| |
| |
| |
Kroniek
Na twee jaar culturele samenwerking tussen Noord en Zuid
Mogen wij even herinneren aan de wijze waarop het Nederlands-Belgisch cultureel akkoord dd. 14 Januari 1946 tot stand is gekomen?
In 1942, tijdens de oorlog, te Londen, hebben het Britse Ministerie van Opvoeding en de British Council het initiatief genomen tot een samenkomst van vertegenwoordigers uit het toenmalig bezet Europa. Aldus kwam een tweetalige Frans-Engelse brochure tot stand, van 17 bescheiden bladzijden, waarin een model van tweezijdige intellectuele overeenkomsten tussen geallieerde landen gepubliceerd werd en het Nederlands-Belgisch akkoord van 1927 als het verst reikende van voor de tweede wereldoorlog geprezen.
Bedoelde Nederlands-Belgische overeenkomst van 26 October 1927 was anders uiterst beperkt en voorzag alleen de uitwisseling van vier professoren en een paar studenten. Ze was één van de vier, door België tussen de twee wereldoorlogen ondertekende, culturele akkoorden: met Frankrijk (1921), het Groot-Hertogdom Luxemburg (1923), Polen (1925) en ten slotte Nederland.
| |
| |
De overeenkomst van Januari 1946 is veel ruimer en betreft niet langer alleen universitaire uitwisselingen. Al onze soortgelijke naoorlogse overeenkomsten met Frankrijk, Groot-Brittannië. Tsjecho-Slowakije, Noorwegen, Luxemburg - straks Italië en waarschijnlijk nog een paar andere - vertonen hetzelfde karakter. Geen wonder ook: heel Europa heeft in deze tweede wereldoorlog een nederlaag geleden en richt zich moeizaam weer op. Vier tot vijf jaar lang zijn wij verstoken gebleven van alle uitwisseling van gedachten met het deel van de wereld waar wetenschap en kunst in relatieve vrijheid verder konden gedijen. De naoorlogse periode brengt talloze moeilijkheden van valuta, passen en dergelijke mede, tot overwinning waarvan overheidsbemoeiing haast onontbeerlijk is. De aankoop van boeken en tijdschriften bv. wordt belemmerd door deviezenkwesties, enz., op een moment dat een ieder aanvoelt hoezeer een druk contact, met de hele beschaafde wereld en met Nederland in de eerste plaats, onontbeerlijk is tot het versterken van onze eigen, nog zo zwakke cultuur. Op een moment ook dat het stadium van de kleine nationaliteitsstaten voorbijgestreefd is en wij evolueren naar een universele gemeenschap van kunsten, letteren en wetenschappen, zoals de mensheid er sedert de Renaissance geen meer heeft gekend. (Wat is de Unesco anders dan een poging om deze evolutie te bespoedigen?)
Het Nederlands-Belgisch akkoord is dus, zoals alle soortgelijke, zeer ruim opgevat. Het bestrijkt alle vormen van het intellectueel leven: het onderwijs in al zijn geledingen, de beeldende kunsten, het toneel, de bibliotheken, de film en de radio... Evengoed schoolreizen en vacantiecursussen worden ingericht, als de op grote schaal doorgedreven uitwisseling van professoren en studenten. Tevens kan elk particulier initiatief van enige betekenis bevorderd worden, want het ligt hoegenaamd niet in de bedoeling van de regeringsinstanties om het cultureel leven te monopoliseren.
| |
| |
Een gemengde technische Commissie, die voor Nederland-België uit tien leden bestaat, eventueel aangevuld door een vertegenwoordiger van Buitenlandse Zaken, houdt zich werkdadig met het onderzoek en de oplossing van alle problemen bezig.
De namen van de Belgische vertegenwoordigers mogen als bekend verondersteld worden: nl. de professoren Blancquaert, De Keyzer, Van Dievoet en Verdeyen, met prof. Lambrechts als secretaris en ik zelf als voorzitter. Ik verklap geen geheim, wanneer ik verklaar dat de samenwerking met onze Nederlandse collega's (de hh. Reinink, Engelman, Van Gelder, Geyl, Sassen en Bender) van een leien dakje loopt, in een prettige atmosfeer van broederlijke samenwerking.
Tot nog toe worden de vergaderingen drie- tot viermaal 's jaars gehouden, om de beurt in ieder land, en voorgezeten door de Nederlandse of de Belgische secretaris-generaal. Openhartig wordt elke moeilijkheid, elk financieel of wettelijk bezwaar uiteengezet en daarbij naar een voor allen bevredigende oplossing gestreefd.
Ten einde hinderlijke deviezenkwesties uit de weg te ruimen, is aan beide zijden van de grens een Fonds opgericht en wordt een eenvoudig clearing-systeem toegepast. Aldus worden niet alleen de valutabezwaren tot een minimum herleid, maar het is van het grootste belang dat de hele actie ook financieel op een volstrekte gelijkwaardigheid van beide partijen berust. Tussen ons geen zweem van enige hooghartigheid of naijver: alles gebeurt op een voet van een soepele wederkerigheid, zoals het onder vrije naties past, die elkaar wederzijds waarderen, door de oorlogsbeproeving zoveel dichter bij elkaar zijn gebracht en in de naoorlogse wereld zozeer op elkaar zijn aangewezen.
Er wordt wel eens gemeend dat de spellingskwestie opgelost is geworden, dank zij het akkoord. Dit is natuurlijk verkeerd. De hh. Bolkestein en Hoste waren reeds in 1944 te Londen overeengekomen om deze zaak te beslechten na de bevrijding, en het is een aparte Nederlands-Belgische com- | |
| |
missie van specialisten die, voor België het besluit van de Regent, voor Nederland de wet, voorbereid heeft welke thans (naar wij hopen voor talrijke geslachten!) de zaak regelen.
Wat dan wèl is gebeurd?
Na twee jaar kunnen wij een lange lijst van initiatieven en verwezenlijkingen voorleggen, tot stand gekomen zonder enig verband met de gelijktijdige bewegingen op economisch, politiek of militair gebied.
Met twee groots opgevatte kunstmanifestaties, onze beide landen van schilders waardig, is de culturele werking in 1946 begonnen. Ik herinner mij nog best hoe wij reeds in de herfst van het vorige jaar, toen wij nog over de termen van ons akkoord onderhandelden, voor het eerst naar Maastricht zijn gereden. Aanleiding was de opening van de zuiver Nederlandse tentoonstelling Zuid ziet Noord. Hoofddoel was evenwel er de toenmalige minister te ontmoeten, prof. G. van der Leeuw, de gepersonifieerde lieftalligheid en bevattelijkheid, die er dadelijk toe te bewegen was een zestigtal kapitale doeken van de Rijksmusea naar Brussel en Antwerpen te sturen. De zestig ambassadeurs zoals ik ze indertijd gedoopt heb, werden er nadien honderd twintig, en het Weerzien der Meesters heette bij ons Van Bosch tot Rembrandt.
In ruil gaven wij een keur van onze primitieven: Van Jan van Eyck tot Rubens.
Naar beide kanten hadden wij aldus ons beste beentje voorgezet, zodat een reusachtige opkomst onze poging bekroonde en de aanzienlijke geldelijke opbrengst de werking van onze beide Fondsen ten goede kwam, onmiddellijk na het in werking treden van het inmiddels klaargemaakte cultureel akkoord.
De overige, sinds twee jaar ingerichte kunsttentoonstellingen zijn vrij talrijk. Mag ik mij tot een eenvoudige opsomming beperken?
De retrospectieve-Vincent van Gogh te Brussel, Luik en Mons, dichtbij de Borinage waar Vincent als evangelist werkzaam is geweest;
De Breitner-tentoonstelling te Antwerpen en te Luik;
De Nederlandse Sierkunst te Brussel;
De Nederlandse Stedebouw en Volkshuisvesting, achtereenvolgens in vier van onze grote steden.
| |
| |
De Zeven Meesters der Hedendaagse Schilderkunst in België, te Amsterdam;
De schilders van de Leie, te Utrecht en te 's-Gravenhage:
Een retrospectieve-Rik Wouters te Rotterdam;
Een Permeke-tentoonstelling in het Stedelijk museum te Amsterdam;
De Belgische Sierkunst te Amsterdam en Den Haag;
Een tentoonstelling Charles Leplae-Pierre Caille te Rotterdam...
Over de plannen voor de onmiddellijke toekomst zal ik hier niet uitweiden, vermits wij veeleer een balans bedoelen op te maken van wat tot nog toe verwezenlijkt is geworden.
Op muzikaal gebied is, naast een reeks uitvoeringen van het Nederlands Kamerkoor en het Amsterdams Strijkkwartet, o.m. in onze vier universitaire steden, vooral het optreden van het Amsterdamse Concertgebouw te vermelden: viermaal te Brussel en een paar malen te Luik, Antwerpen of Gent, telkens onder leiding van de hr. Van Beinum. Omgekeerd is het Belgisch Nationaal Orkest, samen met het Ceciliakoor van Antwerpen - 350 personen! - herhaaldelijk naar Nederland uitgenodigd geworden om aldaar Jeanne au bûcher, het oratorium van Arthur Honegger op tekst van Paul Claudel, uit te voeren, onder de leiding van Lodewijk de Vocht. Overal, evengoed te Amsterdam als Den Haag of 's-Hertogenbosch, is het succes buitengewoon groot gebleken. Zodat, na de tweede rondreis, dadelijk om een derde verzocht werd!
Herinneren wij aan het optreden te Rotterdam, Amsterdam en Utrecht, van ons Nationaal Orkest, onder leiding van Désiré Defauw, en aan een uitwisseling van concerten door leerlingen aan onze Conservatoria. Om des te gereder te erkennen dat wij, op het gebied van het toneel, nog enigszins in een beginstadium verkeren. Een Amerikaans stuk: Glazen Speelgoed, is het eerste dat, na heel wat discussie over andere mogelijkheden, ten slotte bij ons opgevoerd is geworden onder de regie van onze oude kennis Johan de Meester. Over enkele dagen treedt de Franse sectie van ons Nationaal toneel op haar beurt in verschillende Nederlandse steden op met Les quatre Fils Aymon.
Wat de literatuur betreft, hebben beide Fondsen zich
| |
| |
beperkt tot het verstrekken van steun aan de PENclubs en de twee Verenigingen van Letterkundigen, om dadelijk de vooroorlogse betrekkingen weer op te nemen en, zo mogelijk, intenser te maken. Aan te stippen valt bovendien de deelneming van enkele, in een schoolwedstrijd bekroonde Vlaamse leerlingen aan de Hooft-viering op het Muiderslot, in Juni 1947; waarvoor de Hollandse deelneming aan de Van Maerlant-herdenking te Damme enigszins als een tegenhanger kan beschouwd worden.
Dergelijke artistieke, ietwat spectaculaire actie kon slechts doorgaan dank zij de toegewijde medewerking van een subcommissie, waarvan Mejuffrouw S. Huysmans, de hh. H. Teirlinck en E. Langui lid zijn. Daarnaast is er een stillere actie, in de diepte, een actie waarvan het groot publiek weinig of niets merkt en waarvan slechts enkele ingewijden de omvang kunnen overzien. Op het zuiver wetenschappelijke en het universitaire plan werkt een bescheiden geldelijke tussenkomst op het gepaste moment vaak jaren, soms een heel leven lang na. Zodat het mij een genoegen is over deze minder spectaculaire culturele betrekkingen in enige bijzonderheden te treden.
De vooroorlogse traditie van uitwisseling van hoogleraars die uitgenodigd worden om - gewoonlijk drie à vier - lezingen in het bevriende land te houden, werd hervat en aanzienlijk uitgebreid. Aldus zijn in de academische jaren 1946-47 en 1947-48, telkens 16 ruilprofessoren opgetreden. Reiskosten en honorarium worden door de Fondsen gedragen, de keuze gebeurt uitsluitend door de universiteiten zelf.
Buiten dit schema werden door het Belgisch Fonds nog vijf toelagen met hetzelfde doel verleend aan Nederlandse gastprofessoren.
Het vroegere akkoord van 1927 voorzag slechts twee beurzen per jaar voor studenten. Thans worden er een dertigtal toegekend. Na enige aarzeling hebben wij ons best bevonden bij een gemiddelde van driemaandelijkse beurzen - zegge driemaal 3000 frank, of fl. 185 - liefst aan universitair afgestudeerden die hun opleiding in het andere land willen
| |
| |
voltooien en verruimen. De resultaten zijn uitstekend, naar uit de ingediende verslagen ten overvloede blijkt.
Ook buiten dit schema heeft het Belgisch Fonds nog een vijftiental beurzen toegekend aan landgenoten - docenten, assistenten, gewone afgestudeerden - die voor een beperkte tijdspanne in Nederland aan bepaalde wetenschappelijke opzoekingen wensen te doen.
Studenten aan hogere technische en kunstinstituten komen voor dergelijke steun eveneens in aanmerking. Tot nog toe werden echter slechts een viertal beurzen van drie maand aan jonge artisten verleend. Deze actie is zeker voor uitbreiding vatbaar, b.v. voor de studie van de moderne Nederlandse bouwkunst (de mogelijkheid van een stage in een architectenatelier wordt onderzocht), en voor het volgen van curcussen aan het Hoger Instituut te Antwerpen, dat sinds jaar en dag tientallen Nederlandse schilders en beeldhouwers aantrekt.
Hoeft hieraan toegevoegd dat niemand er ooit aan gedacht heeft deze uitwisselingen te beperken tot de Nederlandstaligen? Het tegendeel is eerder waar, zoals o.m. blijkt uit de rondreis van vier Belgische hoogleraren, één per universiteit, door Nederland in 1946. Door deze eerste delegatie werden Leiden, Utrecht, Amsterdam en Nijmegen bezocht. De technische hogeschool te Delft kwam eveneens een paar malen aan de beurt. Zes Leidse assistenten verbleven zes weken lang te Luik, en omgekeerd zes Luikenaars te Leiden, in Maart-April 1947. Ik zou hier meer voorbeelden kunnen aanhalen van dergelijke ruilbezoeken, die tevens de persoonlijke, d.w.z. de vruchtbaarste betrekkingen onder beoefenaars van een zelfde wetenschap bevorderen.
Ook groepsreizen van studenten werden mogelijk gemaakt, o.m. voor de kunstgeschiedenis (Utrecht-Leiden, Gent-Brussel), de rechten (Leuven) en de stedebouw. De vooroorlogse uitwisseling van schoolkinderen uit het middelbaar onderwijs werd hervat.
Een volledige opsomming geven van de wetenschappelijke ondernemingen van alle slag die financiële steun genoten hebben is haast onbegonnen werk. Bij het onderzoek van de voorstellen wordt uitgegaan van het standpunt dat de
| |
| |
gemengde technische Commissie niet aan philologie, rechtsgeleerdheid of enige toegepaste wetenschap doet, doch dat zij steeds bereid is om een impuls te geven, een voorbereidingsstudie te bekostigen, liefst tot wanneer een of ander bij de zaak nauw betrokken ministerieel departement, of particuliere organisatie, deze zaak verder behartigt en doordrijft.
Een typisch voorbeeld hiervoor is de behandeling van het geval van het Woordenboek der Nederlandse Taal. Op aandringen van de Commissie en in overleg met de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letteren werd de staf der redacteurs met drie Vlaamse philologen verrijkt. Op de gelukkige gevolgen van deze beslissing voor de evenwichtige invloed van beide delen van ons taalgebied en voor de bespoediging van de sinds 1864 begonnen reuzentaak, hoef ik hier wel niet verder uit te weiden.
Met soortgelijke bedoelingen werd door ons een bescheiden subsidie verleend, om een eerste vergadering van neerlandici die aan een universiteit werkzaam zijn in Noord of Zuid, te Brussel mogelijk te maken, in December 1947. Een dezer dagen - in April 1948? - heeft een tweede vergadering van dezelfde specialisten plaats, ditmaal te Leiden en gesubsidieerd door het Nederlands Fonds. Uit deze gemeenschappelijke vergaderingen is o.m. reeds gegroeid het Belgisch interuniversitair Centrum voor neerlandistiek, onder het voorzitterschap van prof. Verdeyen, dat onlangs regeringssteun heeft bekomen en nu verder geen beroep meer hoeft te doen op onze commissie.
Een ander typisch voorbeeld ligt op het gebied van de rechtsgeleerdheid. Wij zijn uitgegaan van de wenselijkheid om de rechtsterminologie zoveel mogelijk één te maken in onze beide landen. Uit de door ons geldelijk en moreel gesteunde voorstudies, en een eerste conferentie te Brussel in September 1947, is thans, onder de auspiciën van het ministerie van Justitie, een drielanden-Commissie tot stand gekomen, naar Belgische zijde voorgezeten door prof. Van Dievoet, die de eenmaking van de wetgeving in beide landen bestudeert. Meteen staan wij een heel eind verder en laten wij de kwestie der vergelijkende studie van het recht en de rechtsterminologie aan het bevoegde departement van Justitie over.
| |
| |
In dit verband wil ik nog even wijzen op een wetenschappelijke samenwerking die in een beginstadium verkeert, maar waarvan wij het beste verwachten. Ik bedoel vooreerst de biochemie en de hogere wiskunde waarvoor overleg gepleegd wordt: evenzeer inzake aankoop van uiterst dure Amerikaanse machines (één rekenmachine kost ruim één millioen frank, waarom zouden onze enkele mathematici er geen twee verschillende te zamen benuttigen?), als wat de afbakening van de onderzoekingsgebieden betreft, en ten slotte de mededeling onder vakgenoten van de door een ieder bereikte resultaten. Verder laat alles verhopen dat, binnen afzienbare tijd, een zelfde gemeenschappelijke research mogelijk zal worden op het gebied van de atoomenergie. Dat onze Commissie hiertoe de eerste stoot geeft, stemt ons tot vreugde.
Mag ik mij vergenoegen met de vermelding van de congressen die wij geholpen, eventueel zelfs mogelijk gemaakt hebben? Ik citeer:
de embryologen te Brussel (December 1946);
de historici te Gent (April 1947);
de philologen te Amsterdam (1946) en te Leuven (1947);
de archivarissen te 's-Gravenhage en te Brussel (1947) (die dan tevens vruchtbare bezoeken gebracht hebben aan elkaars verzamelingen, met het oog op het ruilen van stukken die beter in een andere verzameling zouden thuishoren);
de criminologen (Brussel, 1947);
de studenten, wier Congres van de Lage Landen, te Gent, met Pasen 1947, niet minder dan 700 deelnemers verenigde;
de archeologen te Mariemont (aangevuld door een studie ter plaatse van de Nederlandse opgravingsdienst te Valkenburg, door zes landgenoten die in het Museum van het Jubelpark de Belgische opgravingsdienst zullen reorganiseren), enz.
Enkele subsidies werden toegekend aan de Oosterse philologie en oudheidkunde (Ex Oriente Lux, zes ruilvoordrachten tijdens het academisch jaar 1947-48); aan de wetenschappelijke studie van zekere taalgrensproblemen (Leuven 1947); aan de Vlaamse Vereniging van bibliothecarissen die in Sep- | |
| |
tember 1946 een leerrijk bezoek bracht aan een reeks Nederlandse bibliotheken en het volgend jaar het tegenbezoek van een vijftigtal Nederlandse collega's kreeg...
Er valt nog heel wat te zeggen over onze bemoeiing met zeer uiteenlopende problemen als daar zijn: de radio, de actualiteits- en de onderwijsfilm, de jeugdorganisaties buiten schoolverband, het internationaal congres voor auteursrechten te Brussel, de economische en financiële belemmeringen van een vrije ruilhandel in boeken en tijdschriften... Niet altijd worden onze pogingen met succes bekroond, maar de goede wil is er, aan beide zijden, en een taai uithoudingsvermogen wordt doorgaans als een karaktertrek beschouwd van wie tot de Nederlandse volksstam behoren. De leden van de gemengde technische Commissie, en wie ze bij gelegenheid ter zijde staan, wijden zich belangeloos aan een taak die zij groots en een inspanning waardig achten; zij zijn bezield met een verheugende ploeggeest, en zij gaan niet bij de pakken neerzitten wanneer het bereikte resultaat niet geheel of niet dadelijk aan hun wensen of verwachtingen beantwoordt.
Zodat ik meen het terrein van de, elk afzonderlijk genomen, onaanzienlijke of althans bescheiden tussenkomsten te mogen verlaten met de eindopmerking dat door de samenvloeiing van talrijke kleine beken ten slotte toch rivieren ontstaan, dat alle baatjes helpen, ook inzake Nederlands-Belgische toenadering, en dat deze in zekere zin niet doelmatiger kan gediend worden dan door de ineenstrengeling van duizenden persoonlijke vriendschapsbanden, op een stramien van wederzijdse kennis en waardering. Om het eens zonder beeldspraak uit te drukken: een post van één millioen frank op een Rijksbegroting van 90.207.658.041,64 fr. is waarlijk niet overdreven, nu het met deze toenadering gemeend is.
Een uiterst belangrijk, maar ingewikkeld probleem is dat van de gelijkwaardigheid of equivalentie der diploma's. Niet minder dan tien sub-commissies hebben wij hiervoor aan het werk gesteld, telkens twee of meer specialisten die, ieder
| |
| |
voor hun vak, de verschillende aspecten van het probleem grondig hebben onderzocht. De meeste sub-commissies zijn met hun werkzaamheden klaar. Op haar beurt heeft de gemengde technische Commissie de ingediende conclusies besproken en grotendeels onderschreven. Maar laten wij niet verhelen dat er zware moeilijkheden te overwinnen blijven, evenzeer voor sommige faculteiten als bij de regeringsinstanties. Principieel acht ik het overigens ongepast in kwesties als deze een volledige, alles omvattende oplossing na te streven. Vergenoegen wij ons, voorlopig althans, met beperkte, gedeeltelijke oplossingen! Want een dergelijke academische toenadering op grote schaal moet niet geforceerd worden. Integendeel. Zij zal geleidelijk, van zelf, gedijen, zodra het persoonlijk contact mogelijke vooringenomenheden doet verdwijnen en zekere tradities niet langer als de alleenzaligmakende beschouwen. Met historisch gegroeide toestanden en met uiteenlopende belangen, bv. voor de rechten en voor de medicijnen, zal men toch altijd rekening moeten houden. En niemand wenst immers de opleiding van alle toekomstige ingenieurs of leraars M.O. uit het ene land aan de universiteiten uit het andere land toe te vertrouwen! De absurditeit van deze overdrijving wijst ons reeds de grenzen aan van wat wel en van wat niet beoogd wordt met een equivalentie van academische titels.
Op gebieden als die van de geesteswetenschappen, zekere toegepaste wetenschappen, de veeartsenij- of de landbouwkunde, zal men, na verloop van nog enige tijd, ongetwijfeld tot de gelijkwaardigheid van de afwijkende exameneisen en usantiën besluiten. Reeds verheugen wij ons bij voorbaat over de spoedig verwachte bekrachtiging van de gelijkwaardigheid der middelbare studiën in beide landen, wat de toelating tot de universiteit of de hogeschool betreft. In België heeft een wetje van 14 Augustus 1947 de weg hiertoe definitief geëffend.
Heden klinkt het wellicht banaal, maar het deed dit hoegenaamd niet toen wij voor twee jaar een gezamenlijk optreden tegenover het buitenland als aanbevelenswaardig
| |
| |
hebben voorgesteld. Het heeft indruk gemaakt op het Unescocongres, in 1947 te Parijs, dat de Belgische en Nederlandse afvaardigingen elkaar openlijk steunden of een gemeenschappelijke ruimte aanvraagden voor een schilderijententoonstelling, quai du Président Wilson. Zoals het geheel in de lijn lag van de tegenwoordige Benelux-politiek, dat de gemengde technische Commissie in hetzelfde jaar besloten heeft om één enkele tentoonstelling van onze schilderkunst in de XVIIe eeuw (Rembrandt-Rubens!) in te richten, te Rome. Eveneens heeft zij onze regeringen er toe gebracht overleg te plegen omtrent de oprichting van leerstoelen in de Nederlandse taal en letterkunde aan bepaalde buitenlandse universiteiten.
Aanvankelijk, in de eerste maanden van onze actie, voelden wij ons enigszins als voorlopers, als verkenners. Nu, na de bevestiging van Benelux en de Conferentie van Vijf, te Brussel, kunnen de hh. economisten en politici ons gemakkelijk overtroeven. Wij verheugen er ons over. Het geeft aan onze eigen culturele arbeid op alle domeinen van het geestelijk, wetenschappelijk, artistiek leven, en gesteund op talloze persoonlijke relaties, meer reliëf en een wijdere achtergrond. Wij zijn gerust: onze resultaten zijn minder luidruchtig en minder zichtbaar, maar zij werken dieper en langer door. Alles te zamen beschouwd, zonder het politiek terrein te betreden, dient erkend dat onze culturele actie een geschikte voorbereiding gebleken is tot Benelux en dat zij, in lengte van jaren, de Benelux-gedachte zal schragen.
Hoeft het gezegd dat de gemengde technische Commissie altijd toegankelijk blijft voor elk nieuw voorstel, voor elk interessant idee? Zij beschouwt zichzelf als het orgaan voor een bestendige, systematische wisselwerking tussen Nederland en België; niet alleen tussen de twee delen van het Nederlands taalgebied, maar met inbegrip van onze Waalse provinciën.
Bij de aanvang hebben wij terloops de rol van het particulier initiatief onderstreept. Uit deze uiteenzetting blijkt hopelijk ten overvloede hoezeer dit initiatief welkom is en metterdaad gesteund wordt. In dit licht komen de pogingen en bedoelingen van de Maatschappij der Nederlandse Letteren van Leiden - waarbij eerstdaags wellicht ook Zuid- | |
| |
Afrika betrokken wordt - en de verwezenlijkingen van de gewestelijke Comité's voor Belgisch-Nederlands-Luxemburgse toenadering, waarvan dhr. J. Hoste de verdienstelijke algemene voorzitter is, pas tot hun volle recht. Mijne vrienden, samen zullen wij deze lage landen schoner maken...
De absolute betekenis van een werk van lange adem als het onze, dat hoofdzakelijk in dienst staat van onze gemeenschappelijke Nederlandse cultuur, willen wij echter niet overschatten in een tijd van politieke blokken, van stratosfeerraketten, atoomenergie en kernsplitsing. Alles is ten slotte betrekkelijk, en wie weet welke nieuwe rampen morgen brengen zal...
Zonder zelfoverschatting dus, mogen wij wellicht toch met enige tevredenheid op de twee afgelopen jaren terugblikken. En verrijkt door de ervaring, zetten wij onze taak onverdroten voort. Want wij geven niet toe aan enige wanhoopsstemming. Wij verdedigen, neen, wij bouwen verder aan onze westerse, humanistische idealen. Ook van een Europees, ja ook van een universeel standpunt uit gezien, dient onze bescheiden actie de vrede.
JULIEN KUYPERS.
Brussel, 4 April 1948.
|
|