| |
| |
| |
[Gedichten]
Kan ik u ooit genoeg beminnen
Kan ik u ooit genoeg beminnen,
O aarde, die mijn voet betreedt,
O aarde, dieper dan de eeuwen,
Waaraan ik God en menschen meet!
Ik groei uit u met sap en twijgen,
Mijn wortel zoekend naar uw hart;
Ik rijs uit u in reikend stijgen,
In wind en wolk en zon verward.
Ik rijs uit u en voel uw adem
Me dragen in zijn wijde macht;
Ik bloei in u en weet mij 't leven,
Dat duizlig in uw armen lacht.
En al de sappen van uw aarde,
Ik voel ze ruischen in mijn bloed,
En al de geuren, die ge gaarde,
Ze zijn versmolten aan mijn voet.
En àl uw rimpels, àl uw kerven,
Zijn in mijn hand en mijn gelaat...
Uw breede schoot van gift en derven,
Hoé hij in mij gebeeldhouwd staat!
| |
| |
| |
Hoe groeien boven ons de nachten
Hoe groeien boven ons de nachten...
Hemel en aarde slurpen ons op.
Wij, die d'oneindigheid betrachten,
Zijn in dien greep maar regendrop,
Zijn voor den dood maar broze hoepel,
Dien hij met zorgende passen ment,
Tot struiklend hij, van weifelen moede,
Ons hortend naar zijn akker wendt.
Hoe groeien boven ons de nachten...
Hemel en aarde smoren den roep,
Die rillend onzen wil komt tarten
En sterft in ons verstillend bloed.
| |
| |
| |
Gij zijt het licht...
Gij zijt het licht, dat me deed stralen,
Van bleeken knop tot bloem herschiep,
En uit de sluimerende dalen
Mijn rillende verlangen riep.
Nu ben ik twijg door alle winden
Bespeeld gelijk een teere snaar.
Ik ben de huiver in de stilte,
Die als een adem langs u waart.
Want gij zijt hemel, gij zijt aarde,
Het innigste, dat schepping baarde,
Versmolten in zóó teeder woord:
Gij zijt de man, die mij behoort.
| |
| |
| |
En heel de wereld
En heel de wereld in ons harte,
En al de winden in ons woord,
En al de zeeën vol van smarten
Heb ik door onzen nacht gehoord.
Maar àl de klaarten van de dagen,
Die zingen door de eeuwen heen...
Ik kan ze in mijn oogen dragen
Wanneer ik stil uw handen neem.
| |
| |
| |
Niets dan uw handen
Niets dan uw handen in de mijn'.
In onze stilte, 't vredig weten,
Dat alle vreugd' en alle pijn
In onze schaduw zijn gezeten;
Dat het verleden en de dood
Zich langzaam kruisen op onz' hoofden;
Dat wij al tasten aan den zoom
Van wat het leven ons beloofde.
Niets dan uw handen in de mijn'...
Maar diep in mij, als roep der aarde:
Gij zijt de man!... Ik ben de vrouw,
Die weelde-gevend leven baarde.
| |
| |
| |
Reiken wij al...
Reiken wij al naar stille randen
Waar liefde wordt: herinnering?
Ach, neen, 'k voel nog mijn heimwee branden,
En iedere tocht is nieuw begin.
Hoe glanzend nog langs mijne slapen
Mijn donkere lokken! Zie mijn mond
Nog trillen, na het zacht ontwaken,
Dat aan ùw lust mijn leden bond.
En zie hoe rijk nog onze oogen,
Van lijden diep, van weelde mild...
Zij vinden 't licht der regenbogen
En glanzen waar de dag verstilt.
| |
| |
| |
De aardsche bruid
Uit u ontstaan, uit u gerezen,
O, grond, die mijn verlangen weet,
Ben ik als u, in gloed en wezen,
Uw vrucht, die uit uw voren gleed.
Ik vang als u de wind, de stormen.
Ze bonken door mijn dronken hart.
Het is als u gekneed met wormen;
Als u, de bolster van de smart.
Ik vang als u de zon, den zegen.
Ze gaven vruchten aan mijn schoot.
Ik tast naar u langs duizend wegen
En lach als u mijn lusten bloot.
Ik leng als u mijn bleeke leden
In zelfden adem, zelfden dorst.
...En weer kom ik naar u gegleden
Als droppel honing aan uw borst.
| |
| |
| |
De liefde roept
De liefde roept, de liefde lacht
Met warme borsten en gestrekte armen,
Met smallen schoot, die op bevruchting wacht
En zwoele woorden, die den man omarmen.
Hun monden kleven en hun vingers binden.
Voor hen geen werelden, voor hen geen pijn.
Alleen 't mirakel, waarin twee beminden
Nog enkel vrouw en man op aarde zijn.
Tot plots een schim langs hunne lijven glijdt,
Zich aan zijn borst en hare slapen vlijt.
Hun voeten wankelen... Een stil geraamte
Houdt hunne monden dichter op elkaar,
Zoodat de vrouw haar strak gespannen leden
Met haar geliefde en met een doode paart.
Zij perst haar lippen en zij kromt haar armen:
- ‘Moet eens dit lichaam in het slijk vergaan?’
...Voor hare onmacht weet zij geen erbarmen...
- ‘Liefde en dood... laats ons dan samen gaan!’
|
|