Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 2
(1947-1948)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 734]
| |
KroniekenDe Vlaamse beweging weer van walIn het eerste nummer van de reeks ‘Stand en Uitbouw van de Vlaamse Beweging’ heb ik verslag uitgebracht, zo volledig en zo objectief mogelijk, over de schriftelijke enquête van het Vermeylen-Fonds nopens den huidigen stand en de toekomst van de Vlaamse Beweging. Ik wil thans trachten ook mijn persoonlijke positie te bepalen, met de hoop dat zij in de hoofdzaken ook de positie zal zijn van hen, die de leiding van de voortgezette Vlaamse Beweging zullen op zich nemen. Het lijdt niet den minsten twijfel dat de Vlaamse Beweging moet en zal voortgaan: zij is een actie voor de rechten van de taal der Vlamingen, een actie voor de volledige ontplooiïng van de culturele mogelijkheden van de Vlamingen; een actie die zich richt tot het eigen volk en tot de buitenwereld; een actie die de rechten en den bloei van onze beschaving tegelijk wil handhaven en bevorderen. Een taal en een beschaving die zouden indommelen op de eenmaal veroverde stellingen, zijn tot achteruitgang en ondergang gedoemd. Ook indien zij niet openlijk en direct werden bedreigd door een andere taal en een andere beschaving, zou het derhalve noodzakelijk zijn het bewustzijn van de Vlamingen wakker te houden, hun liefde voor eigen taal | |
[pagina 735]
| |
en beschaving jong te doen blijven, hun levenshouding en daadvaardigheid te richten op zelfbehoud en vruchtbaren bloei. De eisen tot een voortgezette Vlaamse Beweging zijn drieërlei. Zij moet haar opvattingen en haar doelstellingen duidelijk bepalen, ten einde alle misverstand en dubbelzinnigheid in haar eigen rangen en ook ten overstaan van de buitenwereld uit den weg te ruimen. Zij moet een actieprogramma opstellen. En zij moet alle mogelijke middelen in het werk stellen om dit actie-programma ten uitvoer te brengen. | |
Opvattingen en Doelstellingen van de Vlaamse Beweging.De Vlaming heeft een eigen taal, een eigen karakter en aanleg, een eigen genie. Dit bewustzijn hoeft hem niet te stemmen tot overschatting van zichzelf, maar wel tot een neiging om zelfbewust en met al wat hem eigen is een waardige plaats in te nemen in België, in Europa en in de Wereld. Welke is onze plaats, als Vlamingen, in België? De landbouw en de nijverheid, de handel en de ondernemingsgeest, de vrijheidsgeest en de wetenschap, de kunstproductie - voornamelijk de schilderkunst - van de Vlaamse gewesten waren de wereld door bekend, lang vóór de eenheid van België; veel echter van deze eigenschappen en vaardigheden deelden zij met de andere gedeelten van ons tegenwoordig vaderland. Men kan de gedachte van een eenheidsstaat België laten opklimmen tot de Burgondiërs of tot 1830, onloochenbaar is het dat - ook slechts sedert 1830 beschouwd, en daarbij in aanmerking genomen onze geographische ligging, onze politieke en economische structuur - het feit België bij het allergrootste deel van de Belgische bevolking diep in de harten en de gemoederen is doorgedrongen. Zulks zou nog meer en beter het geval zijn geweest indien de bewuste Vlamingen zich niet een eeuw lang miskend en verdrukt hadden gevoeld door de Franstaligen. Maar ook deze hinderpaal is in zover uit den weg geruimd, | |
[pagina 736]
| |
dat het den Vlaming redelijkerwijze niet meer toegelaten is nog aan de mogelijkheid te twijfelen om zich volkomen gelijkberechtigd en volkomen thuis te voelen in zijn eigen land. Daartegenover staat trouwens meer dan een eeuw gemeenschappelijke geschiedenis, de gemeenschappelijke en met succes bekroonde inspanning in Congo, de gemeenschappelijke overwinningen van 1914-18 en 1940-45. Geen taalstrijd kan in verdelenden zin opwegen tegen en eenheid van gevoel en van belangen die op deze feiten is gesteund. De Vlaamse Beweging van heden heeft volkomen loyaal te staan tegenover België, niet alleen in het belang van België en van de Vlamingen zelf, maar omdat zij het recht niet heeft - vooral niet na dezen laatsten oorlog - om het gevoel en den wil van de overgrote meerderheid der Belgische staatsburgers te krenken. Betekent dit a priori een onvoorwaardelijke onderwerping aan om het even welke behandeling van de Vlamingen door België? In genen dele. De loyale Vlaamse Belgen hebben volkomen het recht om van België een rechtvaardige en waardige behandeling te verwachten en desnoods te eisen. Maar laten zij daarbij toch niet verwarren tussen het staatsbestel, in handen van de wetgevende, rechterlijke en uitvoerende machten die op grondwettelijke wijze door het volk zelf rechtstreeks of onrechtstreeks worden gemandateerd, en het begrip van het Belgisch vaderland zelf. Al te dikwijls werd de houding van een ambtenaar, een vertegenwoordiger, een minister, een officier of een magistraat vereenzelvigd met België zelf, en werd de Belgische staatsidee ondermijnd op grond van verkeerde handelswijzen van bepaalde individuen. Alleen dan, wanneer de Vlamingen op blijvende en wettelijk onafwendbare wijze door het Belgisch staatsbestel van hun heiligste rechten zouden verstoken blijven, zou ik een revolutionnaire houding kunnen goedkeuren. Maar een dergelijk geval is voortaan als volkomen hypothetisch te beschouwen. Niemand kan nog te goeder trouw ontkennen dat België - d.i. de overgrote meerderheid van de bevolking en van de leidende figuren - thans met de wil is bezield om zowel Vlamingen als Walen recht te laten wedervaren en hun belangen harmonisch te doen samenlopen. België is een van de meest democratische landen van de wereld wat betreft zijn politieke instellingen, de maat- | |
[pagina 737]
| |
regelen voor sociale veiligheid en de levensstandaard van de arbeidende klasse. De sociale en economische toestanden, onafscheidbaar met elkaar verbonden, evoluëren onophoudend ten onzent zoals in de ganse wereld, en vergen dus een voortdurende aanpassing aan de rechtmatige verzuchtingen van geestes- en handenarbeiders. Nooit is het bij een georganiseerde arbeidersbeweging opgekomen om wegens niet ingewilligde sociale eisen het bestaan van België te willen in het gedrang brengen. De vertegenwoordigers van de Belgische arbeidersbewegingen hebben integendeel hun verantwoordelijkheden opgenomen en aan het Belgisch staatsbeleid een aantal medewerkers geschonken wier houding tegenover hun vaderland als voorbeeld mag worden gesteld. Ook onder de grote leiders van de Vlaamse Beweging heeft het trouwens aan dergelijken zin voor verantwoordelijkheid niet ontbroken, zowel in het Parlement als in de Regering. De Vlaamse Beweging dient dus niet alleen een zuiver Belgische stelling in te nemen, maar zou zelfs de daadwerkelijke belangstelling van de Vlamingen voor de Belgische staats-idee nog moeten aanwakkeren, zodat de jongeren zich beter bewust worden welke rol zij in 's Lands beleid hebben te vervullen. Een andere taak van voorlichting van onze jongeren - waardoor tevens het standpunt van de Vlamingen nog eens duidelijk wordt bepaald - is het wekken van een hartsgrondigen afkeer voor elken vorm van dictatuur. Zij zijn soms geneigd zich blind te staren op zekere uitwassen van het democratisch regime, - om daarbij te vergeten hoeveel erger de misdaden tegen de mensheid zijn geweest die de totalitaire landen hebben onteerd. Hoe zou trouwens een Vlaamse ‘Beweging’ zich nog kunnen bewegen onder een dictatuur? De termen zelf van beide begrippen sluiten elkander uit. Deze regeringsvorm stuit trouwens den Vlaming zowel als den Waal tegen de borst, omdat beiden sedert eeuwen den vrijheidszin in het bloed hebben en omdat zij de dictatuur, helaas ook in België, tijdens de bezetting in al haar onmenselijke brutaliteit aan het werk hebben gezien; fascisme en nazisme zijn onverenigbaar met een beweging die voor de Vlamingen een hoger beschavingspeil, een gelukkiger en waardiger bestaan nastreeft omdat zij de waardigheid zelve van den mens en alle menselijk gevoel met de voeten treden. | |
[pagina 738]
| |
Er is dus in de rangen van de bewuste Vlamingen geen plaats voor openlijke of bedekte voorstanders van een of anderen vorm van fascisme of nazisme, laat staan voor Vlamingen die zich tijdens den oorlog voor de nazi's hebben uitgesproken. Uit een loyale houding tegenover België vloeit verder voort, dat een politiek streven naar Groot-Nederland uitgesloten is en blijft. Zeker voelen wij ons nauw verbonden met onze taalgenoten uit het Noorden. Culturele betrekkingen tussen Noord en Zuid, economische toenadering door afschaffing van de tolgrenzen, overleg en onderlinge steun op het gebied der buitenlandse politiek zijn zoner enig voorbehoud toe te juichen. Maar Vlamingen die de idee van één Groot-nederlands staatsverband propageren, zij het met het oog op een onmiddellijke of een ver-afgelegen verwezenlijking, ondermijnen de idee van den Belgischen eenheidsstaat, en zijn diensvolgens ontrouw aan hun eigen land, terwijl zulks met hun Grootnederlandse geestverwanten van boven onze grenzen niet het geval is. Hetzelfde Vlaams-Belgische standpunt bepaalt ook onze positie tegenover de Waalse Beweging. Met die Walen die zich uitgesproken hebben voor aanhechting bij Frankrijk of die het federalisme als een eersten stap naar de ontbinding van België beschouwen, hebben wij geen uitstaans meer. Hun plaats is niet meer in ons land. Maar met de Walen die denken dat er sommige Waalse grieven bestaan, die kunnen opgelost worden binnen het Belgisch staatsverband en aan dit staatsverband niet willen tornen, moeten wij, Vlamingen, bereid zijn overleg te plegen. Vele wederzijdse grieven kunnen aldus worden bijgelegd, andere zullen wellicht denkbeeldig worden bevonden; nog andere dienen door Walen en Vlamingen samen aan het verstand te worden gebracht van sommige centrale instanties die voor de toestanden buiten Brussel niet steeds het nodige begrip aan den dag leggen. Wat wij, Vlamingen in België, wensen is de volledige gelijkheid in rechte en in feite met alle niet-Vlamingen; de mogelijkheid om in alle omstandigheden onverminderd onszelf te zijn, gebruik te maken van onze eigen taal en in het Belgisch staatsbeleid de positie te bekleden waarop wij recht | |
[pagina 739]
| |
hebben, èn door ons aantal, èn door onze bevoegdheid. Hierin is begrepen de gelijkwaardige morele positie, de eerbied van anderstaligen voor ons Vlamingschap, ook in de sectoren van het economisch en politiek leven van België, zoals dit tot uiting komt in onze binnenlandse betrekkingen en in de betrekkingen van België met het buitenland. Het moet, wat deze laatste betreft, vanzelfsprekend zijn dat onze diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging in den vreemde zodanig worde ingericht, dat de Vlaming zowel als de Waal in om het even welk land van de wereld wordt te woord gestaan door dienaars van de Belgische belangen die in hun schriftelijken en mondelingen omgang zich op behoorlijke wijze en zonder een schaduw van voorliefde van de beide landstalen bedienen; vanzelfsprekend ook dat, overal waar het mogelijk blijkt, niet alleen de materiële belangen van België worden gediend, maar ook onze beschaving, zoals die tot uiting komt in de Nederlands- en Franstalige literatuur, in academies, bibliotheken, musea en onderwijsinrichtingen van Vlaanderen, Brussel en Wallonië, in onze geschiedenis en onze folklore, in onze plastische kunsten en onze toonkunst en onze monumenten. Deze beschaving moet aan het buitenland worden bekend gemaakt door bemiddeling van culturele diensten die op de onderscheiden landsgedeelten even bevoegd en even liefdevol zijn ingesteld. Wat betreft de positie van de Vlaamse Beweging tegenover het buitenland hoeft nauwelijks te worden herhaald, dat de intellectuele Vlaming zich niet wenst op te sluiten in zijn eigen taal en beschaving, maar dat hij ontvankelijk is, en de jeugd ook ontvankelijk wil maken voor al het schoonste en het beste van buiten onze grenzen. In de eerste plaats waardeert hij de naburige Franse beschaving waaraan ook Vlaams-België door de eeuwen heen zoveel verruimenden en verrijkenden invloed heeft te danken, en blijft hij er op gesteld, dat zijn kinderen behoorlijk Frans zouden leren nadat zij een voldoende basis bezitten van de moedertaal, te meer daar zulks den omgang en de verstandhouding met de eigen Franssprekende landgenoten en de mogelijkheden om een leidende rol te spelen in het eigen land slechts kan bevorderen. Franse en Waalse cultuurpropaganda in Vlaanderen is aldus welkom, zolang zij niet een dergelijken omvang en | |
[pagina 740]
| |
een dergelijke houding aannemen, dat zij het geestelijk leven in de eigen taal dreigen te verdringen, of als bondgenoten optreden van Vlaamse franskiljons die de rechten van de Vlamingen bestrijden; de juiste lijn kan in deze aangelegenheid slechts worden getrokken door tact en eerbied voor de eigen taal en persoonlijkheid van de Vlamingen. Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor de cultuurpropaganda uit de Angelsaksische landen en uit alle andere landen. Anglo-Belgian Clubs, Belgian-American Friendship-verenigingen, Belgisch-Canadese, Belgische-Russische en alle dergelijke vriendschapsverenigingen moeten zich tot de Vlamingen wenden in hun eigen taal of in de taal van het bevriende land, of in beide, maar niet in het Frans of uitsluitend in het Frans zoals thans, vooral van Brussel uit, meestal het geval is. De zo actieve Belgisch-Nederlands-Luxemburgse comités die te Brussel bestuursvergaderingen houden, moeten op deze vergaderingen ten minste evenveel de Nederlandse als de Franse taal gebruiken, willen zij de Vlamingen voor hun actie interesseren. Nog op een ander gebied willen wij de positie van de Vlaamse Beweging tegenover Europa en de Wereld bepalen, nl. op het gebied van de buitenlandse politiek. Het wekt gewettigd misnoegen in de Vlaamse middens, te moeten constateren dat, op allerlei internationale conferenties, de Vlamingen niet of onvoldoende vertegenwoordigd zijn. Onze internationale politiek is Belgisch en niet Brussels of Waals alleen. En wij kennen maar al te goed de anti-Vlaamse gevoelens van sommige Walen die geregeld België vertegenwoordigen, opdat wij vertrouwen zouden kunnen hebben in hun objectiviteit om de belangen van het gehele België behoorlijk te begrijpen en te verdedigen: Vlaamse culturele belangen in het buitenland, belangen van de Vlaamse textielnijverheid, belangen van de havens van Gent en van Antwerpen, om slechts een paar voorbeelden te noemen. De geest van zelfstandigheid die zo levendig is bij de bewuste Vlamingen en soms zo slap bij andere Belgen, kan trouwens in dezen tijd van zoeken naar een nieuw evenwicht voor de ganse wereld, niet anders dan beveiligend werken voor België in zijn geheel. Als Vlaamse Belgen willen wij helpen waken over de Belgische zelfstandigheid in het nieuwe wereldbestel. | |
[pagina 741]
| |
Men is van bepaalde zijde geneigd al te zeer den nadruk te leggen op de noodzakelijkheid om ten gerieve van de algemene veiligheid alleen van de kleine naties aanzienlijke souvereiniteitsbeperkingen te eisen, en daarbij te vergeten dat deze slechts aanvaardbaar zijn in de mate waarin zij ook voor de grote naties zouden geldenGa naar eind(1). Samenvattend kan over de doelstellingen en de positie van de Vlaamse Beweging ten overstaan van België en van het buitenland worden gezegd: deze beweging is gericht op een volledige en onbelemmerde ontplooiing van de Vlaamse taal en beschaving in België; zij wil opbouwend Vlaams-Belgisch zijn; zij is en blijft essentieel democratisch en kan dus geen uitstaans hebben met enigen vorm van fascisme; zij erkent de culturele verbondenheid van Vlaanderen met Nederland, maar waarschuwt tegen elke politieke Grootnederlandse actie; zij staat niet per se vijandig tegenover een Waalse Beweging zolang deze niet ontaardt in rattachisme; zij wil zich ten overstaan van Europa en van de andere werelddelen niet in zelfgenoegzaamheid opsluiten, maar zich verrijken met al wat de vreemde culturen haar voor goeds en voor schoons kunnen bieden; zij wil het Vlaamse landsgedeelte met zijn eigen taal en beschaving en gedeeltelijk specifieke economische belangen, beter vertegenwoordigd zien in de betrekkingen van België met het buiten-land, en onze buitenlandse politiek in het teken zien staan van den Vlaams-Belgischen eis van zelfstandigheid. Hiermee beweer ik niet, alles te hebben gezegd wat op dit stuk dient gezegd te worden, maar toch werd misschien een algemene grondslag gelegd voor de studie van het standpunt der Vlaamse Beweging, nu. Dezelfde opmerking geldt wellicht nog in sterkere mate voor mijn verdere uiteenzetting betreffende haar actieprogramma en haar actiemiddelen. | |
ActieprogrammaAls eerste en voornaamste punt van een Vlaams actieprogramma dient mijns inziens te worden beschouwd, het opwekken van het Vlaams bewustzijn in alle lagen van de Vlaamse bevolking, bij de Vlaamse jeugd, bij de Vlaamse | |
[pagina 742]
| |
intellectuelen, bij de hogere burgerij, de middenstanders, de arbeiders en de boeren. Kan dit bewustzijn weer worden wakker geschud in ieder Vlaams gezin, zodanig dat het niet alleen latent aanwezig is, maar ook bereid om zich te uiten op ieder ogenblik en in alle omstandigheden van het leven waar zulks past, dan is de Vlaamse Beweging voortaan onweerstaanbaar. Waarin bestaat dit bewustzijn? In het gevoel van fierheid, Vlaming te zijn; berustend op de kennis van het verleden dat spreekt uit de geschiedenis, de kunstwerken, de monumenten der Vlaamse wetenschap, de daden van grote Vlamingen; berustend op de overtuiging dat het volk van Vlaanderen door zijn wilskracht en zijn arbeidskracht, door zijn ondernemingsgeest en den hem eigen kunstzin, door zijn vrijheidsliefde en zijn schranderheid de eigenschappen in zich draagt om aan zijn veelzijdige persoonlijkheid in België en in het buitenland de plaats te verzekeren van een volwaardig volk; berustend op den wil om zich in de toekomst als volwaardig volk te handhaven en verder te ontwikkelen. De nuchtere zegt hierop: woorden! Ik antwoord hem: woorden met een inhoud, woorden waarmee getracht wordt een ideologie te formuleren, die voor een volk dat wil leven en zich ontwikkelen zo noodzakelijk is als brood. Woorden die niet voor doel hebben, zelfoverschatting aan te kweken, maar alleen den onbewuste willen bewust maken van zijn reële waarde en van zijn mogelijkheden; woorden die den gemeenschappelijken wil van een schoon volk moeten smeden om zichzelf te kennen, om zichzelf te zijn en zichzelf te blijven, om zich te vrijwaren voor het verlies van zijn eigen Ik en voor geringschatting en benadeling door anderen. Ik besluit mijn antwoord aan den nuchtere met den raad: laten wij nuchter zijn of geestdriftig, al naar onzen persoonlijken aard of naar de omstandigheden, maar nooit steriel. Mijn opwekking tot bewustzijn en fierheid gaat trouwens onmiddellijk gepaard met een beroep op verantwoordelijkheidsgevoel; wie prat gaat op zijn Vlamingschap zal hierin ook een aansporing dienen te vinden om de eigenschappen die daaraan verbonden zijn zelf te bezitten en om zich niet aan te stellen als een ‘lompen’ Vlaming, noch als een halven wilde. Vlaams bewustzijn sluit in zich het ‘noblesse oblige’, | |
[pagina 743]
| |
de verplichting om in alle omstandigheden te streven naar een houding en een gedrag van beschaafd mens, van iemand die in zijn eigen werkkring het beste presteert wat hij vermag, en vooral van iemand die, wanneer hij zich speciaal als Vlaming betuigt, dit zal doen op onbesproken wijze en met een duidelijk verantwoordelijkheidsgevoel voor zijn daden en voor zijn woorden. De strijdende Vlaming hoeft niet meer te zijn, de man die alleen nog aanklaagt en protesteert en luidruchtig zijn eisen stelt, maar de vastberadene en de waardige die ook zichzelf een behoorlijke tucht kan opleggen, en zich bewust is van zijn taak om op te bouwen in plaats van af te breken en positief werk te verrichten in den dienst van de gemeenschap; naast Vlaamse rechten staan hoe langer hoe meer Vlaamse plichten. Voor het opwekken van Vlaamse fierheid, gepaard met plichtsgevoel, maar ook voor het opleiden van degelijke mensen in het algemeen, wier hoedanigheden aan de gemeenschap ten goede komen, is het van het allergrootste belang, dat het onderwijs in Vlaanderen, in al zijn graden en schakeringen ten uiterste verzorgd zou worden. Het lager onderwijs, waarin het volkskind leert lezen, schrijven, beschaafd spreken, rekenen, manieren gebruiken en eerlijk zijn tegenover zichzelf en tegenover de anderen; het middelbaar onderwijs, waarin behalve de voortgezette karaktervorming en de noodzakelijke kundigheden, ook de geesten worden gescherpt tot kritiek, en de zin wordt gekweekt voor een hiërarchie van de waarden: de zin voor het goede, het rechtvaardige, het edelmoedige, het schone en het ware; de zin voor schakering, voor objectiviteit, voor maat en evenwicht; het technisch onderwijs waar, zonder het vormen van den schoon-menselijken geest te verwaarlozen, gestreefd wordt naar het opleiden van vaardige hand- en geestesarbeiders die door hun vakkennis uitmunten en het economisch peil van hun land helpen verdedigen met werk dat naar volmaaktheid streeft; het hoger onderwijs, dat leidende krachten zal vormen op het gebied van handel en nijverheid, vrije beroepen, wetenschap en administratie, maar vooral ook leidende krachten die met hun volk verbonden blijven door den verheffenden invloed van hun eigen onberispelijke levenshouding, door hun taal, door hun beschavende bedrij- | |
[pagina 744]
| |
vigheid, binnen en buiten hun werkkrring; hetzelfde geldt, om dezelfde redenen, voor de kunstopleiding in conservatoria en academies voor Schone Kunsten; en last but not least, moet onze bezorgdheid gaan naar het normaal onderwijs dat opvoeders van het volkskind zal vormen, bezield met hun apostolaat, behept met den geest van liefde voor het kind en het gevoel van hun grenzeloze verantwoordelijkheid voor de materiële en morele toekomst van de gehele natie; zij zijn de genezers van de geestelijke verwildering, de verregaande en al te zeer verspreide oneerlijkheid en amoraliteit, het laag bij de grondse winstbejag en genotzucht, de afwezigheid van idealen die de oorlog ons heeft nagelaten. Wil zij ons volk nog ooit weer moreel gezond zien worden, dan mag de Vlaamse Beweging zich niet onverschillig tonen ten opzichte van deze problemen. Wil zij haar taak naar behoren vervullen, waar immers het globale peil en de globale mogelijkheden van geheel Vlaanderen van afhangen, dan mag zij zich niet beperken tot een reactie tegen verfransing van de Vlaamse jeugd, maar zij moet de opvoeding en opleiding in haar gehel ter harte nemen. Immers, de Vlaamse culturele uitbouw betreft niet het taalgebruik in het onderwijs alleen, maar de kwaliteit en de resultaten van dit onderwijs als geheel. Deze culturele uitbouw geschiedt trouwens niet enkel in de scholen. Hij moet ook de volwassenen bereiken en zijn stempel drukken op geheel het leven. Voor de verspreiding van een algemene omgangstaal in Vlaanderen, naast en boven de dialecten, is bijvoorbeeld de school alleen niet toereikend. Het streven naar een beschaafde taal moet langzamerhand ook doordringen van de engere naar de bredere lagen van de bevolking; het goede voorbeeld van de ontwikkelden, van de pers, de radio en het toneel, van het leger, de administratie en de kansel moet dagelijks op deze massa inwerken. Al deze factoren samen moeten ook hun invloed uitoefenen op den goeden smaak en de geestelijke ontwikkeling van het volk in 't algemeen; zij moeten tevens kunnen reageren tegen wansmaak en verdwazing. Ik vermeld bijvoorbeeld terloops de epidemie van kermissen en braspartijen die de laatste jaren over het land - met inbegrip van het platteland - is losgebroken; men zou zeggen, dat de - overigens vol- | |
[pagina 745]
| |
komen begrijpelijke - bevrijdingsroes crescendo gaat in plaats van weer naar het normale af te dalen; het rustige Vlaamse dorp heeft niet meer genoeg aan een of twee jaarlijkse kermisweken; den gehelen zomer door is het de ene wijk na de andere die vol vlaggen zit - overbelasting en ontaarding van de nationale driekleur! - en niet alleen vol vlaggen, helaas, maar vol huilende radio's, pick-ups en luidsprekers in alle straten, tot diep in den nacht, en dronkemansgedoe zonder einde. Indien het waar kan heten, dat de arbeider, om zijn volle maat te geven, ook ontspanning nodig heeft, dan is hiermee toch niet gezegd, dat de artificiële roes, door brouwers en herbergiers en dorpspolitiekers ten behoeve van hun respectievelijke zaken in het leven gehouden, als menswaardige ontspanning voor onze volksmensen mag worden bestempeld; er groeit integendeel uit dit alles een levenswijze en een mentaliteit, een massale verdwazing en een gemis aan maat en goeden smaak, die het peil van onze bevolking reddeloos naar beneden halen. Een pers die ook een enigszins ander ideaal dan papierhandel of kiespropaganda nastreeft, zou den moed dienen te hebben om tegen dergelijke toestanden te reageren; en ook de bevoegde lokale overheid zou wel iets van dezen moed kunnen gebruiken. Moed en doorzicht zouden ook uitstekend van pas komen om te strijden tegen de vernieling van het schone en de woekering van het lelijke in het uitzicht van onze steden en dorpen en landschappen. Een Vlaamse Beweging die zich niet interesseert voor urbanisme en landschapszorg, die onverschillig toeziet op den wansmaak en de ordeloosheid waarmee in voorsteden en plattelandsgemeenten wordt gebouwd, op den onbelemmerden groei van zo ontelbare als afschuwelijke auto-kerkhoven langsheen de grote verkeerswegen en van fabrieken die water en lucht verpesten, schiet in haar taak te kort; ook hier trouwens zouden pers en openbare besturen moeten optreden, om niet te gewagen van de politieke partijen die zich - met woorden - zo bezorgd tonen om de geestelijke en stoffelijke belangen van haar kiezers. Op het actie-programma van den culturelen opbouw in Vlaanderen dienen, behalve een degelijke pers, die een | |
[pagina 746]
| |
uiterst belangrijke rol van voorlichting en opvoeding zou kunnen spelen, ook de film, de radio en het toneel, het bibliotheekwezen, het boek en het tijdschrift een belangrijke plaats in te nemen. De film, die zoals zij er tegenwoordig uitziet, meer kwaad dan goed sticht! Een actie op filmgebied zou ten minste evenveel aandacht moeten besteden aan het weren van de slechte als aan het bevorderen van de goede film, zowel in verband met de kunstwaarde en opvoedende waarde als wat de taal betreft; hetzelfde geldt voor de radio en het toneel. Tot de bevordering van toneel- en muziekleven in Vlaanderen behoort niet enkel de zorg voor volwaardige kunstmanifestaties in de grote steden, maar ook de aanmoediging van de liefhebberskunst, van de nederige toneel- en muziekmaatschappijen in de kleinere steden en dorpen. Het goede boek en het hoogstaand tijdschrift, zowel het technische en het wetenschappelijke als het vulgariserende en het folkloristische of het litteraire, moeten aan het ontwikkelde gedeelte van het Vlaamse publiek - waaronder de lezende arbeider zijn eigen plaats dient in te nemen! - het geestelijk voedsel verschaffen waaruit het de krachten kan putten om steeds beter zijn leidende en dienende rol te vervullen. In dit opzicht is de aangroei en de kwaliteit van de volksbibliotheken van onmetelijk belang. Voordrachten, tentoonstellingen en kunstmanifestaties moeten de culturele actie aanvullen en verlevendigen door persoonlijk contact van de massa met wetenschap en kunst. Behalve de culturele actie naar binnen, is ook de culturele actie naar buiten een absolute eis. Zij zal tot doel hebben, het Vlaams gedeelte van België, zijn taal, zijn letterkunde, zijn kunstschatten, zijn toeristische aantrekkelijkheid, zijn nijverheids-, tuinbouw- en landbouwproducten zoveel mogelijk in het buitenland te doen kennen en waarderen; op de noodzakelijkheid om, in dit verband, bij onze ambassades en consulaten meer bevoegde Vlamingen te zien optreden, werd reeds gewezen in de vorige bladzijden. Ook de Vlaamse reiziger in het buitenland kan in dien zin veel goed werk verrichten door zijn persoonlijk optreden, door gesprekken en voordrachten. Publicaties voor het buitenland bestemd, in de eigen taal wanneer het gaat over Nederland of Zuid-Afrika, en in vreemde talen wanneer zij voor andere | |
[pagina 747]
| |
landen zijn opgevat, kunnen in dit opzicht eveneens de grootste diensten bewijzen. De culturele actie naar binnen en naar buiten is wel de belangrijkste die de Vlaamse Beweging heeft te voeren. Zij zal het beste wapen zijn ten overstaan van het franstalige publiek te Brussel, aan de kust, in Limburg en aan de taalgrens. Wij beleefden het eigenaardige maar tevens verheugende schouwspel van honderden Franssprekenden die in 1930 te Gent, op St.-Baafsplein, de keurige opvoering van Elckerlyc kwamen bijwonen; in 1938 zagen wij te Knokke een reeks opvoeringen van de Beatrijs voor het toneel bewerkt eveneens voor een talrijk publiek van vreemdelingen; en op de Grote Markt te Brugge verdringen zich voor het grootse Passiespel, ontelbare toeschouwers die geen Vlamingen zijn. Dergelijke prestaties boezemen eerbied in voor de taal en de cultuur der Vlamingen. Naast dit alles is ook nog steeds een politieke actie onmisbaar. Er moet gewaakt worden voor het behoud van onze verworven taalrechten, waaraan sommigen menen nog te mogen tornen; waakzaamheid is geboden ten overstaan van de Waalse Beweging, van het nog niet uitgestorven franskiljonisme in Vlaanderen, van de taaltoestanden aan de taalgrens en in Limburg. Er dient de hand te worden gehouden aan de naleving van de taalwetten in het onderwijs, het gerecht, het leger en de administratie. Het taaistatuut en de naleving daarvan in Belgisch Congo moeten worden bestudeerd. Te Brussel moet een grootscheepse actie worden op touw gezet om de Franssprekenden systematisch vertrouwd te maken met het bestaan en den bloei van Vlaamse letteren, Vlaams toneel, Vlaamse schilderkunst en beeldhouwkunst en bouwkunst, en met de Vlaamse wetenschap in haar verschillende uitingen; een actie om de inwijkelingen uit de Vlaamse gewesten, om het Vlaamse kind voor verfransing te vrijwaren. Brussel zal wel nooit meer opnieuw worden vervlaamst. Maar het moet tweetalig terrein worden, waar de Vlamingen zich even goed kunnen thuis voelen als de Franssprekenden, en naast de Franstalige uitingen van een hoger geestelijk leven, ook Vlaams cultureel werk van het hoogste gehalte wordt gepresteerd. Voor alles wat de politieke zijde van deze actie beteft, moet | |
[pagina 748]
| |
worden uitgezien naar politieke mandatarissen die bereid zijn en bevoegd om in het parlement, de provincieraden en de gemeenteraden, deze actie te bevorderen en aan te vullen. Een politiek karakter vertoont ten slotte ook de actie voor culturele autonomie. De inhoud en de draagwijdte van dit begrip dienen zorgvuldig te worden bestudeerd. Laten wij hierdoor voorlopig verstaan de structuurhervormingen die nodig zijn om in het Vlaamse land en te Brussel de taal der Vlamingen, hun onderwijs en hun cultuur volledig tot hun recht te laten komen en er de zorg van toe te vertrouwen aan Vlaamse handen. Er hoeft mijns inziens niet te worden gedacht aan een eigen Vlaamse wetgeving, maar wel aan een aanpassing van de uitvoerende macht aan het feit dat België bestaat uit een Nederlandstalig Vlaanderen, een Franstalig Wallonië en een tweetalig Groot-Brussel. Door den Nederlandsen cultuurraad van vóór 1940 werd een volledig en adequaat plan uitgewerkt om het Ministerie van Openbaar Onderwijs aan dezen toestand aan te passen door ontdubbeling van al de diensten, geleid door één Minister. De Waalse cultuurraad hechtte zijn goedkeuring aan dit plan, dat in 1939 in zijn definitieven vorm verscheen in het tweede jaarverslag van den Nederlandsen cultuurraad. De mobilisatie en de oorlog hebben de uitvoering van dit plan verhinderd. Maar wij vragen aan de Regering, en wij vragen aan onze Vlaamse parlementairen: waarom niet nu? | |
ActiemiddelenHet hierboven geschetste actieprogramma blijft natuurlijk een dode letter indien niet tegelijk hiermee naar de nodige actiemiddelen wordt gegrepen. Zoals uit het verslag over de enquête van het Vermeylen-Fonds is gebleken, wordt de noodzakelijkheid van een groot centraal Vlaams actiecomité allerwegen gevoeld. Het zou de morele en geestelijke leiding van de gehele Vlaamse Beweging moeten in handen nemen, een aantal subcomités moeten instellen, het werk van de sub-comités samenordenen en waken over de uitvoering van de voorgestelde actiemiddelen. Een bestendig secretariaat, voorzien van alle nodige werk- | |
[pagina 749]
| |
middelen, zou onder leiding van het centrale comité moeten staan, ter uitvoering van zijn voorschriften. Het centraal actiecomité zou dienen samengesteld uit een reeks vooraanstaande Vlamingen van alle gezindheden, die op geregelde tijdstippen zouden vergaderen. Men zou hiervoor beroep kunnen doen op vertegenwoordigers van het Davids-Fonds, het Wilems-Fonds, het Vermeylen-Fonds, de pers, de kunst, de wetenschap, de economie en de politiek. Dezen zouden zich voorafgaandelijk akkoord moeten verklaren over een gemeenschappelijk Vlaams standpunt en een basis van actieprogramma, zoals hierboven werd geschetst. Zij zouden dan dienen over te gaan tot de stichting van een Vlaams Verbond van België, waarvan zij de leiding zouden in handen nemen en waarvan de leden hetzelfde standpunt zouden innemen en hetzelfde actieprogramma moreel en financieel zouden steunen. Behalve de bijdragen van de leden, zouden verdere financiële middelen moeten verzameld worden door een eerste ‘sub-comité voor geldmiddelen’ ten behoeve van het vast secretariaat en van de actie in het algemeen. Verder dienen een aantal andere sub-comités te worden ingesteld, te onderscheiden in sub-comités voor studie en sub-comités voor actie; bijvoorbeeld een sub-comité voor studie van het probleem Brussel; een voor Limburg, een of méér voor onderwijs en taalgebruik in het onderwijs, een voor de de Waalse quaestie, een of méér voor culturele actie langs het toneel, de film, de radio, de pers, het boek en het tijdschrift; een voor buitenlandse politiek en culturele betrekkingen met het buitenland; een voor natuur- en stedenschoon; een voor wetenschap en kunst; een voor het vraagstuk van de culturele autonomie. De studiecomités leggen hun verslagen en besluiten voor aan het Centraal Comité; hier wordt, volgens den aard van deze besluiten en naargelang het Centraal Comité van mening is dat practische werkzaamheden moeten volgen, beslist over het instellen van sub-comités voor actie. Dergelijke sub-comités voor actie zullen trouwens van meet af aan moeten te werk gesteld worden voor het systematisch inrichten van Vlaamse studiedagen en manifestaties in de hoofdstad en in de provincie, voor het verzorgen en uitgeven van bepaalde strijdpublicaties, voor actie bij de pers. | |
[pagina 750]
| |
Met dit alles wil in genen dele afbreuk worden gedaan aan de veelzijdige en weldoende bedrijvigheid van Davids-Fonds, Willems-Fonds, Vermeylen-Fonds en andere cultuur-organismen. Waar zij voor een deel van de hier besproken actiemiddelen kunnen instaan, hoeft natuurlijk geen dubbel werk te worden verricht. Immers, de actiemiddelen die voor een voortgezette en degelijk opgevatte Vlaame Beweging nodig zijn, zullen reeds werk en opofferingen vergen van velen. Ik besluit dan ook met het vertrouwen uit te spreken, dat het bewustzijn van de grote Vlaamse belangen die op het spel staan, de dringende behoefte aan een snelle en besliste actie, de gehechtheid van de Vlamingen aan hun taal en beschaving, zowel ouderen van dagen, rijk aan ondervinding, als jongeren, rijk aan geestdrift en werkkracht, samen in het gelid zullen brengen. In het gelid voor de Vlaamse Beweging van nu, de Vlaamse Beweging van morgen, de Vlaamse Beweging van alle tijden.
E. BLANCQUAERT. | |
[pagina 751]
| |
TweelingpennenVoor P.N. Van Eyck. Zoals een bruidspaar de dag voor zijn huwelijk het huis der ouders, de vrienden, het licht, de eigen handen, elkaar, kortom de ganse wereld met vernieuwde ogen gaat beschouwen, heb ik de indruk, dat wij, voor onze generatie, d.w.z. voor al degenen die nog werken of van dit werk genieten, de correlatie Holland-Vlaanderen eveneens met verse blik moeten bekijken, zonder daarom alles wat voorafging anders dan binnen een aureool van gelouterde en vergeestelijkte sympathie te laten stollen. Op gevaar af als primair te worden versleten, voel ik er veel voor, als nieuw begin dan, onze beide landen elk een effen en eigen kleur te geven: Holland oranje en Vlaanderen groen. Quitte om later de impressionnistische analyse toe te passen, oranje in geel en rood onder te verdelen, en groen in geel en blauw. Dit natuurlijk zonder in spitsvondige kleurensymboliek te willen vervallen, tenzij het de Nederlandse lezer met voldoening kon vervullen te ontdekken, dat in zijn rood de schijn brandt van zijn koloniale en andere malaises, in ons blauw het momenteel limpidere van ons economisch bestel weerspiegeld ligt, en in beider geel de gouden glans doorstraalt van onze beider gave volkskracht. Want wij zijn anders geworden. Doch, onze traditie, onze taal en ons klimaat wezen er om gedankt, wij hebben een gemeenschappelijk middenpaneel, waaruit een figuur als Vondel ons sedert meer dan driehonderd jaar met vertrouwde en betrouwende ernst aanstaart.
In zake letterkunde bestaat geen concurrentie. Laten we zelfs enkele ogenblikken vergeten dat onze boeken moeten verkocht worden, vergeten dat, sedert de geboorte van de | |
[pagina 752]
| |
eerste boekhandelaar, de alchemistische droom werkelijkheid werd, waardoor hart en geest in lood kunnen veranderd. Zijn wij dan, die trachten zo eerlijk mogelijk het woord met persoonlijke waarden te laden, geen medestanders naar een vergulde en papieren kroon, wij bezitten elk een geestelijke factorij, waarin specerijen worden opgestapeld, waarvan het omzetten, door de aard van ons wezen, ons onvervreemdbaar monopolie is. Zodat de opgave van het probleem minder is beide bedrijven te fusioneren, dan wel naar royale middelen uit te zien om samen de bomen onzer kennis te laten gedijen en deze met een in gemeen overleg aangewend kopersulfaat van vreemde of eigen bladluizen te zuiveren; alsmede de aldus gewonnen levenskruiden uit te wisselen, ter verfijning van onze persoonlijke smaak, tot genezing desnoods van onze weke plekken, tot het absoluut genot van onze hogere zinnen. Wat dan tevens meebrengen zou, tegenover vreemden, het zeldzaam schouwspel van een serene maar allerminst broze verstandhouding.
Hoe zien wij elkaar, hoe zien de Vlamingen de Nederlanders? Holland: calvinistisch en katholiek, met middenin de bohème van Amsterdam. Vlaanderen, katholiek en vrijdenkend, met niemendal middenin. Holland: streng en stroef, monter en welsprekend in het zuiden, zijn provincialisme sublimerend in de hoofdstad en dit provincialisme optillend door internationale gist. Vlaanderen, romantisch juveniel, met gezond middenrif, - waar de lachspieren liggen -, in de opperste lagen Frans geestig georiënteerd, in de kleine steden en in vele dorpen boertig, zompig en nog steeds gekoloniseerd door een matte lagere clerus. Tot de literatuur komend: Holland, nuchter typerend, hieraan wel ontsnappend in klassieke en zwierige parabolen naar de hoge regionen van de uitwendig koele abstractie, of, andere weg tot ontsnappen, opslaande in wilde en sentimentele vlagen van schone passie, getemperd door gezonde aanvoer uit Friesland, Brabant, het buitenland, maritieme stromingen, waarin het koloniale | |
[pagina 753]
| |
avontuur wordt aangevoerd, en ook door een sceptisch geblaseerd zijn, dit volgens de wetten der reactie. Het geheel in elk geval doordesemd met een geest van traditie, die bij de Geuzen begon en gesterkt werd door het merg van een onvervangbare placide XVIIe eeuw. Vlaanderen, zonnig en mild beschrijvend, regenbogen spannend met primitieve spontaneïteit tussen de dauwdruppel en de stralende godstroon, weidse burgerlijke draperieën hangend, waar, te midden in, voor eigen morbied genot, het abelspel der tot het paroxisme opgedreven zinsen zielsconflicten wordt opgevoerd; Vlaanderen, waar ook nog de strijd in de schrijver geleverd wordt tussen zijn heidense drang naar cosmisch aanvoelen en een door de Kerk gehypothekeerd geweten om alles tam en kuis en didactisch te houden; Vlaanderen, ten slotte, waar nog Germaanse barden met stijve, liefst rubberboorden, de laatste rederijkers tot hun kamp trachten over te halen om in woelige maar nutteloze steekspelen uit te komen tegen subtiele jongleurs, weemoedige menestrelen en sceptische eenzamen. Ziedaar onze litteraire fauna, ten minste zoals mijn lectuur, mijn herinnering en mijn omgang zich die voorstellen.
Het ganse panorama overschouwend kunnen we drie scharnieren ontdekken, die ons soepel aan elkaar houden: een oorspronkelijke bakermat, waar wij samen onze middeleeuwse jeugd hebben doorgebracht, ten tweede het Brabantse element, dat nog bestaat en, naar het buitenland kijkend, een bestuiving, die zowel humanistisch was, als ze thans nog modern internationaal is. Over elk van deze luiken de effen kleur strijkend van zoëven, mag dan gezegd: De zuiverste Noordnederlandse incarnaties, zij, die de Hollandse gemene deler vertegenwoordigen, blijven op de grond wanneer ze die grond bezien. Ontdekken ze hun eigen hart en dat van de medemensen, dan beginnen ze met de grond tot symbool te maken zodat hij Gorter's ‘Mei’ wordt en Roland Holst's ‘Winter aan Zee’; om dan het eigen hart te camoufleren maar het kloppen er van uit te deinen met een groot en intensief aanwenden van de geest, geest die dan | |
[pagina 754]
| |
hetzij over ‘De Vrouw in het Woud’ regeert, hetzij over het verzameld werk van Verwey, hetzij met een reeds duidelijk heimwee naar een restitutie van geest aan hart optreedt in ‘Tempel en Kruis’ van Marsman. Wij, Vlamingen, zien ook onze grond, maar we huppen er meer over, tenzij ge het een slenteren noemen wilt, waar de Noordnederlander gaarne zitten blijft. Van de vier seizoenen, die ons gegeven werden, zouden wij er liefst zestien maken. Wij houden van gedaanteverwisselingen en waar ze, in de realiteit, trager werken, ontleden wij ze in al hun mogelijke, en soms onmogelijke nuances, om toch maar de indruk van het mobielere, het dynamischere te krijgen. Zodat we soms, zoals Streuvels, de mens vergeten, die op ons te wachten staat. Of nog, wij versnipperen die grond, verkavelen hem over onze zintuigen, altijd om er de statiek uit te werken en dan schrijven we ‘De Boer, die sterft’. Tenzij wij die grond, het begrip grond althans, vol jagen met mensen, en de groeikrachten der natuur overhevelen op de schepsels, die er op en langs bewegen, zoals Walschap doet, die zelfs zijn stijl van de syntactische remmen bevrijdt, precies om het wisselende en jagende effect te erlangen. Wellicht daarom zijn wij, voorlopig, vlugger vertellers dan de Nederlanders. Anderzijds is ons hart niet groter dan het Hollandse, het onze ligt alleen rapper bloot. Ofschoon bij onze Noorderbroeders, in de jongste tijden, een neiging te bespeuren valt om het ook eens op de open handpalm te leggen. Dit sluit dan een milder etaleren in van het nog warme woord, wat bij de minder beheersten uit onze landouw spoedig een elefantiasis in de zegging laat ontstaan, waarvan wij zo spoedig mogelijk, met Noordelijke hulp hopen wij, dienen te genezen. Maar is de beheersing, die opperengel van de rede, wél aanwezig, dan ontstaat het mirakel van ‘Dien Avond en die Roze’ en van ‘Het Bergmeer’.
Om dit alles nu te herleiden tot enkele klare en simpele woorden, tot factorij taal als ge wilt, wat kunnen wij ruilen? Vooreerst een grote illusie. Wat geschreven staat, kunnen we immers niet meer wijzigen, en over wat nog moet | |
[pagina 755]
| |
geschreven worden hebben we bitter weinig profetische macht. De Noordnederlander kan ons niet in oranjetinten trekken en wij kunnen evenmin van hem een daltonist maken, die groen aanziet voor rood. Dit is echter totaal overbodig, we wezen er zelfs voor behoed. Niet omdat wij slechte Hollanders zouden zijn en de Hollanders verbasterde Vlamingen, maar omdat wij rijke Nederlanders moeten blijven en gelijkschakeling een dwaze vorm van armoede is. Doch naast deze illusie kunnen we elkaar met nog zoveel bedenken, dat niet de minste zweem van melancholie meer overblijft. Wij waren gelukkig niet aanwezig, toen de toren van Babel werd opgetrokken. Tussen onze landen bestaat geen spraakverwarring. Waar enkele molshopen in zake spelling waren opgeworpen, verleden jaar waren een paar energieke voeten voldoende om ‘Pegasides' Plein’ te niveleren. Vereist weze dan voortaan dat de Noordnederlandse landmeters van het taaloppervlak-kadaster de onzen zijn. Spreken en schrijven we dezelfde taal, het ware zonde onze particuliere subtiliteiten uit te roeien. Eiken van Dodona en eiken uit het Zoniënwoud vertonen eveneens minimale afwijkingen, maar ze blijven eiken. Daarom zouden puristische tolbeambten de divers geklede dochteren onzer taal, zelfs al werden ze winkeldochters, bij de grens niet mogen beduimelen. Daarnaast, wanneer de brieven van Hollandse vrienden en de onze, wat het port betreft, op dezelfde schalen worden gewogen, dan moet ook elk boek, dat niets anders is dan een dikke liefdebrief van auteur tot lezer(es) hetzelfde voorrecht genieten. De onschendbaarheid van de boekenbiecht. Waar de Noordnederlanders, als verstandelijken, meer hoofdbrekerij hebben en wij, als gemoedsuitstorters, meer harten breken, dienen wij ons allen af te vragen of de Hollander niet een verdieping dalen kan tot in de kamers van zijn hart en wij niet een verdieping kunnen klimmen tot in de cellen van het brein. Vermits de broer van over de Moerdijk brains bezit en mens blijft en wij meer hartkloppingen kennen maar er ons ook gezond mee bevinden, en vermits we, als mens van hetzelfde deeg zijn en nagenoeg dezelfde lage lucht inademen, moeten deze overwichten en deze tekor- | |
[pagina 756]
| |
ten ons kunnen intrigeren. In het licht van de vaststelling dat de Hollander soms ongenietbaar wordt voor ons en wij voor hem, is het onze zoveelste voorname vriendenplicht te beproeven wat hoenderkwekers, hondenfokkers en hoveniers doen, d.w.z. eens flink, dank zij verdapperde lectuur en drukker over-en-weergeloop, uitzien of hier en daar niet wat voorzichtig en judicieus te enten valt. En dan, vooral, vooral, vooral, en dit is geen loslippig uitgesproken wens maar een fel verzoek en een intens cordiaal verlangen, wij moeten elkaar in deze tijden van geloer en gegrijns charmant, openhartig en grondelijk leren waarderen. Alle complexen van meerder- en minderwaardigheid moeten wij de volgende jaren, of - zijn er maar maanden meer toe nodig? - afleggen, bewust, elke Zaterdag bij ons wekelijks bad. Is het nog nodig dat wij de Noordnederlanders benijden en zij ons, waar zij met pauweveren kunnen pronken en wij slechts judaspenningen bezitten, nodig dat wij uit hovaardij de neus krullen omdat onze Cyriel Buysse destijds ‘,Per Auto’ schreef, maar Bertus Aafjes zijn reis naar Rome te voet moest afleggen? Als we hierover akkoord gaan, laten we dan uit achting voor elkaar en ook uit volstrekte eerlijkheid een dubbel wijs besluit treffen: dit, onze beider goede boeken wederzijds te kopen, te lezen en er, glimlachend, gelukkig om te zijn; dat, onze eigen prullen thuis te houden, hun waarde, of liever hun gebrek aan waarde, door een Barnumpubliciteit geen strabistische perspectieven te verlenen; m.a.w., laten we eerst voor eigen deur keren, dan zullen we minder verplicht zijn de banaanschil of de lege schoendoos op buurmans voetpad te signaleren. Vergeten we evenmin deze samenwerking toe te passen in ons respectievelijk literatuuronderwijs. Wij moeten hier zeer klare wijn schenken en met licht gemoed wil ik hier gaarne de kan vasthouden. Dat de Hollanders dan gelieven te gedogen, dat hun hartig doch met spijt worde gezegd: met drie kwart van de Nederlandse literatuurgeschiedenissen en bloemlezingen kunnen wij in onze Belgische scholen niets aanvangen. Van een evenredige vertegenwoordiging er in, is geen sprake, de zin voor evenwicht in de schaal der waarden of zelfs maar een goedbedoeld parallellisme ontbreekt | |
[pagina 757]
| |
deze werken tenemaal. Met vertroebeld gemoed en vraagtekens boven onze wenkbrauwen zitten we hoofdschuddend over de Hollandse telling van honderd jaar geleden te dubben. Te meer daar, de hand op het hart, geen enkele van de overzichten door Vlamingen gemaakt, deze disproportie vertoont, wanverhouding die zelfs misdadig wordt in een overzicht van de Nederlandse letterkunde door een Hollander, in elkaar gestoken zogezeid ten dienste van scholieren met speciale philosophische vorming. Waar de meesten onder ons reeds over de helft van de levensweg zijn, dienen we, als verantwoordelijkheidsbesef geen ijdel woord geworden is, beginnen met de jeugd een normale visie bij te brengen. Waardering opgetrokken op een stevige basis in de jonkheid, wordt doorleefde en getoetste waardering bij rijperen.
Elkander waarderen. Met al de geestdrift waarover ik nog beschik, wil ik de Hollanders, een dubbele hulde brengen. Een eerste maal aan het Hollands genie, waarvan de grondtrekken standvastigheid zijn, ernst en een drang naar volmaking, in de letterkunde geïllustreerd door traditie, ambachtelijke vormgaafheid en een streven naar tijdeloosheid in de weergave van wat hen treft. Een tweede maal aan den persoon, die dit genie incarneert, zestig jaar werd en Pieter, Nicolaas Van Eyck heet. Concreet onze bewondering en onze eerbied voor de dichter Van Eyck uitsprekend, betekent meteen getuigenis afleggen van onze hoogschatting tegenover de ziel van Nederland. Van hem en van de Nederlander in het algemeen leren wij dan een hoge opvatting van het dichterschap. Er bestaan hogere waarden dan kunst, wanneer men alleen de klemtoon zou leggen op haar esthetische resultaten. Maar men kan bitter weinig hogere waarden dan kunst ontdekken, wanneer men in haar ook de protagoniste ziet van de opwekking tot geluk. Van beide samengekoppelde strekkingen is Van Eyck de goede, degelijke en zeer intens meevoelende procureur geweest. Hij heeft onze noden precieze gestalte gegeven in zijn proza en ze lyrisch voor gelijkluidend verklaard in zijn poëtische akten. Hij is meer geweest. Waar velen het dichter- | |
[pagina 758]
| |
schap als een aparte functie beschouwen, als een eiland, waarop men zich terugtrekken kan, heeft Van Eyck met vaste wil en indringend vernuft het met al de andere vitale domeinen tot een archipel verenigd en in begenadigde momenten van volstrekte klaarte hun integrale eenheid geschouwd. Wij allen zoeken naar de grondzin van het bestaan, maar wij doen dit naast onze artistiek geïnspireerde vlagen, hetzij als louter filosoof, hetzij als gewoon onrustig mens. Van Eyck's preoccupatie, bestendige preoccupatie, is het deze grondzin met en door zijn dichterschap te achterhalen, aldus, van uit menselijk kun-standpunt beschouwd, een unificatie van de tweede graad nastrevend. Waar enkelen van ons het niet verder brengen dan tot het onderverdelen van de stof tot moleculen, kan van Van Eyck worden gezegd, dat hij, alle levenscomplexen tot hun essentie willende herleiden, het atoom van de levenseenheid heeft bevroed. Dit is de hoogste en moeilijkste opdracht, die gelijk wie zich opleggen kan, die niet vooraf de schepping aanvaardt als een worp van een God, die we niet begrijpen kunnen. Is Van Eyck dan op eerste zicht een verstandelijk dichter, zijn hart zingt mee in de keuken waar het vers wordt geprepareerd. Er zit te veel encantatie in zijn gedichten, opdat men van intellectualisme zou kunnen spreken. Eén van onze jongere essayisten, Clement Bittremieux, die zo pas een synthetische studie aan Van Eyck heeft gewijd, ziet in zijn werk twee aspecten: een eenheidsbewustzijn en een bewustzijn van conflict, een rust en een strijd. Zou de drang naar rust niet bewijzen, dat Van Eyck bestendig, ofschoon op de achtergrond, zijn hart inschakelt, hart dat de rol speelt van regulator, van balansnaald, die de immer verder vorsen willende geest tot beheersing en berusting wil nopen en daar tijdelijk in slaagt, tot die geest weer ontwaakt om in steeds fijner krullende spiralen te trachten een verrukkelijk olympisch zenith te bereiken? Waar zo'n mensen wonen, mogen wij dan niet, als Vlamingen, verwachten dat én voor hart én voor geest een onbesmette waardering gedijt?Ga naar voetnoot(1) K. JONCKHEERE. |
|