| |
| |
| |
Zoek de mens
Verdediging van de jongeren
Door de ‘Vlaamsche Gids’ verneem ik dat de jongeren een slecht karakter hebben. Dat doet mij genoegen. Talent bezitten, schoone boeken schrijven en daarbij nog de aanminnigheid van den levensverzekeringmakelaar ten toon spreiden, dat is te veel gevraagd. Het laatste doet zelfs twijfelen aan het eerste. Het kunstenaarschap veronderstelt een intensiteit van gevoel, een moed tot openbaar getuigen, een geloof in eigen concept, die weinig bevorderlijk zijn voor de lieftalligheid. Een schrijver verwijten dat hij overgevoelig is, dat is een athleet verwijten dat hij sterk is. Het talent van een schrijver is zeker niet evenredig aan zijn onhebbelijkheid, maar zijn onhebbelijkheid inroepen als bewijs dat zijn talent overschat werd, is ook niet logisch.
G.W.
| |
Proef op de som
Ik ken iemand, die muzikanten, schilders en beeldhouwers vlucht als de pest. Nochtans houdt hij van beelden, doeken en zangen en hij zou het zeer op prijs stellen met de makers hiervan om te gaan. Maar hij zweet reeds vooraf, wanneer hij er één ziet afkomen. Ze spreken over niets anders meer dan over opussen, die NIET uitgevoerd worden en over plastiek, die NIET gekocht wordt. De lieve lezer(es) raadt het al: het niet aan de man gebrachte is van hun hand.
Wat wel uitgevoerd en gekocht wordt, vinden ze niet slecht, natuurlijk niet, maar er bestaat ook nog wat anders dat ook zijn beurt zou mogen krijgen. De lieve lezer(es), enz.
Degenen die aan het hoofd van orkesten of musea staan, zijn over het algemeen bevoegden. Daarenboven worden ze bijgestaan door commissies of ‘raadgevende lichamen’, waarin toch wel een beetje critische ziel vertegenwoordigd is. Men excusere ons, maar wij moeten altijd lachen met koppelingen als ‘raadgevende lichamen’, ‘leer-krachten’ en ‘schoolhoofden’. Dit terloops en omdat het geen afzon- | |
| |
derlijk Diogenesje waard is. De trefzekerheid, waarmede door de Staat voortaan schilder- en beeldhouwwerken zullen aangekocht worden, schijnt een nieuw stadium te hebben bereikt, want het is ons ter ore gekomen, dat op geregelde tijdstippen de aangeworven stukken zullen tentoongesteld worden, zodat het publiek zich zal kunnen rekenschap geven van de uitbreiding van zijn artistiek patrimonium en van de degelijkheid of de vergissing bij de keuze. Het laatste voorrecht is natuurlijk betrekkelijk. Uit naam van de democratie en ter verscherping van het verantwoordelijkheidsgevoel van het kopend lichaam, is dergelijke confrontatie ten zeerste gewenst. Het is ook iets nieuws. Waar wij gewoon zijn het volk eerst te zien kiezen, zullen we het hier een genomen beslissing zien goedkeuren. Ook horen goedkeuren. Tenzij het een afkeuren werd, dat echter geen practisch resultaat zal hebben, vermits ‘tableau en postuurtje’ reeds zullen aangekocht zijn.
Gevaarlijker ware het tegenovergestelde: het volk eerst laten kiezen en dan kopen. Zonder over de moeilijkheden te spreken, die dergelijke raadpleging zou meebrengen.
Maar toch zouden we een addendum willen suggereren. Ware het niet mogelijk, de beelden en de doeken, die NIET aanvaard werden, ook eens te tonen? De Staat zelf zou liefst dit initiatief niet nemen. Het ware te delicaat iemand te patroneren, die men geweerd heeft. Trouwens zouden er altijd artisten zijn, die uit eerlijke schaamte of om publicitaire redenen, niet wensen bij de gebuisden te worden ondergebracht. Deze laatsten zouden zelf moeten een zaal bemachtigen en onder elkaar stemmen, wie zij waardig achten in de vernederde contramine te mogen optreden.
Deze suggestie alleen voor de schilders, voor wie die kennis van mij bang is. Degenen, die nooit over hun verkoop spreken, zouden waarschijnlijk niet willen deelnemen aan de tentoonstelling der geweigerden. Zij zouden stoïsch thuis blijven en een nieuw doek aanleggen, waarop het gerefuseerde in verkleind formaat zou voorkomen; en het geheel zou heten ‘La toile refusée’. In het Frans klinkt zoiets minder erg.
K.J.
| |
Alcohol-literatuur
Op litterair gebied is er in de Verenigde Staten nog wat nieuws. Alhoewel het alcoholisme in de laatste jaren heeft afgenomen - ik bedoel het overmatig en regelmatig gebruik van alcohol - is deze kwaal plotseling een litterair thema geworden dat succes verzekert. Eerst heeft Jackson het uitgebaat in ‘The Lost Week-End’, een goede roman waaruit een nog betere film werd getrokken. De sceptiekers hebben echter doen opmerken, dat het boek niets bewees dat men niet reeds wist. Wie te veel drinkt lijdt er onder en eindigt met vleermuizen te zien op het middaguur. Een andere schrijver is komen aandraven met een tegenhanger van ‘The Lost Week-End’ om ons te overtuigen dat ook vrouwen te veel kunnen drinken en dat dit ook slecht afloopt. Thans is er een kompakt boek verschenen van Scott, ‘The Story of Mrs. Murphy’. Het is een best-seller en het werd door
| |
| |
de Vereniging tot Boek van de Maand gekroond. De held Murphy drinkt van bladzijde 1 tot bladzijde 445, en gedraagt zich, nuchter of dronken, als een schoft. Het is een naturalistische geschiedenis knap en boeiend, maar weerzinwekkend, en door haar lengte en eentonigheid, onbelangrijk. De critiek hemelt het boek op omdat het een sociaal verschijnsel analyseert, maar een aantal critici verzetten zich, omdat nergens in de roman blijkt waarom de held zo standvastig naar de fles grijpt. Het is inderdaad de vaste overtuiging van de Amerikanen dat niemand zonder reden een dronkaard wordt. Dorst heeft daar niets mee te maken. De verklaring moet altijd zijn één of andere geestelijke minderwaardigheid die door de psyche-analyse genezen kan worden.
M. Gij.
| |
Verdediging van Raymond Brulez
‘Men kan zich evenwel afvragen of een schrijver, die in de zuivere en onverbindbare disponibiliteit van zijn geest den zin der geestelijke vrijheid zoekt en het leven dus beschouwt als een daad zonder reden, aan zijn geest niet de rijkste ontplooiïngsmogelijkheden van de vrijheid ontneemt, want vrijheid wordt toch niet het hoogst en zuiverst beleefd in het levensspel van den zuiveren willekeur, maar wel in de meest redelijke motiveering van de daad, die aan het leven een vasten en algemeenen zin tracht te geven’.
Aldus Westerlinck over ‘Sherazade’ van Raymond Brulez in D.W en B.
Men kan zich evenwel afvragen of Westerlinck iets van Brulez begrijpt. Brulez zoekt den zin der vrijheid niet in disponibiliteit. maar zoekend naar vrijheid komt hij tot disponibiliteit. Enorm verschil! Christoffel Columbus zocht in Amerika niet Indië, maar Indië zoekend vond hij Amerika. Brulez zoekt niet de rijkste ontplooiingsmogelijkheden van de vrijheid, hij zoekt eerlijk de waarheid te erkennen hoe of waar zij ook zij en ze te belijden. Zijn disponibiliteit van den geest is van alle menschenhartstochten de nobelste en de hevigste: drang naar waarheid, oprechtheid, eerlijkheid en de moed daartoe. Zij is geen levensspel. Levensspel, eerwaarde heer, is het leven een vasten, algemeenen zin geven dien men voor de rede niet kan verantwoorden en zich daar mee tooien omdat hij ‘schooner’ zou zijn.
G.W.
| |
Proeve van biographie
Reeds een hele tijd voor zijn geboorte studeerde de schilder Jacob Smits aan de academiën van Rotterdam en Amsterdam. Ook was hij toen een tijdlang werkzaam bij zijn vader, een decoratie-schilder, en ging de wijde wereld in: Brussel (waar hij het atelier van Portaels bezocht), München, Wenen, Rome (waar hij o.m. Michel Angelo kopieerde).
Vier jaar voor hij ter wereld kwam trad Smits voor de eerste maal in het huwelijk en verbleef te Rotterdam tot hij er in 1885 geboren werd en dat zelfde jaar uit de echt scheidde (twee dochters waren
| |
| |
intussen uit dat voor-geboortig huwelijk gesproten). Van zijn eerste tot zijn vierde jaar woonde de Kempische meester een tijdje te Blaricum, was een poos directeur der Academie van Decoratieve Kunst te Haarlem, werkte in de provincie Drente en in Hollands Limburg, om zich eindelijk definitief te Achterbosch bij Mol te vestigen. Toen trouwde hij voor de tweede maal. Zijn tweede vrouw, Malvina Dedeyn, stierf toen de schilder veertien jaar was. Ze schonk hem vijf kinderen. Op veertienjarige leeftijd had Jacob Smits dus bij zijn wettige echtgenoten samen zeven kinderen gehad. Op zijn veertiende jaar werd hij Belg genaturaliseerd en op zijn zestiende trad hij voor de derde maal in 't bootje, om dan verder, na een groot schilder te zijn geworden, op drie-en-veertigjarige leeftijd het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen.
Wie enigszins de juistheid dezer gegevens mocht betwijfelen leze de biografische nota, die de ‘Brieven van Jacob Smits’, gepubliceerd door Roger Avermaete (Uitgave: De Seizoenen nr. 35 - De Nederlandse Boekhandel - Antwerpen 1943) besluit. Laten we hopen dat de zetduivel, die arme duivel, ook hier het gelag moet betalen.
B.D.
| |
Aan een geluksmethodist
Indien ik dat allemaal moet doen en laten om gelukkig te zijn, blijf ik liever op mijn gemak ongelukkig.
G.W.
| |
Duurzaam ressentiment
Onze voorvaderen beheerschen ons lot. Uit hun dor gebeente sneed Dwingeland Geschiedenis zijn schepter...
Toen, in 1914, de Duitsche legers Frankrijk binnenvielen, ver klaarde een jonge Beiersche luitenant dat dit de schoonste dag van zijn leven was ‘omdat het hem nu zou gegeven zijn Conradin, de laatste der Hohenstaufens te wreken, die, op bevel van Charles d'Anjou, door de Franschen in 1268 te Napels werd gehalsrecht...’
Over deze zoo eigenaardige als naïeve reactie hebben de Franschen zich meer vroolijk gemaakt dan geërgerd.
In den loop van een zoo wisselvalligen als langdurigen (honderdjarigen!) oorlog, werden in 1415 te Azincourt de Fransche ridders door de Engelsche boogschutters in de pan gehakt. Deze historische gebeurtenis leverde aan Shakespeare de stof voor zijn tragedie Henry the Fifth, die drie eeuwen later door Laurence Olivier tot een kleurenfilm zou verwerkt worden. Deze film werd in ons land met veel bijval vertoond en behalve over het talent van den acteur-regisseur, hebben de Belgische toeschouwers zich alleen over de verdiensten of de nadeelen van de Technicolor warm gemaakt.
Na lang aarzelen heeft men nu Henry the Fifth ook in Frankrijk vertoond en Henri Jeanson stelt vast, dat heel wat van zijn landge-nooten de nederlaag van Azincourt blijkbaar nog niet ‘verteerd’ hebben. Het gaat hier niet alleen om bekrompen Messieurs Prudhommes of Chauvins. Zelfs een zo eclectische geest als Claude Mauriac,
| |
| |
zoon van den wereldbefaamden ‘François’, lucht in de ‘Figaro Littéraire’ zijn ergenis op temperamentvolle wijze. Deze film, verklaart hij, heeft mij, toen ik hem te Londen, na de bevrijding, zag, diep gekrenkt. In het bijzonder heb ik weinig de slotscène gesmaakt, waar wij getuige zijn van een soort Montoire, avant la lettre, in den loop waarvan wij een Karel VI-Pétain zijn dochter zien uithuwelijken aan Henri V-Hitler, ‘en gage d'une collaboration qui, en 1420 comme 1940, tenait plus de l'horreur que de l'honneur!...’
Over deze zoo eigenaardige als naïeve reactie onzer buren, kunnen wij, buitenstaanders, slechts... (zie hierboven!)
Maar zijn wij Belgen (of Vlamingen) uit een nuchterder hout gesneden? Toen, op 4 Augustus 1914, ik den inval der Duitschers in ons land schandvlekte, antwoordde mij een zeer intelligente, maar nog meer temperamentvolle vriend: ‘Ja, zeker, zoo iets valt niet goed te praten, maar... ik haat Frankrijk!...’ Blijkbaar wilde hij, à l'instar van den Beierschen luitenant, voor zijn part ook nog den dood van Zannekin wreken...
R.B.
| |
Rechtsgevoel en rechtspraak
Ik heb al meer bemerkt, dat er iets aan mijn rechtsgevoel schort, dat het in elk geval herhaaldelijk afwijkt van de uitspraken door bevoegde vaklieden op dat gebied verkondigd. Nu weer. Een heer alhier stak zijn hand in de zak van een ander heer alhier. De heer van de zak bemerkte dit, maakte er ernstige bezwaren tegen, waarop de heer van de hand voor de redelijkheid der betoogtrant bezwijkend, zijn lichaamsdeel terugtrok. Dit zelfde ongeval is de heer van de hand driemaal overkomen. En hij stond nu terecht en werd veroordeeld. Ik vind dit een onverdiende straf. De heer van de hand heeft deze steeds bijtijds teruggetrokken, zonder dat er zich ooit eenig voorwerp in bevond, toebehoorend aan een der heeren van de zak. Van diefstal kan dus geen sprake zijn. En voor mijn leekenverstand kan er zonder diefstal ook geen zoogenaamde zakkenrollerij plaats grijpen. Ik ken de wetten van dit land niet en al had ik ze onder mijn bereik, ik zou ze niet begrijpen, want gelijk elders en overal zijn ook hier alle wettelijke voorschriften en verordeningen opgesteld in een kromtaal, die met opzet zoo ingewikkeld is gemaakt, dat alleen enkele bevoorrechten en belanghebbenden er uit wijs kunnen worden. Maar het lijkt mij met dat al onwaarschijnlijk, dat het verboden zou zijn, of liever dat er een wet zou bestaan, die uitdrukkelijk en omstandig omschreven het steken van een hand in een zak verbiedt, wanneer die twee voorwerpen niet aan één en dezelfde persoon toebehooren.
Ja, zei de rechter, de man (met de hand) had onmiskenbaar de bedoeling eenige voorwerpen van de man (met de zak) te ontvreemden. Ik begrijp niet hoe de rechter dat weten kan. De mogelijkheid is in het geheel niet uitgesloten, dat de man met de hand de man van de zak eens wou verrassen en hem iets wou doen toekomen. Zulke dingen komen voor. Ik heb eens in de verre dagen van mijn jeugd,
| |
| |
lang vóór de eerste wereldoorlog, met een vriend een reis naar Afrika ondernomen. Op het schip maakten wij kennis met een klein mager, schuw, vervelend Engelsch heertje en zijn robuste, lang niet malsche, al te voortvarende gade. Te Algiers kochten wij een aantal prentbriefkaarten, zoals men alléén in Noord-Afrikaansche havens kan krijgen. De voorstellingen zijn ontleend aan een ietwat ingewikkeld liefdeleven, waar meestal vele personen aan te pas komen (waaronder steeds een matroos): eenigen ontkleed, anderen slechts gedeeltelijk gekleed. Kortom, afbeeldingen, die de stoutste fantasie de loef afsteken en over het algemeen gaarne, schoon bij voorkeur in het verborgene, beschouwd, ja, bestudeerd worden door de leergierige jeugd. Welnu, van deze voorstellingen, die tegelijk op het gebied van de anatomie als op dat van de gymnastiek thuis behooren, kochten wij een met zorg gekozen keurverzameling en (nu kómt het) lieten die bij het hartelijk afscheid in de zak van het kleine, schuwe heertje glijden. Ik trad dus op als de heer van de hand en hij kreeg, ongevraagd, de rol van de heer van de zak. Ben ik nu een zakkenroller?
Wat ons in onze onderneming mishaagde was, dat het ons niet gegeven werd de afloop ervan waar te nemen. Maar één ding staat vast. De doortastende vrouw heeft zeker nooit willen gelooven, dat het magere heertje onschuldig was en werkelijk niet wist hoe deze plaatjes in zijn zak gekomen waren. Zij heeft hem tot zijn dood toe, ook als zij hem vergeven heeft, beschouwd als een stiekeme vuilbaard, die zijn zakcenten aan werkelijk heel ontuchtige fotografieën versnoepte.
Neen, ik zou, rechter zijnde, het nooit over mijn hart kunnen verkrijgen om een ongeluksvogel, die drie of vier keer zijn hand argeloos en zonder eenige baat in zijns buurmans zak liet glijden bovendien nog te bestraffen.
Als men alle lieden die misschien wel eens iets onbehoorlijks of niet geheel eerlijks zouden willen gaan ondernemen, opsluit, wordt de heele wereld één groote nor. Of is zij dat al? Het begint er dagelijks meer op te lijken.
J. Greshoff.
| |
Gratis consult
Loop hard om alles te kennen en te proeven, want het leven is kort, maar loop u niet moe, want dan dunkt u dat gij alles gekend en geproefd hebt en die illusie is pijnlijker dan de waan veel te missen.
G.W.
| |
De geblinddoekte en de vuilschrijverij
Als appendix bij de vijfde Vicking Press-uitgave van ‘God's Little Acre’, waarin Erskine Caldwell enigszins gechargeerd tegen het dwangbuis van het Amerikaans puritanisme van leer trekt, gaat in extenso uittreksel van het vonnis, dat door rechter Benjamin E. Greenspan geveld werd in de zaak van The New York Society for the Suppression of Vice versus The Viking Press.
| |
| |
Deze gerechtszaak begon in een boekwinkel. Een zekere Miss Helen Schiller had namelijk op een mooie dag een exemplaar van ‘God's Little Acre’ verkocht aan een tamelijk onschuldig uitziend man, die achteraf een agent bleek te zijn van voornoemde Maatschappij ter Bestrijding van de Onzedelijkheid. Deze brave man nam ongetwijfeld aanstoot aan zekere passages waarin met charmante nonchalance over het bedrijf der liefde geschreven werd, en het gevolg was, dat de New York Society for the Suppression of Vice klacht indiende tegen de uitgevers van het boek, op grond van het feit, dat de verkoop van het boek was ‘a violation of Section 1141 of the Penal Law and that the book (was), within the meaning of that statute, ‘obscene, lewd, lascivious, filthy, indecent and disgusting’. Zo ver slechts bij gebrek aan synoniemen.
Behoudens de ontdekking, dat de Amerikaanse magistratuur in Benjamin E. Greenspan een sympathieke figuur bezit, die in wijsheid niet voor Lode Baekelmans' Agent nr 17 moet onderdoen, bezorgt het vonnis ter zake ons een reeks vergelijkingspunten die, mits zeker voorbehoud en met inachtneming van het verschil in geestelijk klimaat, wel een nader onderzoek ten overstaan van de toestanden alhier waardig zijn.
Het vonnis leert ons dat, om de vervolging kracht van wet te geven, het Hof tot de bevinding moet komen dat de strekking van het gewraakte boek in zijn geheel, en met duidelijk opzet, er op gericht is ‘to excite lustful desires and what has been rather fanci-fully called ‘impure imaginations’. Steeds volgens het vonnis, beoogt het ingeroepen reglement de bestrijding en bestraffing van de pornografie en verdient een bepaald boek slechts de naam van pornografisch te zijn, wanneer alle daarin beschreven gebeurtenissen en zijn vorm zelf slechts ondergeschikt zijn aan het hoofddoel, d.i. onzedelijke gedachten op te wekken.
Er schijnt niet zoveel verschil te bestaan tussen een advocaat en een litterair criticus. De doelmatigheid van beider activiteit hangt in niet geringe mate af van de uitgebreidheid van hun steekkaartenstelsel. De advocaat van klager, een zekere Mr. Summer, citeerde voor het Hof uit een naar zijn mening gelijkaardige zaak. nl. People versus Pesky, volgende passus: ‘These matters must be judged by normal people and not by abnormal. Conditions would be deplorable if abnormal people were permitted to regulate such matters’. En dan schiet deze Mr. Summer de hoofdvogel af, zeggende: ‘Substitute the word “literati” for “abnormal people” and we have an exact explanation of the letters, reviews, and other favorable comments presented in behalf of this book and its author’. Hiermee verwijst hij naar de getuigenissen ten gunste, die bestonden uit een imponerend aantal critieken in de Amerikaanse bladen verschenen, en de verschijning in levende lijve van een reeks even imponerende figuren uit het Amerikaans litterair leven, nl. Sinclair Lewis, Carl Van Doren en verder enkele rectors van universiteiten, presidenten van verschil- | |
| |
lende raden, uitgevers, enz. Al deze lui, mitsgaders de schrijvers zelf, zijn dus, volgens de H. Summer, abnormaal. Wij zullen verder zien hoe de wijze Benjamin E. Greenspan op dit verlicht betoog reageert.
Ondertussen wordt Mr. Summer toch reeds wandelen gezonden. Want ‘this court cannot subscribe to Mr. Summer's opinion of the capacity for fair judgment of these leaders of American literary and educational thought. The Court declines to believe that so large and representative a group of people would rally to the support of a book which they did not genuinely believe to be of importance and literary merit. The court is of the opinion, moreover, that this group of people, collectively, has a better capacity to judge of the value of a literary production than one who is more apt to search for obscene passages in a book than to regard a book as a whole.’ Die zit! En Benjamin E. Greenspan is dus niet zo goedzakkig als men zou geneigd zijn te denken.
Daarna volgt een staaltje van litteraire studie. Na lezing van het boek in kwestie, meent het Hof dat dit boek een poging is tot de schildering van het leven zoals het wordt geleefd door een ongeletterd farmersgezin in het Zuiden van de States. ‘They are deprived of the opportunity for development, and their activities are largely sexual.’
Het Hof heeft niet de pretentie, op het eerste gezicht te oordelen over de juistheid van deze schildering. Maar als verbeeldingskunst bezit het boek voldoende hoedanigheden om te bewijzen dat het geschreven werd met de bedoeling, naar waarheid en in volle eerlijkheid, het leven in een bepaalde localiteit in de Zuidelijke Staten te schilderen. De auteur had de bedoeling een realistische schildering te geven. Dergelijke schildering vereist noodzakelijk het inlassen van zekere bijzonderheden. En uitsluitend omdat deze bijzonderheden betrekking hebben op wat doorgaans ‘de sexuele kant van het leven’ wordt genoemd en met brutale openhartigheid getekend zijn, mag het Hof niet beweren dat de gehele schildering beter helemaal niet zou zijn gemaakt. Ook de taal is ruw en vulgair. Maar het Hof mag niet eisen dat de auteur een verfijnde taal legt in de mond van primitieve mensen.
Derhalve is ‘the book as a whole very cleary not a work of pornography... The Court must consider the book as a whole even though some paragraphs standing by themselves might be objectionable... No work may be judged from a selection of such paragraphs alone. Printed by themselves, they might, as a matter of law, come within the prohibition of the statute. So might a similar selection from Aristophanes or Chaucer or Boccaccio or even from the Bible.’
Dit is een schoon en breed standpunt dat de Amerikaanse magistratuur en bijzonder Benjamin E. Greenspan tot eer strekt. Of tussen deze houding geen speld te krijgen is, dat is een andere geschiedenis. Ten eerste blijkt uit de gehele gerechtszaak en uit het verhoor der
| |
| |
getuigen, dat een overwegend belang gehecht werd aan de kwestie van de litteraire kwaliteiten van het boek. Voor een groot gedeelte gaat beschuldigde dus vrij uit omdat Caldwell een goed schrijver is. Indien een auteur van mindere litteraire faam dus hetzelfde boek geschreven had, ware het nog niet zeker of hij even vrij was uitgegaan. Anders gezegd: Walschap zou bij Benjamin Greenspan stellig vrij uitgaan maar voor Pliet van Lishout zouden de kansen waarschijnlijk hopeloos staan.
Ten tweede is het een feit, dat het superioriteitscomplex van de Noordelijke Staten ten overstaan van de Zuidelijke een, misschien toevallige, troef in de handen van beschuldigde is geweest. Er is niets dat zo zoet smaakt op de tong van de Noorderlingen, als een litterair gebak waarin de ontstellende degeneratie van het Zuiden als voornaamste ingrediënt is verwerkt. Een gerechtshof in het Zuiden zou waarschijnlijk het boek als een grove en beledigende leugen beschouwd hebben en de verdediging daardoor gevoelig hebben gehandicapt.
Laten wij echter niet meer dan nodig is twijfelen aan de breedheid van geest, die door Benjamin E. Greenspan zo mooi door heel het geding heen werd gedemonstreerd. En om alle wantrouwen uit de weg te ruimen, laten wij hier de slotpassus van het vonnis volgen, met de vrome wens dat wij in onze magistratuur over opstellers mochten beschikken die een even mooie, haast poëtische, taal schrijven als de illustere onbekende die de gekrabbelde nota's van Judge Greenspan op muziek heeft gezet.
‘This is not a book where vice and lewdness are treated as virtues or which would tend to incite lustful desires in the normal mind. There is no way of anticipating its effect upon a disordered or diseased mind (wie het schoentje past trekke het aan, Mr. Summer), and if the courts were to exclude books from sale merely becauce they might incite lust in disordered minds, our entire literature would be very likely be reduced to a relatively small number of uninteresting and barren books. The greater part of the classics would certainly be excluded. Those who see the ugliness and not the beauty in a piece of work are unable to see the forest for the trees (hoeveel dichters mogen een voorbeeld nemen aan de stijl van deze onbekende opsteller?). I personally feel that the very suppression of books arouses curiosity and leads readers to endeavor to find licentiousness where none was intended. In this book, I believe the author has chosen to write what he believes to be the truth about a certain group in American life. To my way of thinking, Truth should always be accepted as a justification for literature. No complaint will be entertained against the defendants and the summons herein will be dismissed.’
Good-bye, Mister Greenspan! En wie zal nog ontkennen dat het licht uit Amerika komt?
P.V.A.
| |
| |
| |
Over eenheid in de inspiratie
Van in onze Vlaamsgezinde jeugd dachten wij in volle onbevangenheid des harten, dat De Drie Zustersteden van onze verjarende vriend Karel-Lodewijk Ledeganck zoniet in één geut, dan toch wel uit één globale inspiratie werden geschreven. Daar drie een soort van volmaakt getal is in zake kunstwerk, hebben we daarenboven altijd glimlachend en in stilte Ledeganck gefeliciteerd met de bofslag dat er maar drie zustersteden waren en hij van de taak ontslagen was, bijaldien hij bij voorbeeld in Frankrijk ware geboren, een episch saluut te brengen aan een goed dozijn befaamde zustersteden. Dat hij nooit eens aan Ieper had gedacht, vergaven we hem min of meer, ofschoon Verhaeren's vers
au temps des communiers têtus et arrogants
Ypres la ville égale et de Bruges et de Gand...
ons ‘met verwijtende vinger aanstaarde’.
Grasduinend in vader Rens' ‘Nederduitsch letterkundig Jaerboekje, voor 1847’, ons door het toeval der toevallen in handen gespeeld, lezen we echter tot onze ontgoochelende stichting:
‘Wy hebben sedert lang tot grondbeginsel aengenomen, geene, reeds met de gewoone openbaerheid uitgegevene, stukken in het JAERBOEKJE te plaetsen, en zyn tot dus verre aen dit grondbeginsel, zoo veel mogelijk, getrouw gebleven.
“Waerom dus, zal men billyk vragen, vangt het tegenwoordig deeltje juist met een gedicht aen, dat, sedert eenige maenden, met twee andere zangen van denzelfden dichter, verscheen?”
Hierover zyn wy den lezer eene verklaring schuldig:
De Lierzang: AEN GENT, werd aenvankelyk en vooraleer de dichter op het denkbeeld kwam zyne VADERLANDSCHE TRILOGIE te voltooijen, opzettelyk voor het Jaerboekje vervaerdigd, en daertoe was de keus des onderwerps uiterst geschikt, als in verband staende met de stad, waer deze verzameling sedert veertien jaren verschynt; ook werd de plaetsing zonder aerzeling toegezegd.’
Dit is getekend F(rans) R(ens).
Niet alleen lag het in Ledeganck's eerste bedoeling dus zich te beperken tot het bezingen van de ‘trotsche wereldstad, die koningen deed beven’, met uitsluiting van de ‘doode maged’ en de ‘koopstad van Euroop’, maar ‘AEN GENT’ werd ‘opzettelyk voor het Jaerboekje vervaerdigd’.
Dat wij opzettelijk voor het N.V.T. een Diogenesje vervaardigen, zal niemand ons kwalijk nemen. Om te beginnen is het in proza gesteld, ten tweede zijn het fragmenten uit een slechts door zachte praming ontstaan zeer onvolledig bijgehouden dagboek, en ten derde, enz.
Maar het ‘Evangelie der Vlaamse Beweging’... Deze ontdekking samen met die, waaruit zou blijken dat Jan Breydel veel vlees aan de Fransen heeft verkocht en zijn facturen in het Frans opstelde,
| |
| |
beide feiten hem tot een triestige oorlogswoekeraar makende, heeft ons weer een graad nuchterder gemaakt en ons doen twijfelen, voor ons zelf, aan de verdere encantatorische kracht van verzen als ‘hoe zou mijne liefde verminderen, u minnen wil ik meer en meer’.
K.J.
| |
De radio geslagen
Een jeugdig beoefenaar van de vliegsport maakte een noodlanding in de Caprivistrook, die gelijk men weet of behoort te weten, niet van alle gemakken voorzien is.
Dit geschiedde op een Maandag.
En Donderdag wist zijn familie, die vijfhonderd km. van de plaats des onheils, bij de Victoria Waterval woonde, dat hij gezond en ongedeerd was, door middel van tamtams. Pas Vrijdagavond kwam hetzelfde bericht per draadlooze telegraaf aan.
Het doet mij innig plezier, dat die afschuwelijke radio, die al zooveel ellende gebrouwen en over de geheele wereld uitgestort heeft, het moet afleggen tegen de eeuwenoude, beproefde, donkere, geheimzinnige tamtam.
Ik hoor dat beklemmende geluid, die zware slagen die van heuvel tot heuvel gaan, steeds verder worden doorgegeven en die het geheime leven van de wildernis, eentonig-beklemmend, openbaren. Dag en nacht dezelfde trommelslagen in een bepaald rhythme, dat voor de ingewijden even duidelijk is als morseseinen voor de ervaren telegrafist, van de oertijd tot heden, altijd eender.
Dat zijn nu eens berichten die ik graag in mijn dagblad aantref:
‘Native drums beat radiosignal by twentyfour hours’.
Maar helaas de radio is niet dood te krijgen en de wereld blijft tot in de lengte van dagen bezoedeld door wat er uit deze onmenschelijke, levenverwoestende lawaaikast wordt geperst.
J. Greshoff.
| |
Diogenestieken
Op de fles
De etiquette staat tot de ethiek zoals het etiket op een fles. Het zit er nog aan vast, wanneer de kostbare inhoud soms al lang is vervlogen.
| |
Vink en uil
Ook de literatuur heeft haar circulus vitiosus. De schrijver die doorslaat als een blinde vink, heet hoogstens een gezelschaps-kunstenmaker. Maar die uit liefde en eerbied voor de fraaie letteren, liever zijn pen zou inslikken dan één onberaden woord te schrijven, sterft ook geen heroïsche dood.
Alle begin is licht van de vink. Maar men hoede zich voor de wijsheid van de uil: het is geen zangvogel meer!
| |
Hol over hol, de aardkloot rolt
Het mag een vrij natuurlijk - de natuur is immers altijd bergen aan 't wegvreten en zeeën aan 't opvullen, haar geliefkoosde resultaat
| |
| |
het gemiddelde zijnde - maar desniettemin tragicomisch verschijnsel heten, hoe bv. ook in zake schone kunsten en dezelver critiek, het genie van enkelen er toe voorbeschikt lijkt, om de geringe belangrijkheid van zekeren een mooi aanzien te geven, dank zij de eigen bloemen die ze er over uitstrooien, en welke die zekeren toch altijd ten dele als hùn bloesem worden aangerekend; zoals de stompheid van anderen wel schijnt geroepen te zijn, om van hen die werkelijk iets stralends te bieden hebben, het licht te betimmeren.
| |
Stijl en stilet
In de literatuur, gelijk in de gastronomie, wordt ‘verfijning’ der smaak evenzeer aangeprezen als op prijs gesteld. Het gaat door voor een veradellijking van de betrokken mens. Ik vraag me echter eerlijk af, of die verfijning niet veeleer een vergroving verraadt. Betekent ze immers niet, dat die kieskeurige mens niet meer gevoelig is voor de gewone aanraking van Zeus' zachte vinger, maar een ‘fijner’ prikkel, lees: een harder stoot, een kervender steek nodig heeft om nog bewogen te worden? Treft het aardig, of is de taal der mensen dan toch dat vat van occulte wijsheid, waavoor sommigen het houden: de gestileerde mens, en het stilet dat de engel der ontroering voortaan moet hanteren, om nog door zulk een mens te worden verstaan? En betekent ‘adellijk’ ook niet, sprekende van een diersoort waarop weinig mensen ten slotte uitzondering maken: belegen, en na aan het bederf toe?
| |
Mane thekel phares! (Mannetje, toe, pies!)
De filologie is een even geestig als geleerd speelterrein. Ze amuseert zich met de allerlaatste merkwaardigheden van taal en letterkunst, van de zware a van Karel van Latem, tot de interpunctie bij Louis-Paul. Het gebied mag onuitmergelbaar heten. Mag ik hier even eventuele doctorandi neuzende naar dissertatiestof, wijzen op een nog braak liggend hoekje? Met name onze openbare waterplaatsen en dezelver wandliteratuur. Daar moet iets van te maken zijn 1 Formele rubricering volgens krijtjes-, kooltjes-, en spijkerkrasschriften; ideologische ventilatie in a) idyllica (Er waren twee koningskinderen, maar het water...); b) politieke ontlastingen (weg met de obstructie! stem op no 100); c) vuilschrijverij, van 1) scatologische aard, of 2) erotische complexie, etc. Koel aanbevolen.
| |
Sing-sing, Raspoetin en La Madelon
‘Laster maar toe, er blijft wel altijd iets van over.’ Van hoe kwalijk nabij we ook met de leugenachtige voerlieden van het Dritte Reich kennis hebben gemaakt, hun gedonderjaag tegen Joden en Slaven is niet altoos in dovemans oren gevallen. Met al de hulpmiddelen der propaganda, trouweloos academische en onbeschaamd demagogische, werden ons de Slaven in het algemeen, en de Russen inzonderheid, voorgesteld als achterlijke Aziaten, als een verontreinigd ras van barbaarse mongoloïden. In zekere westens, die wel is
| |
| |
waar volgaarne caviaar smullen en bij geval dik pronken met een antiquarische samovar, worden de zonen van Poesjkin nog altijd om de haverklap voor moezjiks versleten, het zij als telgen van knoet en vodka, het zij als boeven met sikkel en hamer. Algemeen schrikbeeld: de bolsjevik met het sluipmes tussen de tanden. Onlangs had een dier verlichte Westerlingen, via een officieel lichaam, een serie portretten van Amerikaanse auteurs besteld, ter versiering der wanden van een ander openbaar lichaam, en tot aanschouwelijk onderwijs van het aldaar op bezoek komende publiek. Die aardige pedagoog schrok zich evenwel een aap, toen hij het postpakket opendeed. Hij stuurde het voetstoots retour met de onergdenkende opmerking, dat hier een vergissing in het spel was: hij had niet om criminologische foto's gevraagd - ofschoon hij deze galerij van prairieschuimers, bootleggers, toxicomanen en andere Sing-Singburgers, heel opmerkelijk vond - maar wel om de portretten van Steinbeck, Hemingway, Faulkner, Dos Passos, etc. Waarop die ambtenaar, vanwege krenkende uitlatingen ten aanzien van een bevriende natie, werd gestaakt. Hij heeft thans het wraakplan opgevat, om zijn ledige tijd en beurs te vulen, met het opstellen te beginnen, en het proberen uitgeven, van een vergelijkende studie over de aristocratie, zowel naar de geest als des aanschijns van Niëmirovitsj-Dantsjenko, Leonid Leonov en Alexander Korneitsjoek.
Frankrijk blijft in het westen aanbiddelijk onwesters. Om de parabel der foto's voort te zetten: de onfortuinlijke functionaris van hierboven, had voordien al een portrettenverzameling van Engelse en Franse auteurs aangelegd. En wijl dat tot nut van 't algemeen was en, voor dergelijke uitgaven, de ene vroedschap nog deuner op de penning is dan de andere, had die man zijn brief om de Engelse foto's derwijze gedraaid, dat de kwestie van ev. betaling hoffelijk onderdrukt werd, en met enig idealisme op een kleine gift van de imperiale wereldmacht kon worden gevlast. Het antwoord kwam en was onberispelijk voor-komend: de foto's konden met genoegen aangeschaft worden, tegen 100 fr 't stuk. To be or not to be. De ambtenaar wist - o anglofolie - zijn vroedschap te vermurwen; de portretten mochten aangeschaft worden, werden ook betaald, en vielen inderdaad zeer mee. In zijn brief om de Franse foto's was onze man al minder idealistisch, en informeerde beleefd maar zakelijk naar de ev. prijs van hoogstens een dozijn litteraire kopstukken. Marianne, een beetje slordig, wachtte enkele weken alvorens te antwoorden; vergat toen ook een brief bij haar zending te voegen, maar stuurde twéé dozijn kopstukken, allemaal even mooi, en geheel gracieusement. Want al heeft ze dan soms honger, vooral in bekaaide tijden als deze, en al loopt ze met een scheur in haar blauwe japon of in haar rooie muts, ze blijft, of ze ook à la Maintenon dan wel voor maintenee speelt, de beminnenswaardigste meid met de mooie manieren, die rechtstreeks uit de schone geest van Jupiter werd geboren.
Johan Daisne.
| |
| |
| |
De doodstraf
In zijn ‘Paris-Tombouctou’ schrijft Paul Morand op blz. 178: ‘Les Exécutions capitales n'ont d'autre raison d'être que de frapper l'imagination populaire et de suivre de près le crime, surtout chez les primitifs. Or, dans notre Afrique, un condamné à mort voit son dossier transféré à Dakar, puis envoyé à Paris, soumis au Président de la République etc. Souvent le coupable ne reçoit confirmation de sa peine qu'au bout d'un ou deux ans. Entre temps il a été, comme tous les prisonniers, employé à des corvées diverses dans le village, où il s'est acquis la sympathie générale. Les Noirs, qui ont la mémoire trés courte, ont oublié son forfait et, quand on l'exécute, les Français sont considérés comme des monstres’. ‘C'est un second crime et dont je me fais l'effet d'être l'auteur’, me dit un administrateur.
Elders in het boek vertelt hij dat hij tijdens een bezoek aan een gevangenis rondgeleid wordt door een gevangene. Op zeker oogenblik toont deze hem een leege cel en zegt: ‘Voici la cellule des condamnés à mort. Le condamné à mort, c'est moi’.
G.W.
| |
Heb ik de arbeiders niet meer lief?
Vóór enkele maanden verscheen van de hand van Jozef Versou, onder de titel Stemmen der Vrijheid, een studie over proletarische letterkunde, zijnde hoofdzakelijk een historische schets van de proletarische letterkunde in het Nederlands. Achteraan, in een lijst van proletarische schrijvers, wordt Achilles Mussche, laten wij maar zeggen geprezen als ‘vrijwel de enige dichter van zijn generatie die het proletariaat een warm hart heeft toegedragen’. Maar uit het vervolg van de beschouwingen kan men dan vernemen, dat in zijn latere poëzie, Koraal van de Dood, zijn liefde voor de arbeiders echter ‘gans verloren’ ging en zijn vroegere sympathieën verbleken ‘tot verre herinneringen’.
Dat klinkt, naar het mij voorkomt, duidelijk als een soort van verwijt: vroeger, in de tijd van De twee Vaderlanden, stond ik aan de zijde der arbeiders, maar met dat Koraal van de Dood heb ik ze helemaal verlaten - en men kan wel vermoeden, dat de schrijver het jammer van me vindt en dat Koraal voor zijn part betreurt.
Ik schrijf dit stukje natuurlijk niet om over mijzelf te spreken. Wat de persoonlijke kant van de zaak betreft, zou ik alleen maar willen zeggen: Jozef Versou, waarde kameraad, een ogenblik asjeblief; knoop mij niet zo dadelijk op, maar gun mij nog een kans, ik ben niet uitgesproken en er komt misschien nog iets waaruit zal blijken, dat ik het proletariaat even dicht als vroeger aan mijn hart draag.
Maar eigenlijk wou ik hier niet anders doen dan mij maar eens verbazen. Verbazen over de onverdraagzaamheid van sommigen tegenover het leven. Zij zouden, als zij hun zin kregen, het leven willen doen ophouden bij het sociaal-politieke en alle schrijvers verbieden nog een ander onderwerp aan te raken; zij doen net als de puriteinen: zij kunnen niet verdragen, dat het leven zo groot is. Nu ben ik zelf onder diegenen geweest, die soms heftig er over hebben
| |
| |
geklaagd, dat in ons Vlaams literatuurtje zo weinig van de grote sociale beroeringen werd opgevangen, en ik ben iedere dag opnieuw weer bereid om deze eenzijdigheid te betreuren. Maar niet om in een andere eenzijdigheid te vervallen. De dichter moet mogen schrijven over alles wat er omgaat in zijn leven. En met dezelfde Gentse onverzettelijkheid als hierboven wil ik ook iedere dag herhalen: na elke revolutie, ook na ónze gróte revolutie, kameraad Versou, bloeien daar de katjes aan de waterwilgen even zijig en zilveren grijs, en lopen de meiskens in de lente even verleidelijk vóór ons uit. En wij - gij zogoed als ik, wil ik hopen - wij zijn de goden op hun Olumpos of waar zij ook tronen, daarvoor dankbaar, altijd opnieuw even dankbaar, en wij willen en zullen daar liedjes over zingen, over de katjes aan de wilgen en de katjes van de meiskens, in secula seculorum. En ook in die Staat van de toekomst, in die ideale schone republiek waarvan wij beiden dromen, ook daar zal nog pijn en verraad en smart zijn en de donkere dood aan de laatste bocht - en ook voor de beproevingen moeten en zullen wij de goden op iedere Olumpos dankbaar zijn en er onbedwingbaar liedjes over maken, in secula seculorum, op hun beurt.
Zo dan, Jozef Versou, waarde kameraad, al ken ik u niet, ik hoop oprecht nog weer eens een boek te mogen schrijven, dat gij tot de proletarische letterkunde zult kunnen rekenen. Maar even oprecht moet ik u waarschuwen, dat ik voor mijn Koraal van de Dood nooit of nooit bereid zal zijn verontschuldigingen aan te bieden, ook niet voor een rechtbank van proletarische inquisiteurs.
A.M.
| |
Een serene voorzitter
Er bestaan handleidingen voor de visser, voor de veldwachter en voor de gendarme. Ongelukkigerwijze bestaan er geen voor de voorzitters der grote internationale vergaderingen. De voorzitter van de Verenigde Naties, Dr. Aranha, zou er nochtans gebruik van kunnen maken, terwijl onze Eerste-Minister, de heer Spaak, verleden jaar aan de leden van de U.N.O. bewezen heeft, dat de kunst van het presidentschap voor hem geen geheimen bezit.
Indien hij dit jaar zijn candidatuur had gesteld zou hij zeker benoemd geweest zijn. De heer Spaak heeft deze eer van de hand gewezen en zo wordt de U.N.O. thans voorgezeten door een vriendelijke man, nogal plechtig, die men eventueel zou kunnen vervangen door de deurwaarder van dienst. Hij leidt de debatten alsof de zaken zich op de maan of in de melkweg zouden voordoen.
Enkele dagen geleden verklaarde de afgevaardigde van Syrië dat, indien Palestina verdeeld wordt, de Arabieren naar de wapens zullen grijpen. Degenen onder U, zei de Syrische afgevaardigde, die deze maatregel zullen goedkeuren, zullen wij boycotten. We zullen de betrekkingen met hen afbreken en er zal bloed vloeien. De voorzitter, de heer Aranha, luisterde naar deze enormiteiten alsof men Mozart of Bach speelde. Hij tekende geen protest aan tegen het uitbrengen van deze grove bedreigingen.
M. Gij.
| |
| |
| |
De geschiedenis, zooals men haar filmt...
Voor de viering van den Dertigsten Verjaardag van de stichting der Sovjetrepubliek wordt in ons land de film Lenin in October vertoond. Het is een in menig opzicht zeer geslaagd werk, in hetwelk een groot Russisch acteur (zijn naam in Cyrillische letterteekens kon ik niet vlug genoeg ontcijferen) den beroemden revolutionnair op treffende wijze incarneert. Sommige massatooneelen bereiken het hooge peil, dat destijds den Kruiser Potemkin als een klassiek meesterwerk der Zevende Kunst deed onderscheiden. Er is onder meer een zeer geraffineerde episode: de laatste strijd geleverd in een galerij van het Winterpaleis, tusschen hooge witte zuilen en antieke beelden, die gerust de vergel jking kan doorstaan met sommige sequences uit Amerikaansche music-hallfilms - ik denk bv. aan 42th Street: hetgeen door mij als de hoogste lof bedoeld wordt... maar door de Sovjetvrienden wellicht als een heiligschennende abominatie zal worden aangevoeld.
Voor zoover dus onze waardeering der aesthetische verdiensten. Wat de politieke tendenz betreft: een Lenin, voorgesteld vol goedmoedige en oolijke bonhomie dcet stellig sympathiek aan. Op het moment van den triomf van den opstand, ziet een brave, simpele boer zijn levenswensch: den volksmenner van man tot man te aanschouwen, in vervulling gaan. ‘Maar hij is gelijk ons allen!...’ roept hij, niet met ontgoochelde, maar met geestdriftige verbazing uit. En dit is stellig een schoon, ontroerend symbolisch climax!
De historische versie die van de voorbereiding en vooral van de leiding van den Octoberopstand gegeven wordt, is er een ad usum Delphini; met dien verstande, dat in een land waar, naar het heet, het Proletariaat tot Koning werd verheven, alle onmondige proleten-kinderen zich ook voor ‘dauphins’ kunnen houden. Hetgeen mij het meest opviel is, dat in deze film een historisch personage van het allereerste plan ‘schittert door zijn afwezigheid’... Ik bedoel: Trotzki. Ik behoor tot een generatie die met felle belangstelling het verloop der revolutionnaire gebeurtenissen in 1917 volgde. In onze oogen waren Lenin en Trotzki de Pieter de Coninck en Jan Breydel der Russische Revolutie. Nu zijn daar die filmschrijvers gekomen: ils ont changé tout cela!... Wel staat een getrouwe Achates Lenin terzijde en helpt hem bij het opmaken der strategische plannen voor den opstand: kameraad Stalin, die, te dien tijde in werkelijkheid haast volkomen onbekend was en wiens naam nog niet eens voorkomt in een Nederlandsche Encyclopaedie van 1925!... Van den scenarist die Lenin in October schreef, kan men veel lof zingen, maar zeker niet: ‘Hij vleide geen grooten der aarde....’
Zoo Trotzki volkomen genegeerd wordt, er is daarentegen een derde belangrijk personage, aan wie zooiets als een retrospectieve wraakneming begaan wordt; hetgeen vlakaf misselijk aandoet. De figuur van Kamenev - na Lenin en Trotzki onbetwistbaar de actiefste leider van den Opstand der Bolsjewiki - wordt zeker niet verdonkermaand, maar veeleer stelselmatig in een hatelijk daglicht
| |
| |
gesteld. Door den Lenin (van de film) wordt hij voor verrader uitgekreten; hetgeen, moest dit feit historisch juist zijn, ons vóór het mysterie plaatst: hoe Lenin dezen ‘verrader’ precies uitkoos om, enkele maanden later, te Brest Litowsk de vredesonderhandelingen met de Duitschers te leiden!... Zooals men weet heeft Kamenev, zooals zooveel andere proëminente leiders der Octoberrevolutie, een tragisch einde gekend: hetgeen wellicht door oppositioneele actie onder het Stalinbewind verklaard, zooniet gerechtvaardigd kan worden. Maar dit verleden: zijn deelneming aan den opstand van 1917, hadden de oogendienaars van den huidigen heerscher toch onbelasterd kunnen laten...
Dit is zoodus het, in essentieele punten tendentieus vervormde beeld, dat de Russen te zien krijgen van de beslissende phase uit de geboorte van het politiek regime waaronder zij leven. En daar dit regime heel wat meer kans heeft om een duizendjarig jubileum te vieren dan het Derde Rijk waarvan Hitler droomde, zal dit beeld vermoedelijk een eeuwigdurende geldigheid verkrijgen: aere perennius! Zij die bezeten zijn met een verbeten drang naar de absolute Waarheid, en deze Waarheid aan de gansche menschheid willen deelachtig maken, zullen zich in dezen staat van zaken ergeren. Anderen zullen zich van deze ‘lieve waarheid’ afmaken met het gedésabuseerd gebaar dat Pilatus hun voordeed, toen hij wellicht reeds vermoedde, dat over zekere gebeurtenissen, waarin hij een beslissende rol speelde, vier historiografen een relaas zouden opstellen dat in eerste instantie aan leerstellige wenschen en aversies zou moeten voldoening geven.
| |
Positie der fransche litteratuur
Het is wel interessant na te gaan welke de houding is, die de verjongde Fransche ‘Revue des Hommes et des Mondes’ in het litterair leven wenscht aan te nemen en het dient wel gezegd, dat, met haar litteraire rubriek toe te vertrouwen aan den zoo lucieden essayist Thierry Maulnier, het tijdschrift waarschijnlijk den geschikten Voronoff heeft ontdekt voor zijn verjongingskuur.
In een eerste bijdrage onderzocht de gekende auteur van ‘Introduction à la Poésie Française’ de huidige ‘positie’ der Fransche Letterkunde. Hijzelve verklaart, dat hij opzettelijk het woord ‘position’ verkiest boven ‘situation’, hetwelk in den geest den indruk van iets onbeweeglijks in de ruimte, iets definitiefs zou wekken.
Hetgeen de Belgische staatsminister Woeste over 1914-1918 op het politieke plan verklaarde: ‘De Oorlog? Een parenthesis!’ schijnt Maulnier op het litteraire plan, zoowel van den Tweeden als van den Eersten Wereldoorlog te denken. De totalitaire strijd, al mobiliseerde hij nog zooveel lichamen en geesten, al vernielde hij nog zooveel cultuurwaarden, bracht dan toch geen kentering in de litteraire geschiedenis. De na-oorlog van 1918 zet in rechte lijn de vóór-oorlog van 1914 voort (Valéry, Gide, Claudel, Bergson, Rolland, Proust). De eerste wereldoorlog heeft slechts even den groei geschorst, en daar- | |
| |
na verhaast van al wat reeds bestond; hij heeft geen nieuwe zaden of kiemen aangevoerd. Ook thans wordt men hetzelfde gewaar: de invloed der filosofen Kierkegaard, Heidegger, der Amerikaansch naturalistische romanciers: Faulkner, Hemingway, Steinbeck dagteekent reeds van vóór het uitbreken der vijandelijkheden. En dit is geenszins paradoksaal; want de litteratuur kan op het historisch gebeuren, dat zij voorvoelt, vooruitloopen; zooals zij ook al mediteerend achteraan kan hinken. Trouwens de oorlog, hoe geweldig ook zijn uitwerking kunne zijn, is hijzelf ook een ‘gevolg’? Hij wordt gedetermineerd vooraleer hijzelve determineerend is. En alhoewel in de geschiedenis het meest onmiddellijk zichtbare, is hij, in den grond, toch niet het meest belangrijke.
R.B.
| |
What's in a name?
In dezelfde streek waar de Koninklijke Vlaamse Academie een kasteel heeft geërfd, dat echter spijtig genoeg door een ijzeren gordijn van de belangstelling vanwege welmenende bezoekers wordt afgezonderd, hebben wij kennis gemaakt met iemand, die niet Medard Van Blaere heet.
Maar hij zou zo kunnen heten, want we hebben getracht zijn naam zo volledig mogelijk te vertalen: een evenwaardig klinkende Franse voornaam, die geen speciale muzikale aspecten vertoont, en een Vlaamse familienaam, die niet bijster uitblinkt door kloeke zegging; het geheel geen strafrijmende koppeling zijnde.
Via een ‘Nederduitsch Letterkundig Jaerboekje voor 1843’, bezorgd door Vader Rens destijd, dichter van:
Op den zolder bij een bakker
zaten muizen machtig veel...
jaarboekje, dat we in een landelijke retirade hadden ontdekt, en dat gedoemd was, als zijn voorgangers, om daar een roemloze ondergang te gemoet te gaan, via dit document dan begonnen we te spreken over het onbelangrijke apport, dat het Veurne-Ambachtse aan de kunsten had bijgebracht. Waar te Lier, een stad, die wel viermaal meer inwoners telt dan Veurne, maar die, qua atmosfeer, met Veurne kan vergeleken worden, zowel literatuur, muziek, schilderkunst, beeldbouwkunst en horlogewetenschap eer wordt aangedaan, blijkt deze streek van zeer grote poëtische hemelen door de Muzen verwaarloosd te zijn.
En toen mochten wij volgend onthutsend antwoord op onze niet-gestelde vraag ontvangen:
- De meeste mensen hier hebben geen naam om artist te worden. Zie maar naar de mijne, Medard Van Blaere. Wat kunt ge daar om de liefde gods mee aanvangen?
Met delicate toetsen lieten we de mogelijkheid doorschemeren van een pseudoniem.
- En Stijn Streuvels dan?, opperden we. En Marnix Gijsen? En Jean du Parc?
- Zoiets doen wij hier niet, meneer. Daarbij een pseudoniem
| |
| |
kiest men als men wil uitgeven en niet als men dichten wil of een roman aanleggen. De zingende of de bonkende naam moet organisch tot ons wezen behoren, met ons vergroeid zijn en onbewust inwerken op onze persoonlijkheid, nog vooraleer wij weten dat we een persoon-lijkheid bezitten.
- Dan zoudt gij de inspiratie in zekere mate willen toeschrijven aan het galmend bezit van een klankrijke naam?
- Wat mij persoonlijk betreft, ben ik daar zeker van. Had ik moeten Albert of Robert Van Blaere heten, dan zouden mijn vrienden en mijn vader en mijn broers mij Berten hebben genoemd en met Berten Van Blaere ware iets te doen geweest. Medard! Ik ben misschien als dichter geboren, maar drie dagen later, toen ik gedoopt werd tot Medard, is de dichter, geloof me vrij, in mij een bleke dood gestorven.
- Zodat we onze kinderen die naamkoppeling moeten geven, die best past voor het talent, waarmede we hen willen gezegend zien?
- Volstrekt. En er zou moeten een lijst opgemaakt worden van al de bestaande familienamen met daarvoor de passende voornaam.
- Hoe heten uw kinders?
- Maurice en Hilaire, de jongens; Pharaïlde, mijn dochter.
- En die werden?
- De jongens onderwijzer en het meisje non.
- Geen enkele Berten dus?
- Mijn vrouw en haar broers, die peters waren, hebben niet gewild.
- Maar uw litteraire verantwoordelijkheid dan? Kon die niet opwegen tegen, ja, waarschijnlijk tegen het perspectief op...
- Inderdaad, op een erfenis. Neen, ik heb niet gereageerd, ik dacht aan het geluk van mijn kinderen.
En aldus worden in het land van Bachten de Kuip de poëten koelbloedig geslachtofferd op het altaar van de monetaire goden. Het wordt hoog tijd dat het kasteel van Wulveringem af en toe wordt opengesteld voor het publiek van deze beneden het zee- en andere peilen liggende contreien.
K.J.
| |
Amerikanisme
William S. Hall, een groot man in het Amerikaansche boekbedrijf, heeft een handelsreis door Europa gemaakt en bij die gelegenheid ook Nederland bezocht. Zijn mededeelingen betreffende boekhandel en uitgeverij aldaar, door het vakblad ‘Publisher's Weekly’ openbaar gemaakt, zijn in hoofdzaak juist, doch zeer onvolledig. Doch William S. Hall, als alle Amerikanen, heeft een zwakje voor wat zij de ‘local touch’ noemen, voor meestal kinderachtige bijzonderheden, die er op berekend zijn zaken en menschelijkheid te vermengen of liever de zaken door een vernisje van menschelijkheid onherkenbaar te maken. Nu is dat niet buitengewoon laakbaar, zoolang zij zich in de buurt van de werkelijkheid houden. Zoo een boertje uit Oklahama, als hij ooit van het bestaan van het Koninkrijk der Nederlanden
| |
| |
gehoord heeft, zich voorstelt dat alle inwoners daarvan zich in nationale drachten hullen, is dat een onwetendheid die een glimlach wekt. Maar wanneer een man die kersversch uit Amsterdam komt, schrijft dat hij de Amsterdammers hun klompen benijdt, dan is dit geen onwetendheid maar kwade trouw. William S. Hall en ik waren tegelijkertijd in de hoofdstad. Het was er koud. Hij vond dat ook, doch juist daarom was hij zoo belust op de klompen, die hij overal om zich heen dragen zag, in het bijzonder op die welke helder geel geverfd waren met een sjieke klodder rood op de punt. Welk een aestheet!
Van twee dingen één: of ik heb gedurende mijn maandenlang verblijf in Nederland permanent iets wat ik fatsoenshalve niet noemen zal in bei mijn oogen gehad, of William S. Hall is een echte of liever een gewone Amerikaansche zwetser.
En een van het zwaarste kaliber. In het kader daarvan past dan ook zijn rhethorische vraag of er meer windmolens dan boekwinkels of omgekeerd zouden zijn, terwijl hij, die de boekhandel kent, donders goed weet dat er waarschijnlijk tien keer zooveel boekhandels als molens zijn.
Als de zakenmannen met locale kleur beginnen, boer pas op je kippen.
J. Greshoff.
| |
Vrijmoedig oordeel over de mensen
Ik heb veel genoegen beleefd aan het diogeentje, dat Gerard Walschap in de Septemberaflevering van het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ heeft gewijd aan de voor hem noodzakelijke devaluatie van de groot gewaande politici, die ons, machteloze stervelingen, bij de neus leiden. Heel dikwijls zijn zij als de blinden van Brueghel, die ons in een dramatisch ernstige en des te potsierlijker eigengereidheid in de sloot storten. Het ontstellende daarbij is dan nog wel dat zij dat doen onder onze toejuichingen en gesterkt met onze onderdanige blijken van verering, ja vaak van verafgoding. ‘Ik gun ieder zijn respecten, maar mij zal niemand meer wijs maken dat er, in plaats van in de hemel, op aarde een handvol alwetende en almachtige God-de-Vaders zijn, die het lot der wereld in handen houden’, schrijft Gerard Walschap en, voegt hij er aan toe: ‘Ik ben er van overtuigd, dat niemand de krachten kan overzien waaraan wij onderworpen zijn, dat niemand ze kan beheersen en dat in het bijzonder de mannen die wij zeer onlogisch groot noemen omdat ze hoog geplaatst zijn, veel meer meegesleurd worden dan zij leiden.’
Mijn genoegen om Walschap's diogeentje gold vooral zijn zwierige manier, waarop hij de gezwellen doorprikt van beate bewondering voor al wie zich gewichtig wanen omdat zij een stuk gezag in handen krijgen. Uit zijn hemelbeeld heeft hij de Goden verbannen. Hij blaast ten minste de politici niet tot Goden op. Zeer natuurlijk huwt hij de wijsheid, die reeds door menig denker werd geformuleerd. Ook Anatole France vond er een ontgoochelde en spotzieke
| |
| |
paradoxe voor, naar ik mij meen te herinneren. Als het waar is, dat zoveel leiders hun troepen achternalopen, dan kan ook met stelligheid gezegd worden, dat zij in de politieke gebeurtenissen vaak als narren in een doolhof de draden van Ariadne zoeken, met als enig excuus hun onbewuste domheid, zoniet te kort schieten van de menselijke mogelijkheden.
De mens, ook al is hij politicus, kan voor de mensen geen God zijn. Over het genoegen van deze vaststelling heen, waarbij ik het met Gerard Walschap volkomen eens ben, bevangen mij echter onbehagen en zorg bij het beschouwen van zijn consequente, al te consequente verdere redenering. Zeker, ik meen wel bespeurd te hebben, dat zijn conclusies werden geïnspireerd door de lectuur van teleurstellende geschriften van vermeende groten, behalve dan door eigen ervaringen uit zijn practijk van politiek kroniekschrijver. Maar kan ik zijn nonconformistische ironie delen ten opzichte van de blaaskakerij, die ten overvloede dreigt uit de politieke hoek, ik mis in zijn bespiegeling dat deel positief ingesteld zijn op de verschijnselen politiek, politicus, politieke actie, zonder hetwelk nihilisme en gelaten determinisme natuurlijke uitkomsten zijn. Gerard Walschap zal mij antwoorden, dat hij het eenvoudig gezond verstand boven de politieke dikdoenerij verkiest, - dat dit zijn practisch standpunt is. Maar deze voor een goed deel sympathieke waarheid vergoedt mij niet genoeg voor zijn ontmaskeren van de politieke grootheid en zeker kan ze mij niet helpen om een ernstig heil te zien in zijn recept, dat ik voorshands als een grap met paradoxale allure aanzie, om door rechtstreekse verkiezing van ministers en overheidspersonen de vrede af te dwingen. Alleen reeds mijn visie op de mens verzet zich daar tegen: kunnen dwaasheid en kortzichtigheid zijn hoofd bewonen en zijn hart vertroebelen, de kiezer en belastingbetaler deelt dezelfde menselijke staat en behoort niet tot een begenadigde soort van geïmmuniseerden.
Daarbij komt nog iets anders, mijn goede Gerard - gij zult mij wel toestaan dat ik uw gezellige manier navolg en u zonder overgang persoonlijk aanspreek. Ik heb uw ‘Vierde Koning’ en uw ‘Man van goeden Wil’ met meer dan aandacht, met medegevoel en ontferming voor de hoofdpersonages, gelezen. Ik heb er uit onthouden een bewogen pleidooi voor de goede bedoeling, zelfs als ze zich vergist. Met zulke verschrikkelijke ongerijmdheden leven wij en trachten wij het leven tot een goed einde te brengen: wij moeten, zo niet bescheiden als een onbewuste zwaluw, dan toch menselijk blijven, en wat is dat anders dan onverbiddelijk jacht maken op vergissingen zonder de goede bedoeling de hals om te wringen buiten alle oordeel des onderscheids om? Anders gezegd: het object van alle politiek is bewonderenswaard, want gericht op het samenleven van de mensen - wat gegeven het subject mens wel een taak voor Goden lijkt, gij zult het toegeven; derhalve moet de menselijke natuur, en de natuur zonder meer, voortdurend worden overwonnen en haar na- | |
| |
tuurlijk ontbindingsproces zoals een ziekte worden genezen. Bewondering voor de ambitieuzen, die daar af en toe eens een gelukkige worp naar doen? Misschien, en soms: bepaald. Verafgoding? Nooit. Churchill? Vandaag op de spits van de waardering; morgen, hoe hard het ook klinken mag, opnieuw in de rangen. Voor de grote meerderheid der beredderaars van de openbare zaak? Een stevig, maar voorwaardelijk vertrouwen.
Voor de politici, zo ongeveer als voor elk soort mens, dat een eerbiedwaardig doelwit nastreeft, er dikwijls naast mikt en enkele malen in de roos schiet... Zeer zeker, de wereld maakt ons, maar wij maken ook de wereld. Niemand kan de krachten overzien, in hun totaliteit, waaraan wij onderworpen zijn. Met sommige krachten verlichten wij steden, laten wij treinen rijden; laten wij atoombommen de aarde verwoesten, jawel, maar de krachten van liefde en goed inzicht, die worstelen en de catarsis voltrekken, de morele krachten, blijven fris als de eerste dag van het Paradijs. De negatieve eigenschappen van de mens zijn onmetelijk. Zelden hebt gij, Gerard, in een hart gekeken zonder er afschuwelijke schaduwen te zien. En toch is de mens tot deugdelijkheid en grootheid in staat. Op politiek gebied is het uiterst moeilijk, moeilijker, geloof ik dan op alle andere gebieden van de menselijke bedrijvigheid. Het zou mij te ver voeren hier uiteen te zetten waarom ik dat geloof.
Mijn vrijmoedig oordeel over de mensen bestrijkt hun uiterste monsterachtigheden. Maar juist daarom kan ik moeilijk elke visie op zijn wezen verdragen, die niet meteen geheel de vleugel van zijn andere mogelijkheden ontplooit. Ik weet, dat gij een hekel hebt aan mijn manier van wit naast zwart te plaatsen: de mens is slecht, de mens is goed, - zelden slecht en goed in absolute zin, maar zij beantwoordt aan een vaste overtuiging, waarmee ik niet graag speciaal de politici onrecht zou aandoen. Wel integendeel.
Zij zijn immers naar menselijke maat. Het is in de politiek gesteld als in de kunst en de wetenschap, de genieën bestaan er, maar zijn zeldzaam. Een heleboel middelmatige figuren leven er boven hun geestelijke stand. Men kan dat jammer vinden. Maar als ik aan de scherpzinnigen gaarne de moed gun om de wereld en de mensen zonder vergrootglazen en gekleurde ruitjes te bekijken, toch lijkt mij een bepaalde goedertierenheid en ontferming om pragmatische redenen dienstig. Uit rechtvaardigheidszin allereerst: de doorsneepoliticus beschikt slechts over beperkte middelen om elke dag uit vlietende stromingen en tegengestelde krachten van bijna onberekenbare omvang en duur een dragelijke momentsituatie te helpen scheppen. Niet dat hij geen God-de-Vader is verwondert mij. Maar wel, dat hij als dwerg nog zoveel betrekkelijke harmonie en zoveel betrekkelijk evenwicht tot stand brengt. Ik laat hier buiten bespreking, dat op tijd en stond grote revolutionnairen om die betrekkelijkheid de harmonie en het evenwicht uitspuwen.
Maar vervolgens moet ik als pragmatische redenen opgeven: ont- | |
| |
zag voor het tijdsbeeld, noodzaak om uit de politieke chaos te geraken, verlangen om uit de overspanning te treden. Glimlach, zo gij wilt, om deze grote woorden. Wij komen uit een wereldoorlog, die ontreddering op alle gebieden heeft gebracht, ellende, verwarring. Een ideologische oorlog wordt nu tussen andere partners gevoerd. Dictatoriale en vrije meningsvorming zijn weer tegen elkaar opgesteld, terwijl alle politieke problemen naast hun locale facetten er universele nebben gekregen. Men kan niet in abstracto de grote politici devalueren zonder in concreto de balansarmen eenzijdig te verkorten. Aan de dictatoriale meningsvorming is inhaerent de gedwongen bewondering voor de machtige veroveraars van het staatsapparaat. De regimes van vrije meningvorming - daarvoor hebben ze hun vrijheid - hollen systematisch de betekenis van hun staatslieden en politici uit. Het minst, dat men de mens in de ontwrichte maatschappij van dit ogenblik kan laten, is het vertrouwen - hoe groot de krachten van ontreddering ook mogen zijn - in een politieke grootheid naar menselijke maat. Ik schrijf ‘kan laten’ en verbeter gauw, - het minst dat men de mens, die thans redenen te over heeft om te kankeren en sceptisch te zijn, ‘kan schenken’ is wat geloof in de mens, zelfs al is hij politicus. Gij beroept u, Gerard, op bepaalde mémoires van zogenaamde groten der aarde om ze allemaal in één zak te steken en te vragen naar eenvoudiger en beter, want blijkens hun geschriften zijn ze onbenullig. Het lijkt mij het gevaar van een generaliseren op waarneming van particuliere gevallen. Ik herinner mij de Mémoires van Churchill over de eerste wereldoorlog; het is niet nodig, dat een groot politicus een groot schrijver zou zijn, - hij nochtans cumuleerde. Er moeten nog andere goede mémoires van goede politici bestaan.
M.R.
| |
Bescheiden proeve tot cadavre exquis
Op een zekere dag kwamen de Franse surrealisten, - zij hebben sterker dingen uitgehaald dan dàt -; tot het principe van de collectieve inspiratie en creatie. Wij zouden het een gezellig gezelschapsspelletje heten, maar het is nu éénmaal een feit, dat André Breton en zijn kornuiten zichzelf geweldig ernstig opnamen. Hun techniek was de volgende: bij mekaar gezeten spraken ze af, dat ieder een stilzwijgend een vooraf bepaald zinsdeel op een briefje zou schrijven, de eerste het onderwerp, de tweede het werkwoordelijk gezegde, een derde een voorwerp, de vierde een bepaling en zo verder. Was het gezelschap té groot, zo kon er worden overeengekomen samengestelde zinnen te bouwen. Wanneer ieder zijn zinsdeel neergekrabbeld had, werden de resultaten in de logische orde gelezen en de verschillende delen aan mekaar gepast. Het resultaat was doorgaans vrij verrassend en vermits men de eerste maal verkreeg: Le cadavre exquis boira le vin nouveau, zou het spelletje, - pardon, het simultaan scheppingsproces - de naam van ‘cadavre exquis’ verwerven. Wie er meer wil over vernemen, vindt zulks in Maurice Nadeau's Histoire du surréalisme. Kan ik persoonlijk de ‘cadavre exquis’ niet zeer sterk
| |
| |
au sérieux nemen, als gezelschapsspel is het evenwel interessanter dan domino of pitjesbak. Voor de leergierige lezer laat ik hier enkele voorbeelden volgen, die we met enkele vrienden opbouwden. Men zoeke geen uiting van opvallend Franskiljonisme in het feit, dat het spel in het Frans werd gespeeld: in het Nederlands is het onmogelijk een even poëtisch en verbijsterend resultaat te bekomen. Hier gaan we dan:
Le soleil grisonnant courtise l'air charmant sur un fauteuil cérémonieux.
L'archange anxieux coule un mariage noir dans un chateu mystique.
Le singe ardent émerveille un marin pittoresque dans un avion planétaire.
Le parfum douloureux prolonge un voyage triste pendant une messe mélancolique.
Une tabatière langoureuse adore une femme sublime sur un transatlantique scabreux.
Une porte hideuse s'ennuie dans une bâtisse illuminèe sur une plage épiscopale.
La brume lunaire embrasse une rivière rétrospective sans regards héroïques.
Le fleuve joyeux enflamme la lune rutilante dans une chaste prisonnière.
L'armée misérable s'acharne sur un cache-corset hasardeux dans la chambre embarassée.
La bête mystérieuse frôle un bec â gaz convenable dans le Bruxelles viril.
L'enfant hallucinant intimide le pape ensoleillé au ventre rigoureux.
L'arc en ciel bleudtre fait l'amour avec le chien rouge autour d'un cou merveilleux.
La Sainte Vierge éventre le tambour sentimental sous la baguette enfantile.
La prison enchantée accouche d'un réverbère délicieux dans le couloir démocratique.
Le véhicule pécunier s'amuse dans un orage charnel avec les astres redoutables.
Un polichinelle glacial étouffe dans un jardin impitoyable pour un soutien-gorge (pardon) funambulesque.
Une tumeur flamboyante danse avec un amant télégraphique pour la nourrice parcimonieuse.
La langue nerveuse allume le voyage mystique pour le destin vicieux.
Dit in de hoop, dat geen onbetrouwbare Freudiaans georiënteerde psychiater er misbruik van make om er verregaande conclusies uit te trekken betreffende sommige Vlaamse literatuurbeoefenaars en hun vrienden...
H.L.
|
|