Nu het oogenblik gekomen is om hem stilaan te leeren zien zooals hij was, wat gemakkelijk is voor schrijvers die alleen hun boeken in de wereld zonden, maar moeilijk voor hen die daarnaast ook een rol speelden, speciaal wanneer het een polemistenrol is, nu moet eerst de goudsmidvergissing herzien worden. Want van een echten goudsmid bewaart men de juweelen zorgvuldig, maar van een litterairen goudsmid niets. Van een schrijver blijft slechts het menschelijke.
Zeker, hij was in hart en nieren Van Nu en Strakser, woordkunstenaar, vormverzorger en wilde het zijn en blijven. Hij durfde zich als mensch uit trots en schuchterheid niet brandend belijden en zoo durfde hij zich als schrijver ook niet vertoonen in slordig litterair kleed. Hij koos en herkoos, wikte en woog elk woord, ordende de deelen en cadans van zijn volzin, gelijk de bedeesde zich voortdurend in den spiegel controleert en dat alles met het onuitsprekelijk welbehagen van den artist en lettré.
Maar dat stijlprincipe was niet litterair, het was gewoon menschelijk. Daar ligt het verschil waarop alles aankomt. Zijn schrijven heeft niet de preciositeit van den virtuoos die zichzelf beluistert, het is doodgewoon het zeer natuurlijk aarzelig spreken van den bedeesde, die zich voortdurend de hand voor den mond houdt als hij iets gaat miszeggen en zich bestendig corrigeert met tusschenzinnen: ‘althans naar mijn meening’, ‘zoo wil het mij ten minste voorkomen’ en dergelijke.
Deze bedeesdheid is natuurlijk zoowel hoogmoed als ootmoed, maar in geen geval goudsmeedkunst. Het is moeizame, menschelijk boeiende zelfuitdrukking. Deze evolueert van de objectieve jeugdnovellen naar de direct belijdende latere verhalen en daartusschen staan de essays, alle van denzelfden erudiet. Zij evolueert ook vormelijk zeer diepgaand. Indien dus de schrijver van ‘Landelijk minnespel’ en ‘Petruskens einde’ een goudsmid is, is die van ‘Turren’ en ‘De doode die zich niet verhing’ het niet meer, of omgekeerd.
Hij had met al de Van Nu en Straksers gemeen de hooge waardeering voor letterkunst, waardoor deze generatie de literatuur een belangrijke plaats heeft doen innemen in het cultuurleven van ons land. Hij had dit respect voor de kunst, dit hoog achten van het geesteswerk misschien nog meer dan