| |
| |
| |
Zoek de mens
Geen wijsheid op korte afstand
1. Inleiding met honig en venijn aan de baard van M.R.
In ‘Zoek de Mens’, van September, klaagde ik dat mijn tegenstanders mij in de steek lieten. Ik verontschuldig mij daarvoor bij M.R. die mij reeds in Juli goed van antwoord heeft gediend, wat ik niet wist toen ik ‘Leve de Mens’ schreef. Ik bedank hem, omdat hij het debat verruimt, mij dwingt tot aanvullende verantwoordingen en voortreffelijk het standpunt uiteenzet van de andersdenkenden.
Wij zijn nu zo ver dat wij ons ernstig kunnen toeleggen op begrepen worden door onze lezers, want de hoop ooit nog elkander te verstaan, geef ik op, nu hij schijnt gelezen te hebben dat ik plus minus de democratie wil hervormen, terwijl ik alleen maar de oorlog wil voorkomen. Om te bewijzen immers dat hij mij goed verstaat, schrijft hij dat ik het beleid der samenleving meer dan ooit democratisch wil funderen door een directe inmenging van de kleine kiezer, terwijl ik voor de derde keer met de moed der wanhoop herhaal, gezegd, bedoeld en geschreven te hebben dat ik deze directe inmenging wens als zij de oorlog kan voorkomen en alleen om de oorlog te voorkomen. Hij heeft bij mij gelezen dat de gekozenen er met hun muts naar slaan en de kiezers a priori de steen der wijsheid bezitten, terwijl ik op mijn communiezieltje zweer nooit over de gekozenen in het algemeen en uitsluitend over Stalin, Roosevelt, Hitler, Churchill en enkele andere groten te hebben gesproken en ik mag waarlijk doodvallen als ik over de kleine kiezer ooit in mijn leven gezegd, gedacht of gedroomd heb dat hij a priori de steen der wijsheid bezit. Ik verdenk hem alleen maar van radicaal tegen de oorlog te zijn en wil hem een gelegenheid geven om dat kracht bij te zetten.
De andere alineas, die zuiver niets ter zake doen, bedek ik met een mantel van stilzwijgen, zeer groot omdat er veel zijn, en vermits schrijven niet helpt, loof ik ten einde raad als premie een pijp uit
| |
| |
aan hem die om de liefde Gods zal willen geloven dat ik geschreven heb wat er staat, eerst en vooral dat de oorlog moet voorkomen worden, vervolgens ook dat de oorlog moet voorkomen werden en ten slotte dan nog dat de oorlog moet voorkomen worden. Rookt de winner niet, dan krijgt hij een vulpen.
| |
2. Precieser maten voor groot en klein.
Toen ik mijn eerste mispel naar de God de Vaders smeet had ik, onder ons gezegd, niet eens veel tegen hen en vond dat het ook mensen zijn, maar geprikkeld, nu mijn tegenstrevers mij met pedanten vinger zo gescandaliseerd berispen wegens oneerbiedigheid, wil ik wat nauwkeuriger mijn bescheiden mening zeggen over groot en klein.
Een man kan groot zijn en op een kleine plaats staan, denk ik om te beginnen. Spinoza bij voorbeeld was groot en stond op de kleine plaats van een lenzenslijper, ambacht waarin hij misschien zeer middelmatig was. Een man kan ook klein zijn en op een grote plaats staan. Ciano en Ribbentrop bij voorbeeld paarden, dat is bewezen, een klein karakter aan een klein verstand en hadden toch een groot stuk van het lot der wereld in handen. Er zijn dus kleine plaatsen en grote. Op de kleine kan klein en groot staan, op de grote niet. Er zijn moeilijke dingen die niet door de eerste de beste kunnen verricht worden: ‘Hamlet’ of ‘L'évolution créatrice’ schrijven, een fuga van Bach componeren, de Quanten-theorie opstellen, de radio uitvinden. Wie dat doet is een meneer, zonder vragen wat hij waard is moet men zijn hoedje voor hem afnemen, langzaam en diep. Een goed wetenschappelijk werk, of, met uw permissie, een goede roman schrijven, een linotype-machine ontwerpen en bouwen, een nieuw virus afzonderen, zijn andere moeilijke dingen, u moet niet denken dat er weinig zijn. Als iemand dat gedaan heeft, moet men niet meer informeren of hij geen ezel is, want een ezel kan dat niet.
Maar een ezel, of een heer die aan dit dier doet denken, zelfs in het kwadraat, kan volksvertegenwoordiger, minister, eerste-minister en president van de republiek worden. Ik meen niet dat te moeten bewijzen, iedereen kent de carrière en voorbeelden, maar als tegensprekers er om vragen zal ik het doen. En ik bedoel dus niet dat een volksvertegenwoordiger of minister een ezel kan zijn buiten zijn stiel om, zoals Beethoven kon optellen en aftrekken, maar niet vermenigvuldigen, zoals de geleerde een jazz mooier kan vinden dan de Matheuspassion, de machine-bouwer een afzetter en de ontdekker van het virus een Petiot zijn, neen, ik bedoel dat de politieke stiel zelf geen grote gaven van karakter en verstand vergt, dat een domme deugniet minister kan worden. Heb ik nu gezegd dat alle politici domme deugnieten zijn? Dierbare tegensprekers, neen, alstublief, denkt aan de prijs van inkt en papier.
Dus, zo democraat als ik ben, is het feit dat iemand president van een groot of klein land is en over oorlog of vrede confereert, voor mij absoluut geen bewijs dat ik verlegen blozend met twee woorden
| |
| |
moet spreken, wat ik zonder meer doe voor Edison of Einstein of de eerste de beste vent met vuile nagels die werkelijk iets kan. Neen, ik vraag eerst op mijn gemak wat die man waard is, want zijn positie zegt mij daarover bitter weinig en ik ga de stukken na. Blijkt hij minder waard dan zijn plaats of reputatie te zijn, dan meen ik dat te mogen zeggen. Is hij zijn reputatie waard, maar slaagt hij er niet in de oorlog te voorkomen, dan zeg ik dat ook. Niet omdat ik iets tegen hem heb, niet omdat ik mijzelf beter acht, maar omdat, als hij het niet kan, wij op hem niet moeten rekenen, doch naar andere middelen uitzien. Jeezesmaranta, wat heb ik daarmee toch te veel gezegd om driemaal in de hoek te vliegen?
Uitziende naar andere middelen vind ik voor het moment niets beters dan een directere inmenging van de kleine kiezer. Ik heb niet eens beweerd dat het afdoend zou zijn, ik reken er alleen maar op dat hij in alle geval zal tegenstemmen zoals ik en Molotov. En als M.R. mij dan in den brede en nog veel breder uitlegt dat de kiezer niet slimmer is dan de gekozene, vraag ik mij met enige onrust af voor hoe slim hij mij eigenlijk houdt, daar hij denkt dat ik denk dat het denken van kiezer Janssens ginder achter uit het straatje de eeuwige vrede zal vinden waarnaar al de grote geesten uit de wereldgeschiedenis tot nu toe vergeefs hebben gezocht.
Hierop kom ik niet meer terug. Ik heb er driemaal mijn latijn in gestoken in twee verschillende spellingen en nu is het op. Er rest mij niets anders meer dan mij in een vurig gebed tot de heilige Geest te wenden, opdat hij neerdale over mijn tegenstanders. Verhoort hij mij niet, dan moet ik maar als onbegrepen genie in het graf dalen, hetgeen ik trouwens een zeer deftig noodlot vind, dat ik verre verkies boven levenslang een om zijn banaliteiten algemeen gevierde stomme kloot te blijven.
| |
3. De hervorming van de democratie.
Toen ik meer zeggenschap vroeg voor de kleine kiezer, wilde ik mij, zoals gezegd, voorlopig tevreden stellen met het stichten van de eeuwige vrede, niet ongenegen de hervorming van de democratie over te laten aan een van mijn erfgenamen Immers zelfs een utopist doet niet alles ineens. Maar nu men mij zo huisbakken besermoont dat de democratie, alhoewel niet bestig, toch goed is en vooral niet mag veranderen, nu men de democratie tegen mij onder de bescherming stelt van de meest doofstomme blinde anti-democraat mij bekend, Monsieur de Meaux, vulgo Bossuet, kan ik de bekoring niet weerstaan ook op dit gebied ergernis te geven.
De vraag naar de beste regeringsvorm welke iedereen voor de voet oplost, kan zeer zeker niet zuiver theoretisch worden gesteld omdat het antwoord afhangt van tijd en plaats. Toen Peter de Grote na zijn Europese reis Rusland begon te beschaven, was zijn autocratie aldaar ongetwijfeld de beste regeringsvorm omdat hij dit met een democratie niet zo snel en goed zou hebben gedaan gekregen. Maar toen zijn voorgangers en opvolgers het volk tyranniseerden, was democratie
| |
| |
er de beste. In mijn ogen is democratie niet alleen de minst slechte of de beste, maar kort en goed de enige menswaardige bestuursvorm voor volkeren op het gemiddeld ontwikkelingspeil van Europa en de enige behoorlijke vorm van democratie is voor hen de republikeinse omdat het koningschap op zich zelf iets middeleeuws en het erfelijk koningschap iets voor wilden is, hetgeen niet uitsluit dat opportunitietsredenen het behoud van een troon kunnen wenselijk maken en dat geen enkele koning op aarde mij in de weg loopt.
Wij hebben dus in mijn ogen geen keuze. Democratie tot het einde der tijden. Alle andere bestuursvormen ons bekend zijn voor Europa stappen achteruit. Maar iedereen kan met zijn ogen toe zien dat, vermits de wereld niet blijven kan zoals zij nu is, veranderende toestanden hervormingen kunnen en zullen noodzakelijk maken en dat de democratische vormen die wij kennen vooral niet sacrosanct mogen zijn voor de ware democraten, omdat het beste middel om een regime ten onder te brengen is het star te houden.
Ik noem hier niet al de mij bekende mogelijkheden op welke de democratie in zich bergt. Ik tracht ook niet de grens te trekken waar zij mijns inziens niet over kan zonder dictatuur te worden. Ik beperk mij tot het punt dat mij als utopist vermanend wordt voorgehouden door de realist M.R. namelijk dat de kiezer zich niet direct mag mengen in belangrijke onderdelen van het politiek beleid omdat dit de zaken zou verslechten.
Hoe kan een intelligent mens zo iets zeggen en dan op de koop toe nog denken dat hij realist is!
Democratie betekent volksregering, maar het volk kan practisch niet regeren en is er ook niet toe bevoegd, twee redenen waarom het regeerders moet kiezen.
Nu leert de ondervinding, vaak met scha en schand, drie dingen.
Ten eerste de gekozenen doen wel altijd de wil van hun meerderheid, maar lang niet altijd die van de meerderheid des volks. Bijvoorbeeld wanneer zij hun eigen wedde geweldig verhogen handelen zij recht tegen de formele wil van negentig procent der bevolking in. Is 't waar of niet?
Ten tweede doen zich nu en dan dingen voor waaromtrent het volk alleen competent is en zich dus zou kunnen en moeten uitspreken omdat zij uitsluitend afhangen van de doodgewone voorkeur van de meerderheid. Bijvoorbeeld of een volk een koning wil of niet beslist uitsluitend de meerderheid zoals het haar belieft.
Ten derde de gekozenen spreken zich regelmatig uit over zaken waarin zij minder competent zijn dan bepaalde gedeelten van het volk. Bijvoorbeeld van onderwijs weten de gekozenen minder af dan hoogleraren, leraars en onderwijzers.
Daaruit blijkt dat het wenselijk is het volk vaker te raadplegen, het te raadplegen over concrete punten en het te raadplegen bij gedeelten. Zo zeker als tweemaal twee vier gaan wij daar naartoe. Ons kiesstelsel was excellent toen de mensen hun naam nog niet konden schrijven en met een bolletje aanduidden wie vier jaar lang
| |
| |
voor hen zouden spreken. Het is niet veel minder onwaardig van een beschaafd volk dan zich overgeven aan een leider die alles weet, kan en doet. Een ontwikkeld mens die in het kotje zijn potlood ronddraait is grondeloos beschaamd, principaal wanneer hij daarbij nog de waarde kent van sommige heren die hij moet kiezen. Naar gelang het volksontwikkelingspeil zal stijgen, naar gelang techniek en organisatie het houden van verkiezingen en referendums zal vereenvoudigen en vergemakkelijken, zal het volk eerder, en uiteraard het eerst in kleine landen, niet meer om de vier jaar zijn wereldbeschouwing te kennen geven met een bolletje, maar elke Zondag duidelijk zijn mening zeggen over concrete vraagstukken. En of dat nu beter of slechter is, het volk zal het eisen en het zal in elk geval democratischer zijn.
Dit voorziende, en dat kan een blinde ook, heb ik als pacifist natuurlijk de wens te kennen gegeven het bij anticipatie eerst en vooral te zien toepassen tegen de oorlog. Ik was daarmee in de lijn van realisten die nu in de kamers zetelen en die de wens uitdrukten de algemene staking te zien toepassen tegen de oorlog. En ik zal er voor alle voorzichtigheid nog maar eens bijvoegen dat ik de kiezer Janssens uit het straatje niet competenter acht dan Winston Churchill, maar machtiger door de meerderheid.
| |
4. Beschouwingen over het pijnlijke.
Ik wil M.R. mordicus te vriend houden. Fas est ab hoste doceri. En hij moge mij blijven aanwijzen wat de lezer twijfelachtig of onaanvaardbaar voorkomt in een gedachtengang die voor mij klaar is als pompwater. Maar de vriendschap kan niet van ene kant komen. Als hij schrijft dat het pijnlijke in mijn utopie is dat zij de democratie zou verzwakken en het communisme daardoor versterken, moet ik ook dàt beantwoorden.
Toen Pieter Pauwel Roelants nog kleiner was, hield M.R. hem zeker bij voorzorgsmaatregel nu en dan voor dat een flinke fatsoenlijke jongen niet vecht. Was het pijnlijke in die volstrekt utopische stelling dat een vader zijn zoontje trachtte te verzwakken en de vlegels van de geburen daardoor te versterken? Bedoelde M.R. dat Pieter Pauwel zich moest laten afrossen telkens wanneer zich de gelegenheid voordeed? Welnu, waarom zegt hij dat dan van mij? Was het stichtende en opvoedende in zijn stelling niet dat hij zijn zoontje een edel zedelijk voorschrift inprentte, met ernstig risico van builen, maar in de hoop dat andere vaders zouden spreken zoals hij en in de utopische verwachting dat hun aller zoontjes hun prilste jeugd in vrede zouden slijten?
God schiep Adam en Eva, maar geen rechters en champetters. Deze werden later door mensen uitgevonden. Er is dus een tijd geweest waarin ieder zichzelf recht verschafte in de mate van zijn middelen. Hoeveel tienduizenden jaren zou het niet geduurd hebben eer de gemiddelde burger er zich kon bij neerleggen dat officieel daartoe aangestelde vakmannen kalm en zonder haat afrekenden met de
| |
| |
lasteraar, brandstichter, dief en moordenaar die hem persoonlijk waren te na gekomen. Hoeveel utopisten zijn daarvoor nodig geweest en hoeveel millioen keren hebben zij moeten herhalen dat het beter was een schurk deftig uit te leveren aan het gerecht dan hem eigenhandig op de plaats zelf dood te slaan. Hoeveel realisten hebben daar tegen in bewezen dat dit onmogelijk was, dat het veel geld zou kosten, dat het te lang zou duren, dat buitenstaanders nooit kunnen straffen zoals hij die het onrecht zelf heeft geleden en dat het pijnlijke in die utopische stelling was dat zij de fatsoenlijke mensen meer en de bandieten minder in gevaar zou brengen.
De volkeren leven nog in demophagie zoals de enkelingen weleer in anthropophagie hebben geleefd. Daardoor verkeert het volkerenrecht nog altijd in precies dezelfde critische ontwikkelingsphase als het privaatrecht eenmaal ongetwijfeld heeft gekend. Twee mannen die elkaar in struikgewas of open veld ontmoetten, moesten teruggaan of vechten op leven en dood. Nu passeren zij elkaar zonder argwaan met een groet of een wens. Maar vóór het zo ver was, wat al spontane zelfontwapeningen met gevaarlijk risico, wat al noodlottige desillusies met kerels die ook hun wapen wegsmeten maar nog een in de gordel op hun rug behielden en met anderen die, ontwapend dichterbij gekomen, zagen dat zij de kleine magere ook met blote handen baas konden. Hoe dikwijls zijn menseneters die inzagen dat dit onmogelijk kon blijven duren, dat er een tijd zou komen waarin vreemdelingen elkaar vriendelijk groetend zouden voorbijgaan en de sterke man lief pinkogen naar een klein meisje in plaats van het te verkrachten en aan het spit te braden, uitgemaakt voor dromers met klein verstand. Hoe dikwijls hebben zij zich door wijzen moeten laten uitleggen dat moorden in de menselijke natuur zit, dat mekaar met een groet voorbijgaan een zeer ingewikkeld vraagstuk is, niet zo maar op te lossen met een slagwoord of een kleine kiezer.
Zij waren een minderheid en met een minderheid lacht men gaarne. Geheel het verleden weerlegde hen, de toekomst die hun gelijk zou geven was nog ver. Nu en dan werden zij diep binnenin een beetje triestig. En als de koster, de secretaris, de facteur, de veldwachter en de andere intellectuelen van hun dorp voor de vijftiende keer uitlegden hoe dom zij als utopisten eigenlijk waren, beten zij ook wel eens koleirig op hun chik.
| |
5. Vredelievend besluit.
Edoch gelijk die menseneters ben ik niet. Hun exempel heeft mij voorgoed geleerd dat het leven zich zonder hun propaganda zelf een uitweg heeft gezocht uit een toestand waarin geen samenleving mogelijk was. Ik tracht geen gelijk te halen want ik heb het al. Ik geef u, M.R., nog honderdvijftig jaar, geen dag meer en waarschijnlijk veel jaren minder. Dan wordt gij uitgelachen en is de voltallige meerderheid met mij. Of de wereld nu luistert of niet naar de woorden van G.W. in ‘Zoek de Mens’ van N.V.T. vermits de samenleving onmogelijk wordt indien de wereldoorlogen elkander blijven opvol- | |
| |
gen, zal het leven zich zelf een uitweg zoeken, hetgeen trouwens ook de vaste overtuiging is van een grote, een realist, die ik volgens u om de liefde Gods niet mag neerhalen, president Harry Truman.
G.W.
| |
Des guten zuviel
Een vereniging in een Vlaamse provinciestad richt voor haar leden een filmvoorstelling in. Een mooie film. Een plaatselijke krant verwijt de vereniging die film te hebben gegeven en waarom precies in een cinemazaal, die de triestige faam bezit weinig kieskeurige films te vertonen. De man, die mij dit mededeelt, leest dan uit de krant het oordeel van Docip over deze film voor. Hij zwijgt en glimlacht.
‘En dan?’ vraag ik.
‘Wel, moest ik tot die vereniging behoren zoals gij, ik zou enkele regels schrijven aan de krant om te zeggen dat het bestuur van de vereniging die zaal niet heeft gekozen om de reden door de krant geïnsinueerd, want dat het dan beter had gedaan het oordeel van Docip op de affiches af te drukken: “Ernstig voorbehoud, geestelijk en materieel overspel, overgave aan buitenhuwelijkse liefde, suggestieve tonelen”; dan was de zaal vijfmaal te klein geweest.’
Gelukkig is de publicatie van Docip een soort geheimschrift en dat slechts door deftige lieden wordt gelezen; want wat zou ze anders, zo dom en zonder de minste schakering opgesteld, een gevaarlijk wapen kunnen zijn tegen de goede zeden.
| |
Hypocondrie
Ik loop den laatsten tijd met het plan in mijn hoofd mijn huis te verkopen en op den buiten te gaan wonen. Maar nu de morgenmist op het water weer drijft en het groene gras overal bespikkeld ligt met gele blaren, krijg ik mijn huis weer lief. De mensen zijn weg en ik kan wandelen langs de vaart als in een droom.
Wilde ik weg van mijn huis? Nee, alleen weg uit mezelf. Maar nu ben ik met ‘hem’ weer verzoend. Hij voelt zich bereid te gaan schrijven.
‘De laatste dagen van September doen me pijn.’ Het is immer die zoete pijn die me terug tot mezelve brengt.
A.V.H.
|
|