Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 1
(1946-1947)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 996]
| |
Lodewijk de Raet en August VermeylenDe oprichting van een Vermeylen-Fonds heeft de aandacht van het Vlaamsch publiek getrokken, niet alleen op deze Vlaamsche figuur, maar ook op den tijd waarin zij geleefd heeft en op de beteekenis van dezen tijd in de geschiedenis van het Vlaamsche volk. De laatste jaren van de negentiende eeuw, de eerste jaren van de twintigste, de onze, hadden een uitzonderlijke beteekenis voor de oriëntatie en de toekomst van het Vlaamsche volk. Merkwaardige jaren, merkwaardige tijd! Het is de tijd waarin men een talrijke schaar van buitengewoon begaafde geesten de leiding der Vlaamsche Beweging ziet nemen, terwijl een ongewoon rijke oogst van nieuwe gedachten, een nieuwe kracht aan de oude beweging schenkt. Het is de tijd van Max Rooses, Mac Leod, Hippoliet Meert en Alberik Deswarte, van Lodewijk Dosfel, van Dr Depla, van Dr Van de Perre, van Hugo Verriest. Het is de tijd waarin de Vlaamsche Beweging zich op enkele werkelijk groote Vlaamsche parlementaire figuren kan beroepen: een Louis Franck, een Frans Van Cauwelaert, een Camiel Huysmans, die de taak van Edward Coremans in het Parlement met ongeëvenaard talent zullen hervatten en voortzetten. Het is de tijd van de litteraire opleving van na 1890, die haar treffendste illustratie vindt in het ontstaan van de groep Van Nu en | |
[pagina 997]
| |
Straks, met kunstenaars als Van Langendonck, Van de Woestijne, Buysse, Stijn Streuvels, Toussaint van Boelaere, Maurits Sabbe, Herman Teirlinck. Het is de tijd van August Vermeylen. Het is ook de tijd van Lodewijk de Raet. Aan de opstellen van deze beide figuren heeft de Vlaamsche Beweging, in het begin van deze eeuw, de meeste en in ieder geval de meest oorspronkelijke, nieuwe opvattingen ontleend, nieuwe opvattingen waaruit zij haar nieuwe stuwkracht zou putten, vóór 1914 en ook na 1918. Lodewijk de Raet wordt doorgaans gehuldigd als de baanbreker van de economische richting in de Vlaamsche Beweging en als de hoofdfiguur in den strijd tot vervlaamsching van het hooger onderwijs in Vlaanderen. Hij is de schrijver van het Economisch Programma voor de Vlaamsche Beweging dat in 1905 verscheen. Hij is de schrijver van twee lijvige boeken, waarvan de boventitel luidt: Over Vlaamsche Volkskracht. In het eene verdedigt hij een opvatting van de universiteit en voornamelijk van de Vlaamsche universiteit, waarop wij verder terugkomen en die zijn volstrekt eigen, nieuwe aanbreng is in den strijd. In het andere beschrijft hij de Vlaamsche economische ontwikkeling, van de Middeleeuwen af tot het begin van de twintigste eeuw.
Lodewijk de Raet was een paar jaren ouder dan Vermeylen. In feite behoorden zij tot dezelfde generatie. Zij werden allebei geboren te Brussel. Zij bezochten allebei het Koninklijk Athenaeum: de Raet zat in de wetenschappelijke afdeeling, Vermeylen in de Grieksch-Latijnsche. Zij werden allebei lid van den Vlaamschgezinden leerlingenkring Help U Zelf. Zij richtten te zamen, tijdens hun Athenaeumjaren, Jong-Vlaanderen op, waarvan steeds gewag wordt gemaakt wanneer de geschiedenis van Van Nu en Straks of van Vermeylen wordt verhaald. De Raet en Vermeylen hebben dus, in hun oorsprong, in hun scholing, in hun belangstelling, heel wat gemeens. Hieruit kan echter niet afgeleid worden dat hun opvattingen overeenstemden en dat zij allebei de dragers waren van een zelfde boodschap. Hoe meer men beide figuren bestudeert, hoe meer men | |
[pagina 998]
| |
begint in te zien hoe verschillend, zelfs uiteenloopend zij waren in hun opvattingen, in hun streven, ja in hun personaliteit. Dit komt tot uiting in hun jeugdjaren, tusschen 1890 en 1895, op een treffender wijze nog dan later. Die jaren, 1890-1895, zijn beslissend voor allebei. Het zijn de jaren waarin Vermeylen's Kritiek der Vlaamsche Beweging ontstaat. Het zijn ook de jaren waarin de Raet den grondslag van zijn eigen opvattingen opbouwt. De geschiedenis van die jaren is weinig gekend. Zij moet nog geschreven worden. Hij die zich de moeite getroost de vergeelde boeken, brochures, bladen en brieven uit die periode van dichtbij te onderzoeken, zal het niet te betreuren hebben. De menschen, de verhoudingen, de toestanden, komen in een vaak onvermoed licht te staan. Veel dat duister schijnt, wordt ineens duidelijk en begrijpelijk. Voor de diepere kennis, voor het situeeren in, de Vlaamsche Beweging, ja zelfs voor de beoordeeling van twee figuren als de Raet en Vermeylen, is dergelijk onderzoek buitengewoon belangwekkend.
Wanneer, in den Zomer van 1889, de Raet het Athenaeum verlaat en Vermeylen er zijn laatste studiejaar moet beginnen, verschijnt Jong-Vlaanderen. De redactie van het blad, dat om de veertien dagen moet verschijnen, bestaat uit Huibert Langerock, August Vermeylen en Lodewijk de Raet. In die volgorde worden de opstellers vermeld. De hoofdopsteller is Langerock. Alles te zamen genomen komt Jong-Vlaanderen voor als een overwegend litteraire en aesthetische publicatie, een trachten naar het schoone, zooals de ondertitel luidt en zooals het eerste nummer het met klem bevestigt. Men vindt er geen uitgesproken flamingantische bijdragen in, geen flamingantische propaganda. De oriëntatie naar het algemeen menschelijke is opvallend en kondigt het latere Van Nu en Straks aan. De zuiver litteraire bijdragen nemen de ruimste plaats in. De overblijvende plaats wordt ingenomen door critische, vooral kunstcritische bespiegelingen en de wetenschap, niet alleen de sociale wetenschappen, maar ook de natuurwetenschap. | |
[pagina 999]
| |
Wat is het aandeel van de drie opstellers in hun blad? Langerock levert eigen litteraire proeven en critische bespiegelingen of gelegenheidsbijdragen over schilders en musici. Vermeylen verschijnt als litterator, als litterair criticus en als litterair agitator. Zijn aandacht is in gelijke mate gericht op het litterair schoone en op het doel dat Jong-Vlaanderen na te streven heeft in dienst van een vrije kunst. Van de Raet verschijnt een enkele zuiver litteraire bijdrage zonder belang. De overige bijdragen van zijn hand zijn aan de bepaling van den arbeid en aan de geschiedenis van de wetenschap gewijd. In het eerste nummer worden van hem Wagnerstudiën aangekondigd die evenwel niet verschijnen. De specialiteit van de Raet in Jong-Vlaanderen, ja de besliste voorkeur die in zijn bijdragen aan den dag komt, is het sociologische en het economische. Hij blijkt, gelet op zijn jeugdigen leeftijd, zeer beslagen op dit stuk: hij verwijst naar een indrukwekkende reeks auteurs en noemt er een veertigtal. De geest die uit Jong-Vlaanderen spreekt is ongetwijfeld meer bepaald door Vermeylen en Langerock dan door de Raet. De bezorgdheid om het Schoone is wel deze van Vermeylen en Langerock, niet deze, alleszins niet de hoofdbezorgdheid van de Raet. Het wegblijven van iedere strekking, zoowel op sociaal als op nationaal gebied, het opvallend weren van den flamingantischen strijd en de besliste voorkeur voor het algemeen menschelijke en cosmopolitische, beantwoordt ook niet aan hetgeen wij weten over den jongen de Raet. Vermeylen heeft zelf getuigd dat de Raet, als voorzitter van Help U Zelf zijn kameraden tot vurige Vlaamschgezindheid aanzette. Een dezer jeugdige redevoeringen, in het archief bewaard, stelt dit duidelijk in het licht. Nog vóór het eerste nummer van Jong-Vlaanderen verschijnt, met het eerste, het oudste gedrukte opstel van de Raet, heeft deze laatste op flamingantisch gebied een daad gesteld: hij is een der voornaamste oprichters van de Vlaamsche Wacht, die in Augustus 1889 tot stand komt. De Vlaamsche Wacht wordt de vereeniging van de radicale, vooral jongere flaminganten van de hoofdstad. Zij voeren strijd. Zij voeren propaganda: bijna iederen Zondag wordt, | |
[pagina 1000]
| |
op het platteland, een vergadering belegd, met voordracht, en soms met concert, verhaalt Lode Opdebeek.Ga naar voetnoot(1) Vermeylen en Langerock zijn niet betrokken bij deze flamingantische actie. De Raet echter wel. Hij is er volkomen in zijn element. Méér nog: op dat oogenblik, in het najaar van 1889, ontstaat de scheppende gedachte waaraan zijn naam onafscheidelijk verbonden is: zijn opvatting over de beslissende rol van de economie in het leven der volken heeft hij met zijn flamingantisch geloof verbonden; hij legt de grondslagen van hetgeen hij zelf later zou noemen de economische richting in de Vlaamsche Beweging. Opdebeek, medestichter van De Vlaamsche Wacht en ooggetuige, schrijft uitvoerig over het optreden van den jongen de Raet - op dat oogenblik nog geen twintig jaar oud -: ‘Lodewijk de Raet kon uren spreken over de economische beteekenis van onze Beweging, hoe onze menschen niet alleen naar de ziel hongeren, maar meer nog zich onmiddellijk moeten toebereiden op den strijd voor het bestaan.’ Wat verder zegt Opdebeek, in verband met de propagandistische vergaderingen op het platteland: ‘Lodewijk de Raet ontwikkelde op menige meeting het economisch programma der Vlamingen en oogstte bij de buitenlieden steeds den meesten bijval.’ Tusschen den aesthetischen gezichtshoek die in Jong-Vlaanderen overweegt en dezen die bij den jongen de Raet tot uiting komt, is er een verschil dat in de volgende jaren nog duidelijker wordt. In 1892 wagen het een groep radicale flaminganten uit de hoofdstad, een zelfstandige flamingantische partij op te richten. Tot deze groep behoort de jonge de Raet. Het is trouwens de Vlaamsche Wacht die den steen aan het rollen heeft gebracht. De nieuwe partij heet de Vlaamsche Volkspartij. De Raet neemt deel aan haar strijd, naast Frans Reinhard, Maurits Josson, Dr Beving, Emiel De Veen, Jef Verbeeck. Zijn rol is zoo belangrijk dat Lode Opdebeek getuigt: ‘Wat Lodewijk de Raet is geweest voor de zelfstandige Vlaamsche partij, staat in de verhouding van een vader tot zijn kind.’ Uit wat Opdebeek verder verhaalt kan men af- | |
[pagina 1001]
| |
leiden dat de Raet een groot aandeel had in het opstellen van het programma der Vlaamsche Volkspartij, ‘model van economisch vernuft’, zegt hij. De uitslag der verkiezingen voor de Vlaamsche Volkspartij is even vernietigend in 1892, vóór de herziening van de grondwet, als in 1894, nà de herziening: 2 t.h. van de stemmen. Zoo wij het feit aanhalen, waarover heel wat zou te zeggen zijn - de cijfers zijn inderdaad interessant, vooral in verband met den invloed van het veralgemeend kiesrecht op den groei der Vlaamsche Beweging -, dan is het hoofdzakelijk omdat wij den jongen de Raet in de rangen van de politieke flaminganten zien optreden. Intusschen schrijft hij, van 1892 af, geregeld in De Goedendag, een studentenblad dat om de veertien dagen verschijnt, een blad van jonge, strijdende flaminganten. Daar verschijnen verschillende bijdragen waarin hij met klem optreedt ten voordeele van de vervlaamsching van het hooger onderwijs in Vlaamsch-België. Een dezer opstellen zou in zijn geheel moeten overgenomen worden, want het legt een der hoofdpijlers bloot in de opvattingen van den jongen de Raet. Het is het bekende, vaak aangehaalde opstel, verschenen in Juli 1892, waarvan de aanhef luidt: ‘Twee Walkuren, epische zusters, beheerschen de wereld: de Gedachte en het Zwaard.’ De schrijver bekommert zich om het lot van Vlaanderen in den onderlingen strijd der volken. De verstandelijke macht beheerscht in onzen tijd de stoffelijke macht. De verstandelijke macht wordt gekweekt in de universiteiten. De universiteit is een onmisbare factor van economische macht en welvaart, van beschaving, van weerbaarheid in den struggle for life der moderne naties. Hij betoogt: ‘Ons volk kan zich opbeuren indien het verkrijgt wat het mist: verstandelijke werktuigen, die het in staat stellen met andere volken te wedijveren: het moet eene Nederlandsche Hoogeschool en een wel ingericht wetenschappelijk vakonderwijs bekomen.’ Het besluit is: ‘Wij willen voor ons volk het grootsch verleden aan een schitterende toekomst snoeren: het eerste wapen daartoe is | |
[pagina 1002]
| |
een Nederlandsche Hoogeschool voor Vlaanderen.’ Een ‘wapen’ zegt hij, een wapen om een schitterende toekomst te veroveren. En die schitterende toekomst is er eene waarin het Vlaamsche volk stoffelijk machtiger wordt en zich aldus beter kan weren in de onderlinge mededinging der volken. De beteekenis van de stoffelijke macht laat den jongen de Raet niet los. In een opstel dat in 1895 in hetzelfde studentenblad verschijnt en waarin hij het boek van Hamelius over de Vlaamsche Beweging bespreekt, komt een eigenaardige, onverwachte, maar geheel in zijn gedachtengang passende overweging: de verdringing van Vlaanderen, na 1830, is in ruime mate toe te schrijven aan het economisch overwicht van Wallonië, in het midden van de verleden eeuw bereikt, door de vestiging van de moderne nijverheid in de Waalsche kolenstreek. Dat de universiteit een sociale taak en een beschavende taak te vervullen heeft, spreekt vanzelf. Dat drukt hij uit in een ander opstel. Dat de universiteit een nationale taak te vervullen heeft, belicht hij ook. ‘Het is geen hersenschim, schrijft hij, aan een nationale ontwikkeling door een Vlaamsch-nationale Hoogeschool te denken.’ Al deze opstellen van de Raet verschijnen in De Goedendag van 1892 tot 1895, dus van zijn 22e tot zijn 25e jaar. Zij behelzen de hoofdlijnen van het flamingantisch systeem van de Raet. Hij zal later zijn stellingen staven met een statistisch materiaal dat hem in die jaren nog ontbreekt. Maar de grondslagen van het systeem dat hij vijftien jaar later in zijn boeken Over Vlaamsche Volkskracht zal ontwikkelen en waarvoor hij dan de geheele Vlaamsche Beweging zal winnen, zijn in zijn opstellen uit de jaren 1892-1895 gelegd. Intusschen heeft hij, in 1894, een vergeefsche poging gedaan om, in de hoofdstad, een Nederlandschtalige university extension in te richten. Dat is de voortzetting van een initiatief dat tot 1892 teruggaat, wanneer hij met Pieter Tack, een brochure daarover publiceert. De titel drukt de strekking uit: Het university extension movement en zijn toepassing op de Vlaamsche Beweging. | |
[pagina 1003]
| |
Waar is en wat doet in dien tijd Vermeylen? Het contact met de Raet schijnt afgebroken, na het verdwijnen van Jong-Vlaanderen. Zij, de Raet en hij, hebben elkander uit het oog verloren, heeft Vermeylen zelf verhaald. Vermeylen is bij geen enkel initiatief van de Raet betrokken geweest, noch bij de oprichting van de Vlaamsche Wacht, noch bij de oprichting en den strijd van de Vlaamsche Volkspartij, noch bij de oprichting van een Vlaamsche university extension te Brussel. Hij neemt niet deel aan de congressen van de flamingantische studenten en schrijft niet in De Goedendag. Hij richt echter Van Nu en Straks op, in 1893, ‘een vrij voorhoede-orgaan gewijd aan de kunst van Nu, nieuwsgierig naar de kunst-nog-in-wording - die van Straks - hier en in 't buitenland.’ In het eerste nummer van de tweede reeks van Van Nu en Straks, in Januari 1896, verschijnt zijn Kritiek der Vlaamsche Beweging. Met de verschijning van Van Nu en Straks in 1893 en, meer nog, met de verschijning van de Kritiek der Vlaamsche Beweging, zijn wij volkomen ingelicht over de richting van Vermeylen. Niets is zoo belangwekkend voor de diepere kennis van beide jonge intellectueelen, als de vergelijking van den gezichtshoek die in deze Kritiek aan den dag komt met dezen dien de Raet heeft opgebouwd en dien wij zooeven in zijn hoofdzaak hebben geschetst. In den grond zijn de beide begaafde, oorspronkelijke jonge geesten dezelfde gebleven als in het najaar van 1889, toen zij te zamen Jong-Vlaanderen opstelden. Bij Vermeylen overweegt steeds het aesthetische, humanistische, cosmopolitische. Bij de Raet overweegt steeds het sociologische en economische, verbonden met uitgesproken, tot actie leidend nationaal bewustzijn. Doch de finale stellingen zijn scherper van elkander gescheiden in 1895 dan in 1889. Men begrijpt dat de Raet niet medewerkt aan Van Nu en Straks, noch aan de eerste reeks, noch aan de tweede - 1896-1901 -. De Kritiek is een aanval op al datgene waaraan de Raet vasthoudt. In de eerste plaats is zij gericht tegen de politieke flaminganten, inzonderheid tegen de Vlaamsche Volkspartij. | |
[pagina 1004]
| |
Zij valt niet alleen het politiek flamingantisme aan, maar de politiek in het algemeen, met den Staat, de Parlementen en het Bestuur. De jonge de Raet - wij weten het - is rechtstreeks betrokken bij den strijd der politieke flaminganten. Hij is een van de stichters der Vlaamsche Volkspartij. Hij is lid van het Nationaal Vlaamsch Verbond. Hij is lid van den Vlaamschen Volksraad, dit soort Vlaamsch Parlement, opgericht in 1892 en samengesteld uit verkozen afgevaardigden van alle Vlaamsche gewesten, - met een zetel per groep van 20.000 inwoners -. Hij is een der medewerkers van het weekblad Schild en Vriend, het blad der radikalen, waarin ook verschijnen de bijdragen van Frans Reinhard, de spil van de politieke Vlaamsche Beweging te Brussel. De Raet gelooft niet alleen aan de waarde van den politieken strijd. Hij gelooft ook aan de beschermende, leidende, beschavende functie van den modernen Staat. Hij hecht zooveel belang aan den Staat en al wat er mee verband houdt, dat hij het meerendeel van zijn tijd besteedt aan deze wetenschappen die de maatschappij bestudeeren: de staathuishoudkunde, de sociologie. Vermeylen, die den Staat verwerpt, gelooft natuurlijk ook niet aan de roeping van de instellingen die onder zijn bescherming zijn ontstaan. In het onderwijs ziet hij, van den lageren graad tot de universiteit, het ‘schoolvossendom’ en het ‘nauwsluitend stelsel van leugen’. ‘Een echt en goed litterair werk, voegt hij er aan toe, heeft zekerder invloed dan een hoogeschool’. De Raet echter - wij hebben het zooeven aangehaald - schrijft aan het onderwijs in het algemeen en inzonderheid aan het technisch en het hooger onderwijs, een rol toe die beslissend is in de ontwikkeling der volken; het is een onontbeerlijk element voor den geestelijken en stoffelijken vooruitgang van het volk, inzonderheid het Vlaamsche volk. Vermeylen wantrouwt de geliefkoosde termen der strijdende Vlaamschgezinden, als ras, stam, natie, vaderland, vaderlandsliefde, taal en taalbroeders. ‘Ik wil geen abstracte entiteiten boven mij’, zegt hij met klem. En hij laat er op volgen: ‘Hebt den moed alleen in uzelf te gelooven’. Termen als ras, stam, natie, zijn daarentegen onmisbare | |
[pagina 1005]
| |
steunpunten in de Raet's gedachtengang. Zij zijn voor hem geen abstracte entiteiten, maar een levende werkelijkheid die hij liefheeft en die hij boven den mensch stelt. Daar Vermeylen wantrouwig staat tegenover het begrip natie, verwerpt hij ook zonder moeite de voorstelling van den onderlingen strijd der volken. Hij schrijft: ‘Thans groeit hoe langer hoe meer het besef onder de menschen van gewichtiger verhoudingen dan de “nationale”... Klasse richt zich in tegen klasse, veel meer dan volk tegen volk...’ Bij de Raet krijgen de nationale verhoudingen precies den voorrang in zijn belangstelling. Het sociale, het economische, het cultureele, het politieke ziet hij altijd in het raam van het nationale. Dat is een hoofdelement van zijn gedachtengang. De onderlinge mededinging, ja de strijd der volken om het bestaan is, in zijn oogen, een zekerheid. ‘Tusschen de volkeren, schrijft hij, bestaat er een strijd om het leven, juist zooals onder de individuen... Een volk moet zich sterk inrichten op verstandelijk gebied, wil het zijn vijanden weerstaan in den struggle for life van natie tot natie.’ Hij wil het Vlaamsche volk sterker maken, geestelijk en stoffelijk, met het oog op dien struggle for life. Het spreekt vanzelf dat het nationaal gevoel niet het eerste is dat in Vermeylen opkomt. Met minachting haalt hij aan dat men ‘eerst en vooral flamingant’ moet zijn, wanneer men lid wordt van de Vlaamsche Volkspartij. Hij antwoordt: ‘Kom me niet preêken dat ik eerst en vooral Vlaming moet zijn. Ik ben eerst en vooral, ik, een mensch.’ Welk verschil, ook op dit gebied, tusschen het standpunt van den jongen Vermeylen en dat van den jongen de Raet! Deze laatste schrijft, in De Goedendag, enkele maanden vóór de verschijning van Vermeylen's Kritiek: ‘Wij schrijven hier over nationaliteit, op het oogenblik dat men overal tracht het begrip der vaderlandsliefde te ontzenuwen en te verzwakken. Zijn wij, Flaminganten, dan slechts ijdele droomers en kleingeestige liên, dat een gevoel, door zekeren misprezen of geloochend, zooveel ruimte in ons hart bekleedt?’ En hij besluit, na een gevoelvolle beschrijving van het Brabantsche landschap waarin hij ‘de ziel van het Verleden’ ziet opdagen: ‘De liefde tot den geboortegrond en tot den volksstam waartoe men behoort is geene hersenschim.’ | |
[pagina 1006]
| |
Gansch in de lijn van zijn gedachtengang veroordeelt Vermeylen de romantische verheerlijking van het verleden van de Kerels en Klauwaerts met den ‘horizont van goedendagen’. Hoe geheel anders de jonge de Raet! De Kerels en de Klauwaerts, de Leeuw van Vlaanderen en Artevelde nemen een ruime plaats in zijn hart in. Hij laat niet na hen te herdenken op den Elfden Juli, precies in dien tijd waarin Vermeylen zijn Kritiek schrijft: ‘O Breidel en de Coninc, ik groet U... helden van het glorierijk verleden, U en al uwe dapperen, in dezelfde Dietsche taal, waarin uw “Vlaanderen die Leeu” weerklonk!’ En wat verder luidt het: ‘Mogen wij hopen dat ons volk eens genoeg idealisme zal bezitten om in het geruisch onzer zee en in het gefluister onzer wouden de bezielende stem zijner helden te herkennen, die van vaderlandsliefde zingt?’ Voor den mensch, waarop Vermeylen al zijn belangstelling concentreert, eischt hij vrijheid, de meest volledige vrijheid die het hem mogelijk moet maken zichzelf te verwezenlijken. Om wille van de vrijheid verwerpt Vermeylen de maatschappij, den Staat met al zijn instellingen die even zoovele beperkingen en belemmeringen zijn voor de souvereiniteit van het individu. De jonge de Raet erkent niet het absolute recht op vrijheid van het individu. ‘De vrijheid, schrijft hij, is iets veranderbaars, naar tijd en ruimte, dat beheerscht wordt door het verleden en het heden van den Staat... Zij moet geregeld worden in het belang der nationaliteit en der algemeene ontwikkeling.’ Elders luidt het: ‘Om te beslissen of vrijheid of onvrijheid moet heerschen, is het dus een valsch principe uit te gaan van het “natuurlijk” recht van den eenling, en den rechtstoestand der volle persoonlijke vrijheid als den “natuurlijken” idealen toestand te beschouwen...’ Kunnen de beide jonge intellectueelen, die tot dezelfde generatie behooren, in dezelfde onderwijsinstellingen terechtkomen en zich bij dezelfde beweging aansluiten, nog wel méér uiteenloopend oordeelen over de vragen van den tijd? Alles te zamen genomen kan het diepere onderscheid tusschen beiden aldus worden samengevat: | |
[pagina 1007]
| |
de grondslag van Vermeylen's gedachtengang is de mensch; de grondslag van de Raet's gedachtengang is het volk. Vermeylen vindt zijn houvast in den mensch. Vandaar zijn naar anarchisme overhellend individualisme en zijn cosmopolitisme. Op het hoogste plan verheven is zijn fundamenteele strekking een humanistische. De Raet vindt zijn houvast buiten en boven den mensch, in den stam, in de natie, in het volk, in al deze maatschappelijke instellingen die het leven der gemeenschap omramen en den Staat uitmaken. Vandaar zijn nationaal gevoel, dat de grondtoon uitmaakt van nagenoeg al zijn geschriften en dat ook een kleur en een zin geeft aan zijn belangstelling voor de sociologie, de economie en de politiek. Waar allebei voor de waarden staan, hecht Vermeylen in de eerste plaats belang aan het schoone, de Raet aan het maatschappelijk goede, of juister, aan het nationaal goede, met inbegrip natuurlijk van het nationaal nuttige.
De opvattingen door de twee jonge mannen opgebouwd, tusschen hun twintigste en vijf-en-twintigste jaar, hebben hun verder leven beheerscht. Vermeylen heeft wel progressief zijn scherpste stellingen opgegeven, namelijk tegenover den Staat, zijn instellingen en de politiek. Het socialisme verdrong bij hem het anarchisme. In hun wezen echter ondergingen de hoofdpijlers van zijn denken geen wijzigingen. Dat is in de eerste plaats in zijn geschriften na te gaan: in zijn opstellen, in zijn kunstcritiek en kunstgeschiedenis, in zijn romans. De Raet heeft de grondslagen ontwikkeld die hij in zijn jeugd had gelegd. Hij heeft een indrukwekkend flamingantisch systeem gebouwd waarop wij verder terugkomen. Hij heeft strijd gevoerd om zijn vlaamschgezind ideaal in werkelijkheid om te zetten. Laten we dezen strijd bondig samenvatten. In November 1903 neemt Lodewijk de Raet deel aan hetgeen men, in de geschiedenis der Vlaamsche Beweging, den strijd der stelsels heeft genoemd. Het gaat om de stelsels van | |
[pagina 1008]
| |
vervlaamsching der Gentsche hoogeschool, door de flaminganten onder elkaar besproken. Mac Leod heeft, in 1897, een stelsel vooruitgezet dat ruime instemming vindt in de meeste middens der Vlaamsche Beweging. Het stelt de vervlaamsching voor van de vier oude faculteiten: wijsbegeerte en letteren, natuurwetenschappen, rechten en geneeskunde. De Raet is gekant tegen dat stelsel. Hij trekt in 't openbaar te velde tegen dat plan. Waarom? Het laat de technische scholen terzijde. Het verwaarloost het hooger onderwijs in den landbouw, in de veeartsenijkunde, in het mijnwezen. Het miskent de economische belangen van het Vlaamsche volk. De Raet wil niet dat de Vlamingen weinig vragen om toch iets te bekomen. Hij wil dat zij vragen wat zij noodig hebben. En dat wat zij noodig hebben is een hooger onderwijs dat rekening houdt met hun economische belangen. In alle landen die den toon aangeven in de wereld, in Europa en Amerika, erkent men dat de tijd der empirie en der routine voorbij is en dat de nijverheid, de handel, de landbouw, niet meer kunnen gedijen zonder een gespecialiseerde vorming in gespecialiseerde technische scholen. Het volk dat in de hedendaagsche wereld zijn bedrijfsleiders en zijn werkkracht niet ontwikkelt - en zulks in de eenige taal die daarvoor aangewezen is, de volkstaal - moet een volk van coolies worden. Wie de Vlaamsche economische belangen miskent, op het oogenblik dat een kolenbekken in Limburg ontstaat, pleegt verraad jegens zijn volk. In de provinciën Limburg en Antwerpen zal, binnen afzienbaren tijd, een reusachtig economisch complex ontstaan. Het economisch zwaartepunt van België - dat betoogde de Raet veertig jaar geleden - zal zich naar het Noorden verplaatsen. Vlaanderen kan, door deze economische gebeurtenis, de overwegende macht in België worden, zooals ook Wallonië, in het midden van de verleden eeuw, door een andere economische gebeurtenis, de overwegende macht in België was geworden. Laten we ons intellectueel voorbijstreven, door gebrek aan de noodige werktuigen, die een Nederlandsch onderwijs van laag tot hoog moet verschaffen, dan leveren de Walen en de verfranschten het technisch personeel, dan levert Vlaanderen de coolies, dan tast de verfransching met al haar kwalen, weldra | |
[pagina 1009]
| |
ook Antwerpen aan, dan beteekent de gebeurtenis, die van het Vlaamsche volk het leidende volk in België moet maken, het verlies van de provinciën Limburg en Antwerpen, ja, den ondergang van het Vlaamsche volk, als Nederlandschtalig volk. Het is een noodkreet die door de Raet geslaakt wordt. Scherp zijn de bewoordingen, sterk echter het wetenschappelijk materiaal waarop zijn betoog rust. Hij publiceert zijn Economisch Programma voor de Vlaamsche Beweging. Hij publiceert zijn eerste boek Over Vlaamsche Volkskracht. Hij houdt lezingen te Gent, te Brussel, te Antwerpen. Het stelsel Mac Leod wordt weldra door niemand meer verdedigd. In 1907 wordt een nieuwe Vlaamsche Hoogeschool-Commissie opgericht. Zij telt een vijftigtal leden. Zij vereenigt al de leidende personaliteiten der Vlaamsche Beweging. Maurits Basse noemde haar den Grooten Staf der Vlaamsche Beweging. Zij had inderdaad de leiding der Beweging in handen tot bij het begin van den eersten wereldoorlog. Max Rooses is haar voorzitter, de Raet eerst haar verslaggever, later, in 1913, bij het aftreden van Rooses, haar voorzitter. Het plan dat aangenomen wordt is dat van de Raet. Op dat plan wordt een grootscheepsche strijd aangevat zooals er nog nooit een gezien was geweest in Vlaanderen. Zij, die er aan deel genomen hebben, spreken er nog met geestdrift over. Enkele maanden vóór den eersten wereldoorlog, in Maart 1914, vindt het wetsontwerp tot vervlaamsching van het hooger onderwijs in Vlaanderen, in opdracht van de Hoogeschool-Commissie, ingediend door Louis Franck, Frans Van Cauwelaert en Edward Anseele, een meerderheid in de Kamerafdeelingen. Het succes van den propagandatocht verbaast vrienden en tegenstanders. De Raet is in dien strijd niet alleen de ontwerper van de stellingen en de vinder van de argumenten maar ook de veldheer geweest. Toen hij de economische richting in de Vlaamsche Beweging inluidde, toen hij betoogde dat de intellectueele belangen van het Vlaamsche volk verbonden waren met de stoffelijke belangen, toen hij het lapidaire slagwoord taalbelang is stoffelijk belang in den strijd wierp, toen hij die opvattingen | |
[pagina 1010]
| |
ook bracht in den strijd om de Vlaamsche Hoogeschool, dan was het hem alleszins heilige ernst. Doch hij heeft met scherpzinnigheid ingezien welke beteekenisvolle waarde het argument hebben kon, welk tactisch en strategisch voordeel er uit te halen was. Hij sprak in 1907, te Antwerpen, tijdens de vergadering die de nieuwe Hoogeschool-Commissie moest samenstellen, deze veelzeggende woorden uit: ‘Wordt er aan boeren en werklieden, aan ambachtslieden en kleine burgers bewezen dat de Vlaamsche hoogeschool rechtstreeks ingrijpt in hun bestaan, een factor is van hun dagelijksch loon, terugwerkt op het welzijn van hun huisgezin, dan mogen wij hopen dat eens de vervlaamsching van het hooger onderwijs in Vlaanderen een volkszaak wordt’. De voorspelling viel uit. De beweging voor de vernederlandsching van het hooger onderwijs in Vlaanderen, die zich vereenzelvigde met de Vlaamsche Beweging, jaren lang, wèrd een volkszaak, een zaak waaraan deze middens gingen deelnemen die vroeger, toen de Vlaamsche Beweging hoofdzakelijk litterair was, afzijdig waren gebleven. Dank zij de fonkelnieuwe argumenten door Lodewijk de Raet bezorgd... Herman Vos herinnerde er aan bij de herdenking van de Raet, in 1939: ‘Men mag gerust zeggen dat van af 1910, de geheele strijd voor de vervlaamsching van Gent gevoerd is hoofdzakelijk met de argumenten die Lodewijk de Raet in zijn geschriften bezorgde’.
Wij maakten zooeven gewag van het flamingantisch systeem dat de Raet opbouwde. Het is inderdaad een systeem, een omvattend stel van opvattingen dat de Raet met een zeldzaam combinatorisch vermogen, ja, met scheppingskracht, zooals Frans Van Cauwelaert belichtteGa naar voetnoot(1), tot een gesloten geheel verwerkte. Het is noodig dit even te onderlijnen. De Raet schreef strijdschriften. Ieder geschrift was voor een bepaalde gelegenheid bedoeld. Een enkel opstel, het verscheen in het Aprilnummer van Vlaanderen, in 1907, kan in zekere mate gelden | |
[pagina 1011]
| |
als een systematische uiteenzetting van zijn opvattingen. Het is derhalve voor hem die niet vertrouwd is met het geheele werk van de Raet, niet gemakkelijk de eenheid in de veelheid te ontwaren en meteen het monumentaal perspectief dat hem vóór den geest zweefde volledig te overzien. Wij staan vóór heel wat anders dan een min of meer uitgebreid stel van argumenten in dienst van een of ander toevallig opgerezen programma der Vlaamsche Beweging. Wij staan voor een geheel, waarvan alle onderdeelen, hoe talrijk en verscheiden ook, organisch met elkander verbonden zijn. Een der commentatoren die het diepst in de Raet's werk doordrongen, namelijk Prof. André de Ridder, schreef hierover: ‘Heel de systematiek van dezen meester is uit één stuk... Hoe meer ik in de Raet's geniaal werk doordring, hoe meer valt me de organische eenheid daarvan op...’ De Raet houdt de verschillende gebieden die de maatschappij uitmaken en al de krachten die zij bergen, tegelijk in het oog, als een levend geheel waarin noch het demographische, noch het sociale, noch het economische, noch het cultureele, noch het politieke als op zichzelf beslissend, maar integendeel als bestendig met elkander verbonden, worden voorgesteld. ‘Noch het sociale, noch het economische, noch het cultureele werden door hem op zichzelf beschouwd’, getuigde een andere kenner van de Raet's werk, namelijk Dr. Victor Leemans. Ieder onderdeel van het geheel vervult een functie die geconditionneerd is door de overige onderdeelen en op zijn beurt de functie van al de andere conditionneert. Ieder onderdeel krijgt pas zijn volle beteekenis door zijn functioneele verhouding tot de andere. Alle dienen. Alle zijn rechtstreeks of onrechtstreeks voor elkander een middel. De universiteit is geen doel op zichzelf. Zij is een middel. Zij dient. Zij is, zooals de Raet zegt: ‘een instrument van cultuur en economische macht’. Zij moet aan Vlaanderen ‘den leidenden stand bezorgen, zonder welken de Nederlandsche taal nooit het gezag bekomt om haar algemeen gebruik te onzent te wettigen’. Zij moet ‘de Vlaamsche cultuur in het leven roepen en onderhouden’. Zij moet aan Vlaanderen de ‘mannen met technische opleiding’ verschaffen die | |
[pagina 1012]
| |
het productie-vermogen van het Vlaamsche volk zullen verhoogen en meteen zijn welvaart en zijn macht. De economie is evenmin een doel op zichzelf. De economische welvaart, de economische macht, zijn geen doel op zichzelf. Zij zijn ook een middel. De economische welvaart is de grondslag van een verhooging van het cultureele peil. De cultuur kan niet gedijen in de armoede. De economische macht beheerscht de politiek in de wereld. De Raet wijst er op hoe de technische en economische macht een steeds grootere rol spelen in de politieke verhoudingen en zelfs de politiek beheerschen.’ De economie beheerscht thans alle andere machtsverhoudingen... De techniek bracht aan zekere volken rijkdom en macht, eerst op economisch, dan op staatkundig terrein... Thans voelt elke natie heel duidelijk dat hare politieke macht door hare economische ontwikkeling bepaald wordt, en tracht op technisch gebied aan het hoofd der beweging te staan.’ Zoo de Raet met zooveel klem de economische richting in de Vlaamsche Beweging voorstaat, dan is het precies om al datgene dat bij de economie betrokken is: niet alleen de cultuur en de stoffelijke welvaart, ook de politieke positie van Vlaanderen in België. De Raet houdt ook met aandacht den demographischen factor in het oog: ‘In de vier zuiver Vlaamsche provinciën worden tweemaal zooveel kinderen geboren als in de vier Waalsche... Dus moet wiskundig gesproken de Vlaamsche bevolking de bovenhand krijgen.’ België vereenigt twee volken in één Staat. De moderne Staat is er een die in iedere phase van het gemeenschapsleven optreedt. Hij kan door zijn bemoeiïng veel tot stand brengen, door verwaarloozing veel laten ten onder gaan. Het is van kapitaal belang voor het Vlaamsche volk dat het, in den Belgischen Staat, niet op het achterplan blijft zooals zulks na 1830 het geval was. Het resultaat was toen niet alleen een verwaarloozing van de Vlaamsche economische belangen, meteen een stoffelijke verarming, maar ook een cultureele inzinking, kortom de zoo vaak in het licht gestelde intellectueele en economische minderwaardigheid der Vlamingen. Het Vlaamsche volk heeft in den Belgischen Staat niet het aandeel waarop het aanspraak maken mag. | |
[pagina 1013]
| |
De Vlamingen zijn de meerderheid in België, sedert 1830. Die meerderheid van Nederlandschtaligen is echter een meerderheid zonder gezag in den Staat. Waarom de zwakheid van die meerderheid op politiek gebied? Omdat zij ook zwak is op intellectueel en economisch gebied. De Raet wil de veelzijdige zwakheid van het Vlaamsche volk verhelpen. Hij wil het Vlaamsche volk sterker zien. Hij wil: de Vlaamsche volkskracht verhoogen. De term volkskracht, door de Raet steeds weer gebruikt, werd door sommige commentatoren wel eens verkeerd begrepen. Volkskracht is nationale kracht. De Raet gebruikt de termen gelijktijdig met een zelfde beteekenis. Hij schrijft in zijn boek van 1906: ‘Er geschiedt in Vlaanderen een schromelijke verspilling van energie, die, beter voorgelicht, geleid en gebruikt, onze volkskracht op wonderbare wijze zou doen stijgen. Want verhooging van het productievermogen door kennis, beteekent een verhooging van nationale kracht en kracht is er noodig om te weerstaan aan den drang der naar expansie hunkerende volken.’ Het doel en de methode zijn duidelijk: de Raet wil dat het Vlaamsche volk, als volk, als nationale gemeenschap, eerst de intellectueele, vervolgens de economische, ten slotte de politieke macht zou verwerven die het noodig heeft om zich te handhaven, om zich te weren, om zichzelf te blijven, om zijn mogelijkheden te ontplooien. De intellectueele kracht is, in onze moderne wereld, een voorwaarde tot het bereiken van een hooger peil van economische kracht en deze kracht is dan weer voorwaarde tot het bereiken van de politieke kracht. Gezonde sociale verhoudingen, welvaart, beschaving, zijn begeleidende verschijnselen. De Raet houdt voor oogen het leerende verleden, ‘toen Vlaanderen economisch machtig en staatkundig groot was’. Maar hij is geen droomer. Hij is een realist. Hij zegt het zelf: ‘Ik ben geen droomer, maar een realist die rekening houdt met de mogelijkheden’. Hij spant zijn ontzaglijke werkkracht in op het bereiken van het eerste doel: de universiteit. De rest volgt wel. De rest, dat is: de ontplooide volkskracht, de ‘volledige harmonische ontwikkeling’ van de Vlaamsche volkskracht. Het resultaat is ten slotte een toestand waarin de Vlamingen hun ‘integrale ontvoogding’ verwerven, vanzelf, | |
[pagina 1014]
| |
met wiskundige zekerheid, ‘de bovenhand’ krijgen, ja, ‘de heerschende macht in België’ worden en, eindelijk, een ‘gezond en fier volksbestaan’ inluiden. Dàt is de toekomst die werkelijkheid wordt indien zijn wenken in acht worden genomen. De economische minderheid omzetten in economische macht; de intellectueele achterlijkheid omzetten in intellectueelen glans; de onderworpenheid, gevolg van een langdurige vernedering, omzetten in Vlaamschen trots... Dàt is het programma. Het is een revolutionnair programma. Het is, in zijn finaal aspect, een politiek programma. Juist daarom kon de zooeven aangehaalde Dr. V. Leemans zeer te recht Lodewijk de Raet een politiek denker noemen.
Intusschen had Vermeylen zijn eigen wegen gevolgd. Zij waren niet deze van de Raet. Zij waren niet in het teeken van den flamingantischen strijd, ofschoon de flamingantische polemiek niet geheel afwezig was in zijn opstellen. Zij brachten hem niet, in ieder geval, op het politieke plan waarop de Raet zich, in laatsten aanleg, bewoog. De rijpere Vermeylen was, in den grond, juist zooals de rijpere de Raet, trouw gebleven aan hetgeen hij vereerd had in zijn jeugd. En terwijl de Raet, langs de universiteit en de economie om, de Vlaamsche volkskracht wilde verhoogen en meteen de politieke positie van het Vlaamsche volk of, zooals hij wel eens zei, van den ‘Nederlandschen stam in België’, wilde waarborgen, bracht Vermeylen zijn meest omvangrijk en wellicht zijn meest belangrijk werk tot stand: zijn geschiedenis van de Europeesche plastiek en schilderkunst. Zestien jaar na hun samenwerking in Jong-Vlaanderen vonden de Raet en Vermeylen elkander nochtans terug. Het gebeurde met het tijdschrift Vlaanderen, door Vermeylen en zijn vrienden uit Van Nu en Straks in het leven geroepen, in Januari 1903. In dat tijdschrift, aanvankelijk maandschrift voor Vlaamsche letterkunde, van 1906 af algemeen Vlaamsch maandschrift, verschenen, van 1905 af, enkele van de meest schitterende opstellen van de Raet. In 1907 maakte de Raet ook deel uit van de redactie van het tijdschrift. De vroegere | |
[pagina 1015]
| |
mede-opstellers van Jong-Vlaanderen waren mede-opstellers van Vlaanderen geworden. In 1907 werd Vermeylen opgenomen in de nieuwe Vlaamsche-Hoogeschool-Commissie. Zij stonden voortaan wellicht dichter bij elkander dan in hun Athenaeumjaren. Maar hun gebieden, hun overwegende belangstelling, ja, de geheime bron van hun kracht, bleven verschillend, zooals zij altijd verschillend waren geweest.
Bij de oprichting van het Vermeylen-Fonds werd, door de initiatoren en ook door Prof. Hegenscheidt die de radio-feestrede uitsprak, uit Vermeylen's werk een zin aangehaald die werkelijk op zeer volledige wijze de kern van Vermeylen's boodschap samenvatte: ‘Mijn vriend, wij zullen dit land schooner maken’. Het land schooner maken... In een gelijkaardige gelegenheid, zou de Raet, zich wendend tot een fictieven vriend, gezegd hebben: ‘Mijn vriend, wij zullen dit volk geestelijk, stoffelijk en politiek sterker maken, wij zullen de Vlaamsche volkskracht verhoogen’. De Vlaamsche volkskracht verhoogen, die termen, die steeds weer voorkomen in de Raet's boeken, kunnen gelden als de samenvatting van zijn boodschap. De boodschap van den Vlaamschen humanistischen estheet en deze van den Vlaamschen politieken denker sloten elkander niet uit. Integendeel! Zoo heeft het Vlaamsche volk het begrepen. In het licht van dit dubbel parool, eenerzijds op het schoone, anderzijds op de kracht gericht, kan het met vasten stap zijn toekomst te gemoet gaan.
MAX LAMBERTY. |
|