| |
| |
| |
Als de brem bloeit
Een wonder is geschied
Leefde de kleine ondine een leven apart, dan was dit toch meer inwendig, uitwendig bleef zij het kleine ondineke-van-vapeur, dat in haar neus pulkte en geen woorden wist waarmee ze de haar aanrukkende vragen... omtrent vandaag dit en dat, en morgen omtrent weer wat anders... zou ingekleed hebben. Ze deed haar dwaze moeder opschrikken, met van buitenaf stenen tegen de deur te gooien, of met gillend de keuken te komen inlopen, boven haar hoofd de rode sargie waarmee men anders dat onmogelijke stukje broer-van-haar omwikkelde. Al wat zij bekwam was, dat haar moeder zo zenuwachtig werd als een opgejaagde vogel in een kooi, dat zij dwaas de muren wou oprennen en in haar angst de gordijnen vastgreep, ze stuk trok, en alles brak wat haar in handen viel. En toen haar vader vapeur uit het werkhuis kwam opdagen, weende ondine en schreeuwde ze brokstukken uit haar heilige geschiedenis: van jezus die berispt had en gezegd ‘verstom en ga uit van hem’. En ze dacht dat haar vader misschien zou gevraagd hebben om nu te zwijgen... lief klein ondinetje... maar dat deed hij niet, hij bladerde zwijgend in haar heilige geschiedenis en las eveneens die passage over de onreine geesten: hij stond lang bij lang, precies gedachteloos, naar de kleine ondine te kijken. Toen wierp hij dat boek weg en schudde het hoofd. Ten slotte keek hij
| |
| |
naar valère, dat stukje broer-van-haar, dat in zijn houten bak lag en de rode sargie kwijt was. Waar was die? de kleine ondine liep er nog steeds mee over het hoofd.
Er waren uitersten in de kleine ondine. Er konden dagen komen waarin zij om al die dingen zo hevig monkte, zich zo erg opwond dat zij op de muren trommelde van razernij. Dat zij haar houten kloefen in stukken schopte tegen de bak van valére, en riep: luilak, wanneer zult ge eens opstaan en leren lopen? Na een nacht van diepe slaap was haar razernij weer over, zij kepelde haar vlechtjes en vroeg zich af wat er dan voor schromelijks gebeurd was: omdat zij eens gevloekt had, omdat zij eens tegen de houten bak had geschopt? Dat was toch maar om van haar moeder een treffelijke vrouw, en van valére een christelijk mens te maken. Zij reed de bak de kapel van ter-muren binnen, nam er valére uit en ging vlak voor het beeld staan: nu wil ik dat ge van hem een mens maakt en hem doet lopen. Valére wankelde op zijn voddebenen en sloeg om, met zijn geweldig hoofd tegen de stenen. De kleine ondine raasde zich uit van woede, zij zette hem telkens en telkens terug recht tot hij blauw was, tot zijn hoofd èèn buil was. Godverdomme, zei ze.
En het was dan op de dag van sint ursula dat het wonder met valére gebeurde: ter-muren lag verlaten, want het was de patroonsdag van spinners en wevers, en al het volk had de beste broek en de properste kiel aan, en was naar de garenfabriek filature om er een stoet te vormen: meneer derenancourt van het kasteel van ter-muren, van de garenfabriek filature, hijzelf, was speciaal uit brussel gekomen alhoewel er senaatszitting was, en leidde hen naar de mis. Het was aandoenlijk, vooral de kinderen van nog geen 10 jaar die als engeltjes waren, en voor de voorspoed van de fabriek gingen bidden. En dat zij vanavond in de fabriek gingen in slaap vallen, wat gaf dat? daar waren immers meesterknechten om hen wakker te schoppen. En die morgen, het eigenste uur dat de mis aan gang was, gebeurde het wonder met valére: zie, hij stond recht en viel niet om. Hij knelde zich vast aan de stoelen en rolde vervaarlijk het hoofd om en weer. De kleine ondine werd er zelf angstig onder, zij stopte hem gauw terug in de bak en sprak er met niemand een woord over. En daar zat ze dan in de avond toe te kijken, hoe vapeur hem
| |
| |
zijn tatjespap gaf of hem op tafel legde om zijn bak uit te mesten. Zonder te beseffen, dacht ondineke. En vreemd, het gaf haar geen genot, het joeg haar integendeel angst aan. Toch kon ze niet wachten iedere noen het wonder te herhalen, alsof het een toneelstuk was: valére liep steeds beter.
| |
De Heilige Valére
De kleine ondine las in de heilige geschiedenis alsof het hààr geschiedenis was, ze vastte, ze sloeg zich met een koord over de benen, ze bond zich in de nacht aan haar beddebak. Maar ze zocht naar iets dat gruwelijker was, een nagel door haar handpalm slaan of haar voeten in kokend water steken. Het kwam er echter niet van, want ook de anderen begonnen te merken dat valére zich uit de bak wou oprichten en lopen, en zo werd het iets doodgewoons waar iedere geur van heiligheid verre van verwijderd bleef. De kleine ondine werd nijdig op elke mens, ze ontrukte hun valére, ze reed er ver mee weg langsheen de spoorbaan, en als niemand in de wijde omtrek te zien was, stampte ze hem met handen en voeten in, dat er aan hem een wonder was geschied. In haar ijver zag ze niet dat valére nu wel begon te lopen, maar toch niet begon te denken, verre van daar. En dus waren haar woorden woorden-in-de-wind: ze kon het evengoed aan een hond vertellen dat er met hem een wonder was gebeurd. Ze waakte er over dat hij niets dierlijks zou gedaan hebben. En ook, hem aan haar hand voortleidend, keek ze verbeten rond of er niemand van ter-muren met hem zou gelachen hebben: maar het ogenblik daarna sloeg ze hem, omdat hij zich wou bukken en een rotte appel uit de goot rapen. Ze dacht misschien een stenen beeld van hem te maken, een Heilige die niet meer kakken moest. Ze ging immer verder langsheen de spoorbaan, tot ze een plekje vond waar brem bloeide, en daar, in die godvergeten eenzaamheid, maakte ze hem kronen van gele ginst: hij liep er met zijn zwakke benen onder bedolven, en trappelde en schreide. De kleine ondine zag het in haar extase niet, zij lag op de knieen: Heilige valére, aan wie een wonder is geschied, bid voor mij.
Maar telkens ze naar dat plekje heen wou, moest ze voorbij
| |
| |
de herberg aan de barreel, ‘bij christus’, en het wou dan altijd lukken dat de vrouw van christus hen zag, en dan riep: ondineke, speel ook wat met uw nichtje! De kleine ondine keek vol walg naar haar nichtje, het meisje met het sprietig haar en de vissenogen, hoe kon zoiets nu getuige zijn van haar godsvrucht tot valére? Maar het scheen dat valére zelf zich tot hun nicht aangetrokken voelde, iedere keer dat de kleine ondine er ongemerkt kon voorbijsluipen bleef hij aan de hoek hangen, koppige ezel die hij was. Hij wou niet mee ginder naar de brem, al dat geel rond zijn kop maakte hem bang. Hij haakte zich met zijn kleine vingers vast aan de drempel van de herberg, en de kleine ondine moest hem met geweld wegrukken, zodat hij soms bloedde... en als niets meer baatte dan zei hij ‘pis pis’: zij moest dan het broekje van haar heilige openen. En niet alleen dat het haar ongelooflijk gruwde, maar vooral dat het dààr gebeuren moest. Zij sloeg dan valére, alhoewel hij nog niet gedaan had met zijn kleine boodschap, zij schopte hem, en als hij zich dan in zijn tranen verslikte en zou gaan stikken hebben, greep zij hem vast en snelde weg: ginder aan het lievelingsplekje kroop ze op de knieën rond, en smeekte hem om nooit in zijn leven met ander mensen om te gaan: ze stelde zich een leven voor met hem alleen, ze stelde zich een ter-muren voor in een nooit-eindigende-zondagmorgen, waar brem bloeide, en waar ge nooit een paster of een boer of hun nicht met haar moeder kondt tegenkomen. Die nacht droomde ze dat ze zich samen verdronken hadden, ze was een paar dagen sprakeloos, en toen een trein hun lievelingsplekje voorbijjoeg legde ze verschrikt de hand op haar kloppend hart.
| |
Haar eerste lief
Zoals er dagen waren waarin de kleine ondine zich tot haar heilige broer valere aangetrokken voelde, als tot een zeilsteen, kwamen er ook dagen dat ze van hem gruwde... het waren dan juist de dingen waar ze gisteren zo gelukkig om was, die haar vandaag het ergst walgden. Zij vermeed hem, zij liet hem aan zijn lot over en zei: ik kan hem toch niet tot in der eeuwen amen blijven bewaken. Alhoewel zij voelde
| |
| |
dat het iets anders was: zij vergat hem omdat zij hem misschien wilde vergeten. Zij verliet dan de hete wegel langs de spoorbaan en de gele ginst, om het lommer van de kasteeldreef op te zoeken. Zij plukte onderweg bloemen tot een veel te grote ruiker die ze weer bloem na bloem liet vallen, zich voorstellend dat ze opnieuw gingen wortel schieten, om aan te tonen langswaar zij - de heilige ondine - was gegaan. Maar het ogenblik daarna was ze haar heiligheid vergeten en kroop ze op het lage muurtje van het park van het kasteel van de konijnenberg, en greep ze de hekspijlers vast. Daar zag ze hoe meneer derenancourt-van-het-kasteel leefde, hoe hij zijn sigaar smoorde en zijn tuinman bevelen gaf. Nooit was die sigaar groot genoeg naar haar mening, nooit gaf hij zijn bevelen hard genoeg. Doch hij droeg een pet, dat kon zij hem haast niet vergeven: zij had hem veel liever gezien met een helm vol veelkleurige pluimen. Maar een zaterdag met wat mei-regen kwamen de twee jongetjes van het kasteel de tuin in rennen, en zag ze hoe de oudste de jongste stond te vermanen met opgestoken vinger. O de godlieveheer van ter-muren, hij alleen, kon begrijpen wat de kleine ondine toen allemaal voelde en verlangde... of kon begrijpen waarom ze dacht: zou ik nu deze zaterdagmorgen en de mei-regen en die tuin en die opgestoken vinger óók vergeten, gelijk ik veel, veel ander dingen vergeet? En ondertussen zag ze zichzelf staan al vermanend valére, met eenzelfde opgestoken vinger. En tevens kon ze niet wachten om aan iemand de dingen te vertellen die zij zelf niet had begrepen... aan iemand, het gaf niet aan wie, aan een schoolvriendinnetje dan, aan de dikke liza die doorheen haar neus sprak... alhoewel zij niets had te vertellen, want wat was er in de grond der zaak gebeurd? Maar vreemd genoeg begreep de dikke liza haar: ze ging dadelijk mee tot aan het hek, om naar de verlaten tuin te kijken: het is uw lief, zei liza met lijze neusklanken. Ondine keek
haar verbaasd en tevens haast opgetogen aan... mijn lief, mijn lief, zong het in haar. O ge moogt dat nooit zeggen tegen de anderen, ik zal u bekijken en vermanend mijn vinger opsteken, en dan zullen we beiden weten wat dat bedoelt. En bracht dit geheim zijn zorgen mee, of maakte het hun kinderleven troebeler en grotemensachtiger, zij waren juist daarom gelukkig, zij zouden niet
| |
| |
meer zo eenvoudig kunnen leven hebben, gelijk gisteren en eergisteren.
Maar er was nog iets anders dat een geweldige indruk op de kleine ondine had gemaakt: die 2 jongetjes hadden een leren frak gedragen, dat had ze nog nooit gezien. Ze dacht er aan om voor haar heilige broer valere ook zo een aan onzelievevrouw van ter-muren te vragen. En van school komend zag ze haar broer met de andere kinderen spelen: allen waren ze van zijn leeftijd, maar hij was toch de domste, de onhandigste... men speelde verstoppertje, en toen hij met het hoofd in de armen tegen de poort van hun werkhuis stond, gingen al de kinderen heen en speelden ze ergens elders. En juist op het ogenblik dat ondine er toekwam, al biddend om hem alstublieft alstublieft een leren frak te bezorgen, kwam die vuile heks van een nicht en stampte ze de geduldig wachtende valére met het hoofd tegen de poort: hij bloedde en weende. De kleine ondine wou vloeken godverdomme, maar er kwam geen enkel geluid uit haar toegewrongen keel, ze schudde de krampachtig gebalde vuisten en schopte in razernij haar klompen stuk. Toen viel ze. Haar vader moest komen en haar vuisten openwringen.
| |
De misdaad
De kleine ondine droomde die nacht - onzelievevrouw van ter-muren toonde haar valére met een van goud blinkende frak - en toen ze wakker schoot lag ze te woelen en te draaien in bed, zonder nog de slaap te kunnen vatten: ze bad en smeekte opdat het toch waar zou mogen zijn. Zij ging op de blote knieën zitten, met samengevouwen handen, en zo in slaap rakend droomde ze weer wat anders, dat zij hun nicht onder handen had en haar de strot toekneep. En als ze dan in de morgen de kapel van ter-muren binnenging, geslingerd tussen de hoop dat de lederen frak er ging zijn, en de angst dat ze doodvallen zou als men haar bedrogen had, dierf ze haast niet toekijken: het beeld was daar, de lederen frak niet. Had haar teleurstelling niet zo groot geweest, ze zou misschien nog kunnen wenen hebben, nu niet, ze eiste dat er op de slag een mirakel gebeurde. En zich omkerend
| |
| |
zag de offerblok: daar was het geld voor de lederen frak, daar was het geld van de gemeenschap der heiligen ‘waar valére deel van uitmaakte’. Ze nam haar kloef en bonkte op de ijzeren plaat die in de muur was gemetst, maar het maakte te schromelijk lawaai, en ook klopte ze er slechts maar een bluts in: toen haalde ze de trektang van haar vader en wrong ze de offerblok open. Ze droeg de trektang terug en telde het geld op het cabinet. Heel alleen ging ze langs de kapellekensbaan naar de stad, de lange muur van de dekenfabriek labor volgend. Aan de poort stond meneer gourmonprez de liberaal, zij vond dat hij er even goed een Heer uit zag... er kwam een blos op haar wangen, en nadat ze diep naar de grond had gebogen, en gezegd ‘dag Meneer gourmonprez de liberaal van de labor’ snelde ze op haar klompjes verder in de richting van de stad. Ze was daar nog nooit geweest. Ze kreeg angst, zo groot was het daar, àl straten en winkels en mensen, en nadat ze een paster onderdanig had gegroet - dag meneerdepaster uit de Stad - zag zij dat hij niet eens haar naam kende. Hij was dus niet alwetend, en gelijk hij daar stapte en zijn hiel van onder de soutane kwam: hij had een gat in zijn zwarte kous! En zo panisch werd haar blinde angst om de grootheid van de stad dat ze een groentenwinkel binnenging en daar naar een lederen frak vroeg: zij staarde met lege ogen naar de prij en de wortelen, en hoorde lachen. Zij weende. En toen ze eindelijk een winkel zag waar een soort regenfrak rond een nagemaakte man hing, dierf ze haast niet binnengaan. Ze liet het geld zien, dat warm was geworden van zo lang in haar handen te houden, en hoorde de madame zeggen dat het maar een paar armzalige franken waren. De kleine ondine vluchtte, en had een nameloos verdriet, neen, was nameloos bitter: ze kocht dan maar in een bazaar een pop die slapen kon. En dat men het geld precies verdacht aankeek, negeerde ze: als ze iemand zou vermoord hebben,
dan zouden het die madammen uit de winkels uit de Stad zijn geweest. Ze legde met de beide handen het torentje geld op de toonbank, maar tot haar grote verwondering... en seffens tot haar angst... schoof men wat terug: wat moest ze met die overschot gaan aanvangen? Zij knelde de poppendoos onder de arm, en op de eenzame weg naar ter-muren wierp ze het laatste beetje geld in de gracht.
| |
| |
Daar achter de baan was de kapel en de onbewaakte overweg van ter-muren... zij stapte er heen, en het scheen of er wat haperde: ter-muren was precies kleiner geworden. Hoe dwaas was dat wit-rode plak met het schuine kruis en de woorden ‘let op’... haha, voor een trein die 2 keer op een dag voorbijdommelde... dommelde, ja, en niet raasde, niet hemeltergend als een bliksem voorbijjoeg. En dan de kapel, en dan het veld met die over zijn hark gebogen boer: het was om mee te lachen. Het was om mee te schreien, zo klein was het. Ze gaf zwijgend de pop aan valére, hij greep ze vast en drukte ze aan het hart: de pop had hetzelfde vlasblonde haar van hun nicht, hij dacht dat zij het was. Zij toonde hem dat het een pop was die slapen kon - kijk, dodo - en valére zei het haar achterna en stak zijn vinger in het slapende oog: en dan was er geen oog meer, er was een zwart gat. En ondanks haar dwaze moeder die naar haar zat te kijken met starre ogen, begon de kleine ondine weer te vloeken, ze greep de pop en sloeg haar tegen de muur stuk. Ze vloekte nog luider toen ze de scherven zag liggen, van woede en spijt, en van iets dat haar aan de droom herinnerde waarin ze zich samen met valére verdronken had. Valére weende en riep ‘dodo, dodo’, haar dwaze moeder zulma lachte met stuipen.
| |
Het staartje van de misdaad
Neen, de kleine ondine moest er aan denken om de sporen van braak te verwijderen, maar zij stelde het uit, zij liep om de kapel heen en keek naar de grauwe lucht boven de stad, naar de rokende schouwen achter de eerste vuile huizen. En ook ging ze zoeken naar het geld dat ze in de gracht had weggegooid, maar ze vond het nergens meer. Toen zamelde ze al haar moed bijeen en ging ze de kapel van ter-muren binnen... ‘misschien komt er wel een dief en breekt hij de offerblok open’ dacht ze... en eindelijk kwam er een oude en domme vrouw van ter-muren, en de kleine ondine, die het zich al 100 keer had voorgesteld hoe het gebeuren zou, begon te schreien dat ze snokte. Maar, het was vreemd, bij haar krokodillentranen mengden zich echte tranen: tranen van
| |
| |
een eensklaps opkomende spijt omdat ze was zoals ze was. De vrouw liep buiten en vertelde overal dat men de offerblok had opengebroken: nog een geluk dat men niets gedaan had aan de kleine ondine van vapeur, want die zat er wenend naast. O de kleine ondine begreep dat laatste niet, maar toch buitte ze het uit.. men heeft de offerblok opengebroken en men heeft iets aan mij gedaan... alhoewel ze in de verste verte niet wist wat men haar kon gedaan hebben. Dan moest ze hier en daar, zelfs op het kasteel van meneer derenancourt. Zij voelde geen vrees omdat het geval altijd maar ingewikkelder werd, integendeel, ze was zeer nieuwsgierig hoe het aflopen ging, ze was gek van hovaardij omdat men haar op het kasteel een en ander te vragen had: en vooral verlangde zij er naar om die 2 jongens van het kasteel terug te zien: de oudste, achilles, zou waarschijnlijk weer aan het vermanen zijn. Zij zag hen ginder aan de vijver zitten en liep er dadelijk heen, ‘hij is mijn lief, mijn lief’ dacht ze, en verder wist ze niet wat ze daar ging zeggen of doen. Zij zag hoogrood en besefte vaag dat iemand, een juffrouw, haar geroepen had. En dan kwam meneer derenancourt-van-het-kasteel om haar te vragen hem er nu eens alles van te vertellen. Zij herhaalde weer hetzelfde... schreiend, omdat zij hoorde dat allen hier in het kasteel een taal spraken die zij niet begreep... en het scheen haar nu zelf of zij haast tevreden was omdat men haar wat had gedaan. Hij keek haar zwijgend aan, ze moest met hem naar de stad waarvan zij de straten en de winkels niet meer herkende. De politie vroeg haar hoe die man er had uit gezien, of hij groot was dan wel klein... en ze antwoordde dat hij niet groot was of ook niet klein, niet mager of niet dik, maar dat hij, geloofde ze, een wrat had op de linker-wang... haha, gelijk haar moeder... en ze gaf een der mooiste beschrijvingen die men verlangen kon: hij had een trektang in de gleuf gestoken en dan gewrongen... maar wat er
met haar gebeurd was, neen dat zeg ik niet, zei ze. En omdat ze een magere heer zag gremellachen, grimlachte ze ook eens op hare beurt: ze was haast 11 jaar en moest haar plechtige communie doen, en almeteens vermoedde ze dat het iets slechts moest zijn: de dingen waarover de paster in de lering sprak, dat het aan kleine meisjes verboden is van tussen hun benen te kijken. Ze kreeg er hoofdpijn onder, en vergat het om
| |
| |
huiswaarts kerend naar haar geld te zoeken, in de gracht langsheen de kappellekensbaan.
Maar het had nog een staartje: de meesterknecht die voor enkele jaren op de labor was buitengesmeten, om te zeggen dat alle rijkemensen dezelfde smeerlappen waren.. en die aan lager wal was geraakt, gelijk men dat zegt... die voldeed aan de beschrijving van de kleine ondine: hij was niet klein of niet dik, en hij had, wel niet precies een wrat, maar toch het een of ander op de wang. Een schram. Misschien had dat kleine meisje gedacht dat een schram een wrat was: herkende zij deze man als de man die in de kapel was, zoja, zweer het... ik zweer bij god... en ze moest 2 vingeren in de hoogte steken. Dan liep het als een vuurtje rond, dat de liberalen van de dekenfabriek de kapel van ter-muren hadden opengebroken, de beelden vernield, het offergeld gestolen, en een klein meisje dat zat te bidden verkracht. De liberalen antwoordden dat men in de cabinetten van de garenfabriek van de katholieken moest kijken, wat daar wel met de kinderen werd uitgestoken. De kleine ondine hoorde slechts vaag die strijd, hoog boven haar hoofd: ze ging langs de beslijkte kapellekensbaan naar huis, en lopend naast de gracht zag ze plots wat liggen: het was haar geld. Ze vond het vreemd dat ze altijd ginder een heel eind verder had gezocht... en de gedachte, dat men geloven kan hier iets te hebben weggeworpen, terwijl het in werkelijkheid een ongelooflijke eind verder was, deze gedachte vond ze waard om heel haar verdere leven te blijven onthouden.
LOUIS-PAUL BOON.
|
|