Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 2(1947-1948)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 879] [p. 879] [Gedichten] Het lied in den nacht De regen ruischte; wij waren samen zooals wij 't niet eenmaal waren geweest; de nacht was donker achter de ramen en eindeloos droef als eens het eenzame verborgen leed dat zichzelve vreest. Tusschen twee windstooten spraken we in, zacht, alsof we niet aannemen konden, alsof we vreesden dat dit begin van teerheids liefsten en diepsten zin van elke stem zou worden geschonden. Zoo bleven wij samen en sprakeloos luisterend naar den wind aan de ramen. Het was zoo vreemd en zoo mateloos zooals wij waren, het was zoo broos... Te broos voor een lied en voor namen. [pagina 880] [p. 880] Lieflijke ode Zacht zijn uw schouders, ach hoe zou ik hun teerheid ontberen, hoe den lieflijk mij toe- bedachten, niet te bezweren toover er ooit van ontgaan? Mijn hand, in verschuchterd streelen kan het niet langer bestaan zich dit geluk te verhelen. Wonderlijk is dit ervaren dat nimmer een einde kent: zachte, vertrouwde gebaren en schouders, mij toegewend, hoe zou'k de teerheid ontberen van uwen glanzenden staat? Niets, niets kan mij van u keeren bij avond of dageraad. [pagina 881] [p. 881] Vuur dat mij brandt... Vuur dat mij brandt, in ieder bitter uur dat ik haar missen moet, wat blijft mij over? Het jaar was teeder van vervulden toover, helaas, helaas, van al te korten duur... Vuur dat me brandt, wat blijft me nu nog over? Nu ik haar missen moet, nu ik moet derven haar oogen en haar mond en haar vertrouwde stem: geen smart zoo groot, dan welke ik nu ken, geen wanhoop grooter dan dit levend sterven nu ik van haar, van haar gescheiden ben. Vuur dat mij brandt in ieder bitter uur; het jaar was teeder van vervulden toover, we zijn gescheiden en niets blijft me over dan te gedenken ieder lieflijk uur... - Vuur dat mij brandt, niets blijft me nu nog over... FRANS BUYLE. Vorige Volgende