagend van een zinnelijkheid, wier bevrediging slechts nieuwe pijnen wakker roept, - één van die wanhopige zangen, welke vaak de schoonste zijn. Bij het verschijnen van deze intense, ofschoon korte roman kon in ‘De Amsterdammer’ één of andere meester Pennewip, wiens naam zich thans niemand meer herinnert, ontzet de | |
[pagina 692]
| |
Vlaamse taalparticularismen van de dertigjarige auteur met rode inkt aanstrepen, de merkwaardige standing van het boek werd er niet door aangetast, de stem van de jonge Antwerpenaar, rustig naar buiten, doch innerlijk trillend van non-conformisme en opstandigheid tegen een kleinburgerlijke wereld, waar geestelijke bekrompenheid het ontwakende instinct en de ganse menselijke bestemming in voorgeschreven sporen zoekt te leiden, werd er niet door gesmoord en Droogstoppel verloor bij voorbaat het pleidooi. De Bom was één der weinigen in zijn tijd, die de bourgeois naar de voze ziel zou tasten en was hij anarchist met socialistische inslag naderhand, in de onvergetelijke gestalten van de ontroerend schone Elly, moeder en minnares, in de zielige figuur van de zeeman William Breede en deze van de zwakhartige Richard dong de individualist naar de bovenhand, wetend dat in laatste instantie ieder alleen zijn noodlot draagt, zoals zij drieën het ervaren, aan zichzelf gekluisterd door ‘het oneindige weemoedsgevoel, dat het leven onvermijdelijk is, dat zij moesten medegaan, zich laten drijven als hulpeloze wrakken’. Wanneer we thans - met vijftig jaren recul - opnieuw ‘Wrakken’ ter hand nemen en de blik over een halve eeuw Vlaamse romanliteratuur laten weiden, wordt het ons terdege duidelijk dat hij, die we hier huldigen, oneindig meer gepresteerd heeft, dan alleen maar het schrijven van een degelijk en evenwichtig gebouwd, levensecht en ontroerend verhaal: samen met zekere romans van Cyriel Buysse, luidde hij met dit werk in Vlaanderen het psychologische genre in, ruim dertig jaar vooraleer Maurice Roelants het zou opvoeren tot een definitieve verworvenheid der Zuidnederlandse letteren, waarvan de mogelijkheden nog verre van uitgeput schijnen. Vijftig jaar na zijn verschijnen heeft ‘Wrakken’, spijts een vleugje sentimentaliteit, weinig of niets van zijn oorspronkelijke frisheid ingeboet en zo latere auteurs een heel eind verder konden gaan op het door De Bom aangewezen pad, danken zij hiertoe ongetwijfeld de mogelijkheid aan de door hem, de voortrekker, volbrachte taak en aan de hierbij ten toon gespreide sobere directheid, welke nog steeds onze bewondering afdwingt. Gedurende verschillende decennia heeft Emmanuel De Bom gearbeid aan zijn volumineuze roman ‘Het Land van | |
[pagina 693]
| |
Hambeloke’, de geschiedenis van een kleinburgerlijke Antwerpse familie, waarin vele levensechte en vooral voor een Sinjoor (zoals ondergetekende) vertederende passages voorkomen, ‘spelend in de periode dat Antwerpen haar laatste topografische evoluties heeft doorgemaakt’, zoals de auteur het in een interview omschreef. Onze algemene indruk evenwel is, dat De Bom zichzelf min of meer door de liefde tot de eigen stad, haar bewoners en geplogendheden om de tuin heeft laten leiden, een liefde die er ditmaal veeleer een van de folklorist dan deze van de lyrische epicus was. Boven ‘Het Land van Hambeloke’ missen we de ruime hemel, die we, ofschoon wellicht onzichtbaar, boven de bedompte armemensenkamertjes en de stijve burgersalonnetjes uit ‘Wrakken’ toch nog steeds vermoeden konden, ware het dan slechts door de nabijheid van de haven, mysterieuze poort tot de oneindigheid en haar mogelijkheid tot ontsnapping. Wat George Eekhoud tot stand bracht in ‘La Nouvelle Carthage’ stelt voor ons gevoel De Bom's evocatie van het Antwerpen van weleer in de schaduw, - ofschoon het ons zelf gewaagd voorkomt twee boeken, in wezen zó verschillend van inslag, naast elkander te leggen. In elk geval mochten we na het levendige essay over ‘De Psychologie van den Antwerpenaar’ wel meer verwachten.
Wanneer we hier langdurig doch uitsluitend zouden stilstaan bij de volledig creatief-litteraire productie van de schrijver, - we denken aan ‘Heldere Gezichten’ en ‘Scheldelucht’ -, zouden we hem op pijnlijke wijze tekort doen, want de criticus en kunstchroniqueur De Bom is waarschijnlijk even belangrijk als de romancier. Zonder Karel Van de Woestijne bij te treden, die ééns in één van zijn kronieken voor de ‘Nieuwe Rotterdamse Courant’ geschreven heeft, dat De Bom het dichtst bij August Vermeylen stond, moeten we onmiddellijk aanstrepen dat de essayistische arbeid van deze ‘dagloner in dienst van zijn volk’ gelijk Leroux hem destijds in ‘Vandaag’ bestempelde, ofschoon van een heel andere soort dan deze van de criticus der Vlaamse Beweging, tot het beste behoort van wat we in Vlaanderen op dit gebied bezitten. Jarenlang is De Bom de vlijtigste en geestdriftigste propagandist geweest voor onze kunst in Holland, waar zijn | |
[pagina 694]
| |
kronieken in de Nieuwe Rotterdammer mede aan de hoge standing van deze krant bijdroegen, terwijl hij ten onzent in ‘Volksgazet’ en andere uitgaven het eigen publiek voorlichtte en onderwees. Was Vermeylen een criticus in de hoogste betekenis des woords. De Bom blijkt één van die onmisbare en hoogst verdienstelijke cultuurbemiddelaars te zijn, wier taak bij de opvoeding van een volk als het onze te vaak wordt onderschat. Van een zekere eenzijdigheid, een soms nogal opvallend apriorisme kan men hem stellig niet vrijpleiten, doch de intensiteit van zijn gevoel, de hem kenschetsende intuïtieve gevatheid, de innige verbondenheid met de door hem geanalyseerde kunstwerken en de kristalheldere bevattelijkheid van zijn ietwat luchtige, doch steeds sierlijke stijl maakten hem tot een ideaal medium, meevoelend en meedenkend, zowel met de door hem aan het publiek voorgestelde artist als met de eigen lezer. Door hem in het Noorden gepropageerd, heeft het oeuvre van een Teirlinck, een Streuvels, een Van de Woestijne en een Buysse - om er slechts een viertal te noemen - er ongetwijfeld een veel ruimere weerklank gevonden, dan zulks zonder zijn onvermoeibare ijver voor de goede zaak het geval zou zijn geweest, terwijl zelfs op de nuchtere Hollander zijn liefdevolle uitweidingen over een Henry Van de Velde, een Laermans, een Stobbaerts, een Rik Wouters, een Jacob Smits, en vooral een Henri De Braekeleer aanstekelijk moeten hebben gewekt, - slechts mogelijk wanneer men met een synthetische greep naar de ziel der dingen weet te tasten, tevens vol begrip voor het juiste detail en zin voor de precieze nuance. De voortreffelijkheid van De Bom's essayistisch werk ervaart men dadelijk, wanneer men zijn verzamelbundels ‘Het Levende Vlaanderen’, ‘Nieuw Vlaanderen’ en ‘Dagwerk voor Vlaanderen’ opnieuw ter hand neemt: blijken sommige onderwerpen niet meer bijster up to date, het proza waarin ze belicht worden sleept u echter nog onmiddellijk mee, vooral door die sympathiserende gevoeligheid, zo kenschetsend voor het ganse oeuvre van de schrijver, die op dit gebied met zijn overtuigende studies over Hendrik Ibsen en William Morris trouwens reeds als jonge man zijn sporen had verdiend. | |
[pagina 695]
| |
Laten wij ook in deze bescheiden hulde aan Emmanuel De Bom de juiste verhoudingen en perspectieven trachten te eerbiedigen, een zuiverder waardering van het oeuvre van de jubilaris ten bate. Kon men bij het verschijnen van ‘Wrakken’ verwachten, dat Vlaanderen na verloop van tijd in de schrijver van dit uitstekend verhaal een groot romancier zou mogen begroeten, zo is deze hoop niet in vervulling gegaan: de vlucht van een Streuvels, een Buysse of een Teirlinck heeft De Bom nooit gekend en voor de gewone lezer is hij tot nog toe de schrijver van één boek gebleven, zoals Stendhal de man van ‘Le Rouge et le Noir’ en de ‘Chartreuse’ blijft, ofschoon hij een kleine bibliotheek volschreef. De kunstenaar heeft het bij hem moeten afleggen tegen de journalist, doch wat baat het hierover jammerklachten aan te heffen: niemand ontsnapt aan zijn lot en het strekt Emmanuel De Bom tot eer, dat hij dag aan dag zijn ganse wezen mild heeft weggeschonken, zonder één ogenblik aan zichzelf te denken, zonder één enkel voorbehoud en zonder de geestelijke afzondering na te streven, die misschien zijn dagelijkse ervaringen hadden kunnen kristalliseren tot de thans ongeschreven romans, die sommigen achteraf op zijn passief menen te moeten schrijven. Aan de bescheiden en innemende figuur van Emmanuel De Bom, die zelf wel de laatste zal zijn om in die zin de geringste aanspraak te maken, verleent het de stille heroïek van hem die, zonder zichzelf te ontzien, op zijn eigen manier en met de hem door de natuur mild toevertrouwde middelen, schier geen ogenblik ongebruikt heeft laten voorbijgaan om dit land schoner te maken. Alleen dit reeds maakt hem groot in onze ogen en verleent hem een definitieve en onontvreemdbare plaats in ons artistiek leven en in de nooit uitgestreden strijd voor de hogere cultuurstanding van ons volk.
HUBERT LAMPO. |
|