Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 1
(1946-1947)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 912]
| |
KroniekenDe Vlaamsche reacties op de Februari-omwenteling van 1848Bij het uitbreken der Februari-omwenteling te Parijs kwamen er de elementen aan het bewind, die vóór 1848, in de oppositie, zoo dikwijls gesproken hadden van de aantrekkingskracht door de Fransche natie uitgeoefend op de volkeren van zelfde taal en ras, die door het noodlot te Waterloo van Frankrijk waren gescheiden. De drang naar de natuurlijke grenzen werd in de republikeinen belichaamd. Zij eischten de vernietiging der verdragen van 1815 en achtten de vereeniging van België met Frankrijk onvermijdelijk; 1830 noemden ze een politieke fout. Bij den val van Louis-Philippe rees dan ook te Brussel de angstwekkende vraag op, of ze niet zouden trachten deze fout te herstellen, en toen het nieuws van het slagen der omwenteling bekend werd, geloofde men algemeen aan een opmarsch der Fransche troepen naar ons landGa naar eind(1). Tegenover dit gevaar, dat ons uit Frankrijk scheen te bedreigen, kwamen in heel het land sterke anti-Fransche en anti-republikeinsche gevoelens tot uitingGa naar eind(2). De orde werd nergens verstoord, integendeel, algemeen werd een adresbeweging aan den koning bijgetreden en van alle zijden betoonden de Belgen hun gehechtheid aan den Vorst en de nationale instellingen. Te Brussel vooral was de ijver zeer | |
[pagina 913]
| |
groot, zoodat de burgers zich lieten inschrijven op de rol der stedelijke burgerwachtGa naar eind(3), en geen enkele republikeinschgezinde manifestatie deed zich voor, buiten enkele kreten van ‘Vive la République’, die verloren gingen in de menigte. Ook in het parlement kwam deze vaderlandsche geest tot uiting: de zelfstandigheid, de orde en de eigen nationale instellingen waren bedreigd; het kwam er op aan gezamenlijk daarvoor in de bres te springenGa naar eind(4). Liberalen en katholieken hebben zich onder den druk der omstandigheden dan ook verzoend, en in de Kamer heerschte een geest van eendracht, die voortvloeide uit het bewustzijn dat men alle krachten moest inspannen om de toekomst van het land te beveiligen. In de zitting van 1 Maart antwoordde minister Rogier, op een interpellatie van Adelson Castiau over het arresteeren van sommige Franschen, dat België voor alle vreemdelingen gastvrij was, maar hun niet kon toelaten wanorde te stichtenGa naar eind(5). Daarop nam afgevaardigde Delfosse het woord: hij feliciteerde den minister en beklemtoonde dat de ideeën der Fransche revolutie, die volgens Castiau de wereld gingen veroveren, in België niet meer moesten gepropageerd worden. Vrijheid en Gelijkheid, beide principes waren in de Grondwet en ook in ieders hart gegrift, en België zou die vrijheden ongeschonden weten te bewarenGa naar eind(6). De spreker werd door zijn collega's gelukgewenscht en toegejuicht, en te midden eener diepe ontroering werd de zitting gesloten, zonder dat de dagorde besproken was. Deze redevoering werd met zooveel enthousiasme ontvangen omdat ze uitdrukking gaf aan het algemeen nationaal gevoelen. Was er dan in de kringen der Vlaamsche Beweging een zelfde vaderlandsche houding te voorschijn getreden? Inderdaad, ook de Vlaamschgezinden, ja, vooral zij, vreesden niets zoozeer als een aanvallend optreden van Fransche zijde, wat de inlijving van ons land bij Frankrijk als resultaat zou hebben gehad. Er ontstond dan ook in deze dagen een uitgebreide, krijgshaftig gestemde literatuur, en van Vlaamsche zijde werd op duidelijke manier getuigenis afgelegd van de gehechtheid der Vlamingen aan vorst en vaderland. Te Brussel namen de Vlaamsche letterkundigen het initiatief tot een adres aan den koning, waarin ze verklaarden dat ze bereid waren alles op te offeren voor het behoud der | |
[pagina 914]
| |
vaderlandsche instellingenGa naar eind(7). Daarbij stuurden ze een dergelijk ontwerp-adres rond aan de Vlaamsche maatschappijen en letterkundigen van andere steden, met een begeleidend schrijven, waarin ze verzochten de onderteekening van dit adres te begunstigen en het binnen de acht dagen over te maken aan een daartoe opgegeven secretariaat te Brussel. ‘De ongemeene toestand waerin zich het vaderland bevindt, toestand die alle belangen van gezindheid, alle partyschap uit ons midden heeft doen verdwynen, en alle gemoederen te zamensmelten in één gevoel, in een hevig gevoel van nauwe verknochtheid aen onze dierbare nationaliteit; de gevoelens van trouwe vaderlandsliefde die inzonderheid onze vlaemschgezinde taelgenooten bezielen, zyn hun [den afzenders van het ontwerp-adres] een zekere waerborg van den aendrang die ieder toonen zal, om het onderhavige verklaringsschrift door zijn handteeken te bekrachtigen’Ga naar eind(8). Deze opmerkenswaardige zin uit het begeleidend schrijven toont duidelijk aan met welke gevoelens de Brusselsche Vlamingen waren bezield. G.J. Dodd, een deus minor uit de rij der toenmalige Brusselsche letterkundigen, schreef op 24 Maart een stuk, getiteld: ‘De Fransche Vryheid, Terugzigt’Ga naar eind(9). Een woelgeest, zoo schrijft Dodd, komt uit het Zuiden op ons toe, en wil hier burgeroorlog stoken onder de leuze ‘vrijheid en volkssouvereiniteit’, doch wij weten wat Fransche vrijheid beteekent. Republiek en Keizerrijk hebben het België maar al te duidelijk laten voelen; die leuze is slechts het masker van ellende en slavernij. Niet België's heil wenscht Frankrijk, maar België's overheersching. Doch wij, wij blijven koning en grondwet trouw en zullen ze weten te verdedigen. De laatste strofe is een oproep tot dapper verzet: ‘Neen, wy verloochnen niet den koning,
Wien 't vaderland zoo dierbaer is;
Neen, ons berouwt zy niet zyn kroning:
Ze is onzer ziel een lafenis,
En mogt de vyand ons bedreigen,
De moed zal in ons hart niet zwygen;
Het glinsterende zwaerd blinke in ons regterhand,
En zy onze oorlogskreet: Vorst, Vryheid, Vaderland!’Ga naar eind(10)
| |
[pagina 915]
| |
Dodd las zijn stuk voor in de algemeene vergadering van het ‘Nederduitsch Tael- en Letterkundig Genootschap’, te Brusel, op 30 April 1848. Volgens ‘De Eendragt’Ga naar eind(11) maakte het zeer grooten indruk, en Dodd schrijft zelf aan Van Kerckhoven dat het stuk nogal bijval gevonden heeft, hetgeen hem doet in overweging nemen het in een brochure uit te gevenGa naar eind(12). ‘De Fransche Vryheid’ gaf immers uitdrukking aan de algemeen gangbare gevoelens, die de Brusselsche letterkundigen beheerschten bij hun adresontwerp. Dit adres draagt als handteekening ‘verscheidene letterkundigen’. Het valt, samen met de ‘Eendragt’, te betreuren dat de schrijvers niet hun namen hebben genoemd of zich niet beter hebben laten kennenGa naar eind(13). Mag uit de term ‘verscheidene’ worden afgeleid dat het adres te Brussel niet algemeen is bijgetreden? Er valt alleszins iemand aan te wijzen, die toen te Brussel in Vlaamsche middens een vooraanstaande plaats bekleedde, en die de Februari-omwenteling toejuichte, met name Domien Sleeckx. In een ongedateerden brief aan P.F. Van Kerckhoven schreef hij: ‘Ik heb de omwenteling te Parys met veel genoegen gezien. Ik wensch niet vuriger dan dat zy 't alles goed op zyne pooten krygen. Den eenigsten man dien ik in 't gevallen staetsbestuer betreur is Guizot, die ondanks al het gebeurde voor my een groot staetsman blyft en wien men alleen maar dees kan te last leggen dat hy 't egoïsmus van Louis-Philippe te veel op hem liet drukken’Ga naar eind(14). Van waar Sleeckx' enthousiasme voor deze omwenteling? Sleeckx juichte toe omdat hij in deze gebeurtenissen de overwinning begroette van de democratische partij. Reeds vier maanden vóór de omwenteling had hij tegenover Van Kerckhoven getuigenis afgelegd van zijn eigen democratische opvattingenGa naar eind(15) en in den voornoemden brief bevestigde hij zijn stellingname: ‘Maer het volk beschaven, voor de regten van 't volk werken, het volke de ware grootheid van den mensch leeren kennen, zyne vrienden en vyanden doen zien, zyn nut en zyn kwaed voor hoogen (sic!) houden ziedaer wat ik wil; kortom ik zal een demokraet pur sang worden, indien ik in myne kwaliteit van zoon eens werkmans het al niet lang door gevoel alleen ben.’ Dat beteekent evenwel niet dat Sleeckx in ver gaande excessies zou vervallen. Hij zou nooit deelen | |
[pagina 916]
| |
in hetgeen hij noemt ‘de zotte gedachten van een Jottrand, een Kats’ - voorstanders van een programma dat werkelijk democratisch mag worden geheetenGa naar eind(16) - en hij was er van overtuigd dat, hetgeen aan de nationale instellingen volgens hem nog ontbrak, ook zonder een revolutie kon verkregen wordenGa naar eind(17). Republikein, dat was hij niet, en zijn overige publicaties laten toe te affirmeeren dat hij aan de Belgische onafhankelijkheid evenzeer gehecht was als zijn medestrijders in de Vlaamsche Beweging. Het bovenstaande laat nochtans toe te veronderstellen dat Sleeckx niet zal gefigureerd hebben onder de onderteekenaars van het Brusselsch adres. Het blijft een open vraag in hoever hij in dien zin op zijn stadsgenooten invloed mag uitgeoefend hebben. Het succes, dat Dodd met zijn stuk wist te verwerven, schijnt er nochtans op te wijzen dat Sleeckx' standpunt weinig of geen ingang heeft gevonden. Toen de Vlaamschgezinden te Gent het nieuws van het uitbreken der omwenteling vernamen, verwachtten ze zich aan het ergste. Reeds vóór 1848 waren te Gent republikeinschgezinde agitators aan het werk geweest: er waren meetings gehouden, waarop o.a. door Kats, Spilthoorn en Pellering in zeer democratischen zin was gesproken, en de ‘Messager’ zoowel als een paar nieuwgestichte bladen hadden een anti-gouvernementeele houding aangenomen. Daarbij waren verdachte elementen gesignaleerd, die uit Parijs afkomstig heetten. De Vlaamschgezinden, gegroepeerd in het ‘Vlaamsch Gezelschap’, waren dan ook op hun hoede: ze veronderstelden dat in het geheim een annexatie bij Frankrijk werd voorbereidGa naar eind(18). De eerste dagen van Maart bleef alles rustig. De regeering nam militaire voorzorgsmaatregelen: soldaten werden opgeroepen, en op de vestingen werd het geschut Zuidwaarts gericht. Rond half Maart zetten evenwel woelingen in; groepen werklieden doorkruisten de straten onder geroep van ‘Vive la République!’, ‘Vive la Garde Nationale!’, op de Vrijdagmarkt werden kasseien opgebroken, en de ruiten van het Jezuïetenklooster werden verbrijzeld. Uitgezonden troepen herstelden daarop de rust en burgemeester de Kerckhove vaardigde een proclamatie uit, waarbij samenscholingen werden verboden en het sluitingsuur op negen uur vast- | |
[pagina 917]
| |
gesteld. Niettemin bleven de arbeiders betoogingen organiseeren en er deden zich nog regelmatig woelingen voorGa naar eind(19). Daarbij werd het bekend dat te Parijs een Fransch-Belgisch legioen gevormd werd, dat naar België zou oprukken en er de republiek uitroepen. Deze alarmeerende geruchten vergrootten natuurlijk de onrust, en de overtuiging, dat het land in groot gevaar verkeerde, werd algemeenGa naar eind(20). De Vlaamschgezinden hebben dan getoond dat ze met gloeiend patriotisme waren bezield. In het eerste nummer van ‘De Eendragt’, dat na het bekend worden van de revolutie verscheen, publiceerde Snellaert een gedicht: ‘'s Lands Onafhankelykheid’, dat een waar krijgslied mag geheeten worden, een oproep tot gewapend verzet tegen de Fransche bedreiging. ‘Welaen, Kameraden, ten stryde gesneld!
Voor vryheid en eere gevochten!
Grypt moedig het wapen, geen vyand geteld,
Hoe velen u aenvallen mogten!
En roepen wy moedig het Vaderland aen:
Dat durven de vlaemsche gezellen bestaen.’Ga naar eind(21)
‘De Eendragt’ drukte de hoop uit dat de gebeurtenissen, die hun vreedzaam karakter nog niet hadden verloren, - het was nog niet tot de incidenten aan de Fransch-Belgische grens gekomen - in denzelfden zin zouden evolueeren, zoodat aldus aan dezen oproep geen gevolg zou moeten gegeven worden; niettemin werd het stuk gepubliceerd ‘als bewys van de vaderlandsche stemming der vlaemschminnende jeugd van Gent’Ga naar eind(22). Deze vaderlandsche stemming kwam reeds den volgenden dag, 13 Maart, onbeheerscht tot uiting. In de bovenzaal van den Minard-schouwburg, zetel van het ‘Vlaamsch Gezelschap’, werd een banket gehouden, waarop de burgemeester en andere overheidspersonen aanwezig waren. Verschillende Vlaamschgezinde Gentenaars hielden hierbij gloeiende redevoeringen, waaronder deze van den jongen Jaak Heremans het meeste succes oogstteGa naar eind(23), en bij het einde van het feest waren aller hoofden, door deze toespraken en door den drank, sterk verhit. De ‘Vlaamsche Gezellen’ verlieten ten | |
[pagina 918]
| |
slotte het lokaal en zingend trokken ze de straten door, terwijl een groep onbesuisden de ruiten ging inslaan bij de professoren Huet en Moke, die van al te sterke Fransche sympathieën werden verdachtGa naar eind(24). Ook de volgende dagen kwamen de leden van het ‘Vlaamsch Gezelschap’ 's avonds regelmatig in hun lokaal bijeen, om dan, in gesloten gelederen en onder 't zingen van Snellaert's ‘Welaen, Kameraden, ten stryde gesneld!’ of van De Laet's ‘Vaderland!’, door de straten te gaan betoogen; meestal trokken ze naar den Kalanderberg, waar vóór Artevelde's huis met ongebreidelde geestdrift dubbel hard werd gebruldGa naar eind(25). Misschien werd bij deze manifestaties ook wel ‘De Vlaamsche Leeuw’ gezongen. Begin Maart werd, op een avond, in den schouwburg een voorstelling gegeven, waarbij het publiek verzocht om dit nationaal gezang van H. Van Peene, dat door Karel Miry op muziek was gezet. De politie kende echter den inhoud niet van dit ‘schoon nationael volkslied’ en vroeg daarom dat men er zou van afzien, waarop dan ook zonder protest werd ingegaanGa naar eind(26). Het verschijnen van ‘De Vlaamsche Leeuw’ werd vermeld door ‘De Eendragt’, in haar nummer van 26 Maart en, hoewel het nog voor betwisting vatbaar blijft wanneer dit stuk juist werd gedicht, in deze dagen kwam het wellicht in de mode. Het was trouwens zeer van aard om de vaderlandsche geestdrift ten top te voeren. Onder de Gentsche letterkundigen en taalvrienden hadden velen het bekende ontwerp-adres uit Brussel ontvangen. Het bestuur van het ‘Vlaamsch Gezelschap’ wenschte de edelmoedige gevoelens, daarin uitgedrukt, bij te treden, en, zonder van het Brusselsch ontwerp gebruik te maken, stelde het zelf een adres op, dat rechtstreeks aan den Koning werd gezonden, onderteekend door de leden van het ‘Vlaamsch Gezelschap’ en van de maatschappij ‘De Tael is gansch het volk’Ga naar eind(27). In dit adres drukten de Vlamingen uit Gent, die door de Februari-omwenteling hun liefde voor de onafhankelijkheid van hun vaderland aangewakkerd voelden, hun verkleefdheid uit aan den koning en de nationale instellingen. De Vlaamsche letterkundigen - zoo werd verder daarin verklaard - hadden door hun geschriften steeds getracht hun moedertaal te verspreiden, doch daarbij hadden ze de | |
[pagina 919]
| |
vaderlandsliefde der Belgen steeds zoeken op te wekken en te bevorderen. Daarin zouden ze blijven volhardenGa naar eind(28). Een der laatste dagen van Maart, of begin April, verscheen dan een anonieme brochure: ‘Wat zullen wy worden?’, gedateerd op 25 Maart, en waarvan het auteurschap aan baron J. de Saint-Genois wordt toegekend. Dit vlugschrift lag volkomen in de lijn van hetgeen in het voornoemd adres was bevestigd. Nu in Frankrijk de omwenteling zegeviert, zegt de schrijver, vraagt iedereen zich af wat er met België gaat gebeuren. Welke houding de nieuwe Fransche regeering tegenover ons zal aannemen, staat nog niet vast. Moesten we worden overvallen, dan mogen we alleszins rekenen op den steun van Europa, want een onzijdig België is voor Europa een politieke noodzakelijkheid. Wat de houding van België zelf betreft, tegenover den nieuwen stand van zaken in Frankrijk, deze is wel te bepalen. Er zijn drie categorieën menschen, die een aansluiting bij Frankrijk zouden toejuichen: een aantal industriëelen, die slechts het belang van vlas- en katoennijverheid op het oog hebben, een aantal woelzieke koppen, die zich bij 1830 nog altijd niet hebben neergelegd, en ten slotte de eigenlijke republikeinen, waarin verschillende schakeeringen: idealisten en gelukzoekers. Dezen ter zijde gelaten, is België eensgezind tegen Frankrijk, getrouw aan zijn koning en zijn nationale instellingen. In deze houding moeten wij blijven volharden en de ontaarde zonen moeten tot inkeer komen; hun houding is immers niet goed te praten, en wordt dan ook afdoende weerlegd. De regeering doet goed het leger op te roepen en de versterkingen in staat van verdediging te stellen, zoodat we desgevallend ons grondgebied niet zonder dapper verweer zouden laten aanranden. Komt het niet tot een Franschen inval, dan mogen we een vreedzame inlijvingspropaganda verwachten, waardoor we ons niet mogen laten verblinden. Laten we eendrachtig blijven, Walen en Vlamingen, en moge hierbij niemand nog vergeten dat de Vlaamsche Bewegers de warmste en meest belanglooze verdedigers zijn van 's lands onafhankelijkheid. Deze brochure, die door ‘De Eendragt’ volkomen werd bijgetredenGa naar eind(29), vond te Gent algemeene instemming en bracht velen tot de overtuiging dat de onafhankelijkheid | |
[pagina 920]
| |
met alle mogelijke middelen diende te worden verzekerd. Deze overtuiging was in den schoot van het ‘Vlaamsch Gezelschap’ algemeen, en de leden hadden dan ook het verschijnen van deze brochure niet afgewacht om zich voor te bereiden op een daadwerkelijke verdediging van 's lands grondgebied en onafhankelijkheid. Ze besloten daartoe een soort gewapend vrijkorps in te richten, en kregen van de stad de toelating om oefeningen te houden in het Brood-magazijn, waar nog een voorraad oude geweren voorhanden was, die hun eveneens ter beschikking werd gesteld. Twee oud-sergeant-majoors, Paul Van Loo en Fr. Van Campen, boden zich aan als instructeurs en schoten dadelijk aan het werk. Als we Willem Rogghé's getuigenis mogen gelooven, zou een groot aantal leden, waaronder velen uit den hoogeren stand zooals baron J. de Saint-Genois en advocaat P. de Decker, de latere minister, zich hebben laten inschrijven. Op gestelde dagen werd er dan geoefend, vroeg in den morgen of in den laten namiddag, dit om iedereen de kans te geven aan de ‘exercities’ deel te nemenGa naar eind(30). Aldus bereidden de Gentsche Vlaamschgezinden zich voor om, wanneer het legioen, dat te Parijs gevormd was, het Belgisch grondgebied zou aanranden, voor de verdediging van 's lands territorium en nationale instellingen in de bres te springen. Einde Maart bracht dagen van groote spanning. De grensincidenten van Quiévrain en Risquons-Tout leverden het bewijs dat de Fransche bedreiging inderdaad lang niet denkbeeldig was, en de bijzonderheden, weldra hierover bekend, toonden aan dat de mannen van het ‘Vlaamsch Gezelschap’ den toestand helder hadden ingezien en zeer vaderlandlievend hadden gehandeld. Er verscheen dan nog een vlugschrift, waarin de Gentenaren opnieuw werden opgeroepen zich rond den koning te scharen en, onder zijn bevel, hun nationaliteit en hun onafhankelijkheid aan Frankrijk voet voor voet te betwistenGa naar eind(31). Het kordate ingrijpen van de Belgische militaire detachementen bij voornoemde grensincidenten stelde echter voorgoed een einde aan de pogingen van Fransche zijde om België in den omwentelingsstroom mee te sleuren, en de oefeningen van het Vlaamsch vrijwilligerskorps konden dan ook stopgezet worden. Uit dit alles blijkt hoezeer de Februari-omwenteling de | |
[pagina 921]
| |
gemoederen der Gentsche Vlaamschgezinden deed trillen van patriotisme, en hoe vurig en welgemeend ze hun vaderlandlievende gevoelens tot uiting brachten. Zooals vermeld, had J.F.J. Heremans uitgeblonken in al deze manifestaties; een dezer spanningsvolle dagen trok hij naar Antwerpen en droeg er daar het zijne toe bij om den vaderlandschen roes, die ook de Antwerpsche romantici te pakken had, nog aan te wakkeren. Hij had een wervingslijst op zak en kwam vrijwilligers ronselen voor het korps, dat ‘de Witte Kaproenen’ zou heeten, ter herinnering aan de stoute Gentsche volgelingen van Jan Hioens, en dat naar de grenzen zou trekken om er het vaderland tegen Frankrijk's ‘roofzucht’ te verdedigen. August Snieders heeft ons een geestig relaas nagelaten van Heremans' avontuur te AntwerpenGa naar eind(32). De jonge Flaminganten vergaderden destijds in ‘De Granaetappel’, een oude herberg vlak bij de beurs. In dit lokaal had men driftige, vaderlandlievende redevoeringen gehouden en ook fel gezongen. De Laet's vers ‘Onze ouderen waren groot, en wy, wat zyn wy heden?’, dat in 1848 een herdruk kende, werd er fel gesmaakt, en den avond dat Heremans de vergadering bijwoonde, vlamde de patriottische geestdrift weer hoog op. Heremans droeg er het zijne toe bij door het pas geschreven en getoonzette lied van Snellaert ‘Welaen, Kameraden, ten stryde gesneld!’ aan de vergadering te openbaren. Men zong het lied mee, men stampte de maat mee onder Heremans' leiding, zoodat de heele zaal ervan dreunde. Laat in den avond legde Heremans zijn wervingslijst op tafel, en wie een echte Vlaming was moest natuurlijk teekenen. Het legioen zou naar Brussel stoomen en recht naar het koninklijk paleis marscheeren om den koning zijn diensten aan te bieden. Doch, 's anderendaags 's morgens kwamen de helden van den vorigen avond, ontnuchterd, hun handteekening terugvragen, hetgeen Snieders geestig doet opmerken: ‘Och, 't waren geen witte kaproenen, Sire, 't waren maar witte slaapmutsen!’ Heremans weigerde heldhaftig (!) maar het plan bleef in zijn zakken steken, en het vaderland is dan ook zonder dat gered. Deze romantische avond kan, honderd jaar later, eenigszins potsierlijk aandoen, hij levert alvast een tastbaar bewijs | |
[pagina 922]
| |
van de groote vaderlandsche geestdrift, die toen de Antwerpsche Vlaamschgezinden bezielde. Van deze vaderlandsliefde hebben zij trouwens ook meer reëele bewijzen gegeven. De Vlaamsche gelederen waren te Antwerpen reeds enkele jaren gesplitst in twee groepen, de eene rond Conscience, de andere rond Van Kerckhoven, een splitsing gegrond op de antithese tusschen katholicisme en liberalisme, die in deze jaren voor het eerst haar nefasten invloed op de Vlaamsche Beweging liet gelden. In ‘De Schrobber, Weekblad voor dezen tyd, door geene zeeldraeijers opgesteld’ en in ‘De Roskam. Een weekblad van den ouden eed, door dry diepzinnige staetkundigen opgesteld’, trokken de vertegenwoordigers van beide groepen tegen elkaar van leer, en ze leefden aldus in permanente tweedracht. Zoo gauw nu het nieuws van de Februari-omwenteling bekend werd, staakten Schrobber en Roskam hun verschijnen - de laatste op 27 Februari, de eerste op 4 Maart - en wel omdat de Antwerpsche letterkundigen eendrachtig de nationale belangen wenschten te behartigen. Op 5 Maart verscheen dan het eerste nummer van een nieuw tijdschrift: ‘Het Vaderland. Een nationael weekblad, opgesteld met medewerking der bezonderste vlaemsche schryvers’, onder het motto: ‘Eendragt maekt magt’. Nu het vaderland bedreigd werd, was er voor de Roskam geen plaats meer. Persoonlijke gevoelens moesten wijken voor de algemeene veiligheid. De eendracht onder de burgers moest dus worden bevorderd, en de Vlamingen wilden hierin het goed voorbeeld geven. Zij schaarden zich rond den vorst en rond het staatsbestuur, met de leuze ‘Vaderland’ op hun vaandel, en spraken van geen grieven meer nu het vaderland moest worden beschermd en gered. Mochten eendracht, moed en burgertrouw België's grootheid en België's toekomst verzekerenGa naar eind(33)! ‘Voleinden wy wat wy hebben begonnen; vergeten wy alles wat ons mogt verdeeld hebben; heden klinkt uit alle borsten de heilige roep: Vaderland! Vaderland!’Ga naar eind(34). ‘Het Vaderland’ stond dan ook heelemaal in het teeken van deze beginselverklaring. De volgende nummers stonden vol oproepen tot eendracht en eensgezindheid, moed en burgertrouw, refutaties van artikelen uit Fransche dagbladen, eigen artikelen waarin gewezen werd op het | |
[pagina 923]
| |
gevaar dat België vanwege Frankrijk bedreigde, berichten over het verloop der omwenteling, ingestuurde liederen die België verheerlijkten en Frankrijk schandvlekten, verslagen over vaderlandschgezinde manifestaties en dergelijke meer. In verschillende artikels kan men de pen herkennen van Johan Alfried De Laet, die samen met Conscience en Vleeschouwer het trio van de vroegere Roskam had uitgemaakt. Onmiddellijk nadat het nieuws van de omwenteling bekend werd, dichtte De Laet een stuk, in dato 28 Februari 1848, getiteld ‘Vaderland’, dat door Alph. Belpaire op muziek gezet werd en aldus uitgegevenGa naar eind(35). Evenals Snellaert, Dodd e.a. riep De Laet zijn medestrijders te wapen, ter verdediging van vorst en vaderland, waaraan ook hij zich zeer gehecht betoonde: ‘Komt! ontrolt den leeuwenstandaert!
Op! voor Vorst en Vaderland!
Komt! de vryheid van den landaert
Wordt bedreigd met smaed en schand.
Op! staet op! by krygsgedommel
Komt! broeders naer het veld!
Luistert! ginder slaet de trommel
Die ons reeds den zege meldt!
O Vaderland! O Vaderland!
Aen U myn hart, aen U myn hand!
O Vaderland! O Vaderland!
O heilig Vaderland!’
De Laet was er de man naar om die woorden gestand te doen. Hij was er zich van bewust dat de vrijheid der Belgen met het bloed der voorvaderen was gekocht. Deze vrijheid mocht niet verloren gaan, want met haar zou ook het Vlaamsch leven ten onder gaanGa naar eind(36). Hij verheugde zich dan ook over het feit dat de Vlamingen eensgezind waren, en vooral over de waardige houding en de vrijheidszucht der Belgen, beide gefundeerd op de nationale instellingen. ‘Welk ook zyn staetsvorm mogt zyn - zoo schreef hij op 12 Maart - wy hebben altyd ons vaderland vurig bemind; maer nooit, wy zeggen het met de diepste overtuiging, hebben wy met zooveel hoogmoed als heden den naem van Belg gevoerd. Wy juichen in ons gemoed over de weerdige hou- | |
[pagina 924]
| |
ding onzes Vaderlands, wy juichen en danken God als na een roemryke overwinning!’Ga naar eind(37). Niet alleen de groep van de vroegere Roskam betuigde aldus zijn gehechtheid aan vorst en vaderland, ook de eerste figuur van de andere richting, P.F. Van Kerckhoven, voelde zijn vaderlandsliefde aangewakkerd. Dodd schreef, in den vermelden brief aan Van Kerckhoven, dat zijn stuk ‘De Fransche Vryheid, Terugzigt’ veel in den zin was van een toespraak van Van Kerckhoven, en dat zij het op meer dan een punt eens waren in hun manier van zienGa naar eind(38). Van Van Kerckhoven bleef dan ook een zeer patriottisch gestemde ontboezeming bewaard, waarin hij België's roem, België's grootheid en vrijheidszucht in het verleden verheerlijkte. Nu Europa in beroering was moesten de burgers dit verleden gedenken, zich aan het vaderland hechten, vereend hun vrijheid en hun onafhankelijkheid handhaven, en aldus Europa's bewondering voor de toekomst verzekerenGa naar eind(39). Ook te Antwerpen was de reactie dus eensgezind anti-Fransch en anti-republikeinsch, en de vaderlandsche ontboezemingen allerhande, die in ‘Het Vaderland’ bleven verschijnen, wijzen er voldoende op dat zoowel hier als te Gent of te Brussel patriotisme alles was wat de klok sloeg. Ook buiten deze centra der Vlaamsche Beweging reageerden de gemoederen in denzelfden zin. Het ontwerp-adres, uitgaande van de Brusselsche letterkundigen, vond overal bijval. Uit Diest, Diksmuide, Leuven, Luik (het genootschap ‘Religioni et Patriae’), uit Mechelen, Ninove, Sint-Niklaas, Sint-Truiden (het genootschap ‘Utile Dulci’) en enkele plattelandsche gemeenten werden afschriften onderteekend teruggezondenGa naar eind(40). Uit talrijke andere plaatsen werden adressen den koning rechtstreeks toegestuurd. De openbare meening in Vlaanderen, meer bijzonder de houding der Vlaamschgezinden, was dus heelemaal van aard om de woorden, door afgevaardigde Delfosse in de Kamer uitgesproken, enthousiast te ontvangen. Gehechtheid en trouw aan vorst en vaderland, aan de grondwet en de nationale instellingen, anti-Frankrijksgezindheid, gloeiende vaderlandsche geestdrift en wil tot eendrachtig verzet: het zijn de tonen, die opklinken uit de Vlaamsche strijdliteratuur van Maart 1848. Men kan zich afvragen of dit alles niet veel- | |
[pagina 925]
| |
eer woorden waren in plaats van werkelijke overtuiging. Hierop moet een volstrekt ontkennend antwoord worden gegeven. Inderdaad, reeds herhaaldelijk vóór 1848 was er van Vlaamsche zijde gewezen op het gevaar dat Frankrijk voor België beteekende. In de Vlaamsche-tijdschriftenliteratuur vindt men meermaals de stelling uitgedrukt dat Frankrijk sedert de Middeleeuwen het denkbeeld eener verovering van onze gewesten niet heeft losgelaten, en Frankrijk wordt voorgesteld als onze traditioneele erfvijand. Daarbij heeft Frankrijk na 1830 bewijzen genoeg geleverd dat het België beschouwde als geroepen om bij het groote ‘moederland’ te worden ingelijfd. Toluniepolitiek, perscampagnes, verklaringen van diplomaten en volksvertegenwoordigers lieten hierover geen twijfel bestaan. Dit alles was in België goed bekend en van Vlaamsche zijde werd er herhaaldelijk op gewezen. Daarbij hebben de Vlaamschgezinden gewaarschuwd tegen het gevaar dat verscholen lag in de binnenlandsche verfransching in België. Openbaar leven, administratie, onderwijs, leger, rechtswezen, het had alles Fransch als voertaal. Parijssche mode en Parijssche tooneelliteratuur waren hier schering en inslag. De Fransche uitwijkelingen werden nergens beter dan hier ontvangen. De Belgische pers was voor een groot deel in Fransche handen. Fransche officieren bekleedden leidende functies in het leger. De Vlaamschgezinden waarschuwden er tegen dat de binnenlandsche verfransching aldus het bewijs scheen te leveren van de beweringen der Fransche pers, die de zaken voorstelde als was België slechts een uithoek van Frankrijk. Ze wezen er verder op dat de verfransching der geesten zou uitloopen op een verfransching in feite, nl. op een aansluiting bij Frankrijk. Wanneer ze dan in de bres sprongen voor de taal van het Vlaamsche volksdeel, dan waren ze zich ervan bewust dat zulks ook de belangen van het Belgische vaderland moest ten goede komen; zij waren er immers van overtuigd dat het ‘Nederduitsch’ het krachtigste element was der Belgische nationaliteit, omdat een eigen taal het beste middel was om België van Frankrijk te onderscheiden. De anti-Frankrijksgezindheid en de pro-Belgische houding der ‘Vlaamsche Bewegers’ kunnen niet in twijfel worden | |
[pagina 926]
| |
getrokken, en in 1848 gaven ze slechts uiting aan gevoelens, die reeds verschillende jaren tevoren aanwezig waren. De heftigheid, waarmede die gevoelens nu werden beleden, was natuurlijk te wijten aan het actueele van de Fransche bedreiging, maar deed geen afbreuk aan hun oprechtheid, integendeel. ‘Zy die in gewoone tyden nooit het nationael doel uit het oog verloren en alles opofferden om het te bereiken, konden zeker, nu het gevaer ons dreigt, niet achteruit blyven. Dat hebben zy ook niet gedaen’Ga naar eind(41). In de volgende jaren zouden de Vlaamschgezinden nog herhaaldelijk gelegenheid krijgen om tegen een Fransch annexatie-drijven protest aan te teekenen; ook dan schoten ze hierin nooit te kort.
Lic. MAURITS DE VROEDE. | |
[pagina 928]
| |
Wat bezitten wij aan maecenaten‘Naar Comacina varen wij saâm
waar ze villa's bouwen voor de artisten met naam.
............
daar komen de zwartoogige wijven
ons zoeken in de schaduw der olijven!’
Richard Minne.
Wie herinnert zich nog hoe, vóór twintig jaar, de melodieuze naam Comacina plotseling opdook en, zooals uit hierboven aangehaald rijmpje blijkt, hoopvolle verwachtingen wekte in een warm artistenhart? Comacina is een klein eiland, amper een voorschoot groot, in het Lago di Como, op een paar kilometer van den oever gelegen, zonder andere verbinding met het land dan een roei- of motorbootje. In 1920 werd het gelegateerd aan wijlen koning Albert, die het op zijn beurt aan den Italiaanschen Staat schonk. Deze gaf aan de Academia di Brera te Milaan opdracht er een kunstcentrum van te maken. Volgens de toenmaals getroffen regeling zouden Belgische schilders, beeldhouwers, graveerders, musici en schrijvers aldaar onderdak vinden. Belgische maecena's verklaarden zich dadelijk bereid om voor dit onderdak te zorgen, maar verontrust door zekere contractueele bepalingen (de grond werd slechts van jaar tot jaar in pacht gegeven) besloten zij het Comacina-plan te laten varen en de verzamelde gelden uitsluitend te besteden aan de Academia Belgica te Rome. Het smaragd-groen eilandje dat op een boogscheut van het ‘vasteland’, in het verrukkelijk blauwe meer ligt, ‘melodisch door den wiegezang der boomen’, | |
[pagina 929]
| |
bleef aldus onbewoond, tenzij door den bewaker van het eenige, geheel verwaarloosde hotel. Bij het uitbreken van den wereldoorlog waren de zaken evenwel in zooverre opgeschoten, dat een Italiaansche vereeniging gevormd was die te Comancina huizen voor artisten zou bouwen, terwijl de fascistische regeering zou zorgen voor drinkwaterputten en behoorlijke paden. Op 1 Februari 1940 werd zelfs, naar de ambtelijke bescheiden verzekeren, met den opbouw van een eerste villagroep een aanvang gemaakt. Hoever de zaken nu, na den oorlog, staan, zou alleen een ooggetuige kunnen vertellen en dien hebben wij tot nog toe niet ontmoet, zoodat er gewacht moet worden op de - aangevraagde - secure inlichtingen. Wellicht komt er eensdaags toch iets terecht van den dichterlijken Comacina-droom...
Zooeven werd een tweede naam in verband met onze mogelijkheden in Italië vernoemd, namelijk de ‘Academia Belgica di Roma’. Deze Academia werd in 1939 opgericht in de Valle Giulia, een wijk waar verschillende andere landen eveneens zoo 'n tehuis bezitten. Tegen lagen prijs (thans 100 lire, zegge ongeveer 20 frank daags), wordt aldaar aan een beperkt aantal kunstenaars en studeerenden een eenvoudige, doch uitstekende slaap- en verblijfgelegenheid geboden, naast de mogelijkheid om rustig te werken in de pas aanzienlijk verrijkte bibliotheek. Prof. Franz Cumont, de bekende autoriteit op het gebied van de antieke godsdienstgeschiedenis, heeft namelijk aan de Academia Belgica waarvan hij voorzitter is, zijn heele, uitzonderlijk rijke bibliotheek geschonken, die begin December van dit jaar plechtig wordt ingehuldigd. Bij het aanvaarden van de kostgangers worden zekere prioriteiten in acht genomen. Zoo gaat de voorkeur naar houders van den prijs van Rome, van den Godecharle-prijs of van wetenschappelijke studiebeurzen, maar ook gewone studenten die te Rome op eigen kosten verblijven, kunnen aanvaard worden. Vanouds bestaan er meer zulke stichtingen in de Eeuwige Stad, o.a. de Fondation Darchis, die naast theologen ook | |
[pagina 930]
| |
artisten opneemt, geboortig uit het oud-Prinsbisdom Luik; en de Nationale Prinses Marie-José-stichting, waarvan graaf Lippens voorzitter is, die toelagen verleent aan studeerenden in de kunstgeschiedenis. Aldus is Italië, hoewel het met ons land geen cultureel akkoord heeft gesloten, ingeschakeld in de vrij grootscheeps aangevatte poging tot verruiming van ons wetenschappelijk en artistiek leven, door een systematisch opgevoerde, internationale wisselwerking met Nederland, Groot-Brittanje en Frankrijk, straks met andere landen als Tjecho-Slowakije en Noorwegen, Denemarken, de Vereenige Staten van Amerika, eventueel met Polen, Luxemburg, Zwitserland, Zuid-Afrika... De tentoonstellingen, concerten en andere spectaculaire uitingen van dergelijke internationale betrekkingen vestigen algemeen de aandacht. Doch is het wel voldoende bekend dat thans reeds, ook voor studenten aan hoogere kunstinstituten, academies, conservatoria, de mogelijkheid bestaat om eenige weken, een semester of een heel schooljaar in Nederland door te brengen? Merk wel, op de veel grooter mogelijkheden die aan professoren, afgestudeerden of studenten in de verschillende takken van de wetenschappen geboden worden, wordt hier niet ingegaan.
De vele baantjes op een of andere ministerieele of parastatale kantoorkruk niet meegerekend, beschikt de Belgische Staat slechts over drie ‘sinecuren’: het kasteel te Gaasbeek, het Wiertz-museum te Elsene en het Warocqué-museum te Morlanwelz. Dit beteekent dat het Vlaamsche als het Waalsche land gelegenheid bieden tot de benoeming van één conservator, terwijl het Wiertz-museum (de woning van Hendrik Conscience!) logischerwijze en volgens een ongeschreven traditie, om beurten aan een Vlaming en een Waal moet toegekend worden. Deze traditie is echter, in de laatste jaren, niet meer nageleefd geworden. Wij denken hierbij aan de opeenvolging aldaar van uitsluitend Fransch-Belgische schrijvers: Max Elskamp, Grégoire le Roy en Valère Gille. Hier dient dus voortaan een oog in 't zeil gehouden! Thans kunnen wij nog één nummer bij deze kleine lijst | |
[pagina 931]
| |
voegen: namelijk het Beauvoorde-kasteel te Wulveringen bij Veurne. Dit, in de vorige eeuw geheel herbouwde slot, met zijn bemeubeling en de omringende eigendommen, is een vorstelijke gift van wijlen jonkheer Arthur Merghelynck. Doch pas tijdens den oorlog, sinds het overlijden van Mevrouw de douairière Merghelynck, is het volledig eigendom geworden van den Belgischen Staat, en ter beschikking van de Koninklijke Vlaamsche Academie gesteld. Een heerlijk gelegen waterkasteel is het, omgeven door een groenen gordel van boomen en weiden, dat best kan ingericht worden tot een rust- en herstellingsoord voor schrijvers of kunstenaars in het algemeen. Over de benuttiging van dit mooie legaat wordt thans van gedachten gewisseld. In alle geval zou het, met zijn écht oude en zijn namaak-antieke meubelen en schilderijen, tot heel wat meer moeten dienen dan tot een tweede vergaderplaats van de Koninklijke Vlaamsche Academie, de mogelijkheid die in het testament van den schenker werd overwogen.
Eigenlijke maecenas-gebaren kennen wij weinig, veel te weinig, in vergelijking met de Angelsaksische landen b.v. Zonder precedent is het bij ons, dat aan een schrijvers-vereeniging, de ‘Association des Ecrivains Belges’, een tehuis wordt geschonken als het hotel Camille Lemonnier, op den Waverschen steenweg te Elsene-Brussel. Sinds lang is voor onze democratie het probleem gesteld, hoe zij de groote heeren uit vroeger eeuwen zou kunnen vervangen als verlichte beschermers van kunsten en letteren. Eén enkele maal is een vakvereeniging ertoe te bewegen, zij het voor de versiering van een lokaal, zij het bij de viering van een voorman, een ‘artistieke’ bestelling te doen. Doch dit zijn uitzonderingen. Ook de Staat, de provinciebesturen, sommige steden, wanneer zij jaarlijks één of meer prijzen, studie- of reisbeurzen toekennen aan artisten van alle slag, betreden den goeden weg. Volgend jaar wordt tevens, naar allen schijn, het bedrag van alle staatsprijzen, evengoed de driejarlijksche als de groote Staatsprijzen tot bekroning van een loopbaan, aangepast bij de levensduurte. Reeds dit jaar zullen voor het eerst enkele tientallen beurzen van vijf- tot vijftienduizend frank | |
[pagina 932]
| |
worden uitgekeerd aan jonge muzikanten, schilders, architecten, beeldhouwers die nog studeeren of pas afgestudeerd zijn. Zelfs heeft onder de bezetting het departement van Openbare Werken besloten een bedrag van 5% van alle kredieten voor gebouwen, aan versieringswerken te besteden. Toch hebben wij niet het gevoel dat, met dit alles, van een samenhangende, doelbewuste kunstpolitiek der openbare besturen sprake kan zijn. Het zou van onbetwistbaar nut wezen, eens een volledige lijst op te stellen van alle bestaande prijzen in conservatoria, academies en dergelijke, al was het maar om ons rekenschap te geven, eensdeels van wat bestaat, anderdeels van wat dient aangepast te worden aan de huidige levensduurte. Publiciteit op dit gebied is welkom. Ook zou de uitreiking van officieele onderscheidingen, zooals Gerard Walschap eens heeft voorgesteld aan een blijkbaar niet zeer aandachtige Academie, met eenigen luister gepaard moeten gaan om ze hun volle beteekenis te geven.
Een strenge scheidingslijn moet getrokken worden tusschen de menschlievendheid en den steun aan echte kunstenaars die men wil aanmoedigen of beloonen. De menschlievendheid zou overigens best aan soepele, discrete, dichter bij de begunstigden staande beroepsvereenigingen overgelaten worden, als b.v. het Steunfonds voor de Letterkundigen. Een ander van de (onoplosbare?) twistpunten is de vraag of de Staat zich goedkoop, bijtijds, werken zal aanschaffen van jonge, althans nog niet gearriveerde artisten, op gevaar af zich dikwijls te vergissen, dan of hij integendeel zware kredieten zal besteden aan den aankoop van representatieve werken van reeds algemeen erkende, dus dure schilders en beeldhouwers? En wie zal over het principe van deze aankoopen beslissen zonder dat hierbij van vriendjespolitiek of eenzijdige beoordeeling van bepaalde richtingen of groepen sprake kan zijn? Zal men het opnieuw met een aankoop-commissie probeeren? Of met één, eventueel twee, verantwoordelijke adviseurs? Aangewezen lijkt het ons dat alle, door den maecenas-Staat | |
[pagina 933]
| |
aangekochte werken jaarlijks openbaar ten toon gesteld zouden worden, zoodat Jan Alleman precies kan nagaan hoe de openbare besturen de hiervoor beschikbare gestelde gelden besteden. Dat dit tot hartstochtelijke debatten aanleiding kan geven, tot polemieken in de pers en dergelijke, schrikt ons heelemaal niet af, eerder integendeel. Wat leven in de brouwerij kan slechts de zaak van de echte kunst en de opleiding van het publiek ten goede komen.
Ook wat de letterkunde betreft, moet het bevoegd Departement initiatief nemen en vooral jonge talenten opsporen. Het laat zich gemakkelijk indenken wat het zou beteekenen voor een jongen schrijver om onverwacht een, door een hoog ambtenaar of door den Minister zelf onderteekende brief thuis bezorgd te krijgen, waarbij hem - spontaan, ongevraagd! - een geldelijke aanmoediging of een bijdrage in de uitgeverskosten gemeld wordt. Sinds de dienst voor Openbare bibliotheken haast geen boeken meer plaatst in de door hem erkende inrichtingen is de eenvoudigste vorm van staatssteun, door aankoop van een zeker aantal exemplaren, niet meer van toepassing. De uitgave van allerlei belangrijke publicaties van hooge litteraire of artistieke waarde wordt hierdoor, in landen als het onze, met een klein taalgebied, erg moeilijk zooniet onmogelijk gemaakt. Dat mag niet langer. J. KUYPERS. | |
[pagina 934]
| |
Uit medisch AmerikaWij hadden het voorrecht onlangs door de ‘Belgian-American Educational Foundation’ te New York uitgenoodigd te worden om een bezoek te brengen aan verscheidene Universiteiten in de Vereenigde Staten en om er deel te nemen aan congressen en bijeenkomsten, waarop de meest actueele vraagstukken der biologische en medische wetenschappen werden besproken. In den loop van deze reis van twee maanden verzamelden we heel wat indrukken en gegevens omtrent den verbazenden vooruitgang die in de medische wetenschappen werden verwezenlijkt. In de eerste plaats wenschen wij bondig de organisatie van het medisch onderwijs en van de wetenschappelijke navorsching op het gebied der biologische en geneeskundige wetenschappen in Amerika te beschrijven. Het medisch onderwijs wordt er gegeven in talrijke ‘Medical Schools’ of ‘Colleges of Medecine’. Dit zijn scholen voor geneeskunde die grosso modo met de faculteiten voor geneeskunde der Belgische Universiteiten overeenstemmen. Zij maken meestal deel uit van een Universiteit, alhoewel er ook enkele, en soms zeer beroemde, zooals de Cornell Medical School te New York, afzonderlijke inrichtingen zijn. De Scholen voor geneeskunde en de universiteiten in Amerika zijn meestal private en volkomen autonome stichtingen. Sommige zijn scheppingen van een der Staten of soms ook van steden. Als beroemde private universiteiten | |
[pagina 935]
| |
vermelden wij de Colombia University te New York, de North Western University te Chicago, de Stanford University te San Francisco, de Harvard University te Boston, de Johns Hopkins University te Baltimore, de Cornell University Medical School te New York, enz. Onder de inrichtingen die aan de Staten of steden hun ontstaan te danken hebben, citeeren wij de University of Pennsylvania te Philadelphia, de University of Michigan te Ann Arbor, de University of Minnesota te Minneapolis, de Western Reserve University te Cleveland, de Wayne University te Detroit en zoo meer. De standing van de talrijke Universiteiten en Scholen voor geneeskunde is zeer verschillend. Vele bereiken een zeer hoog peil wat onderwijs en wetenschappelijke prestaties betreft; andere staan minder hoog aangeschreven, zoodat het diploma van doctor in de geneeskunde waarde heeft naar de mate dat het door een hoog of minder hoog aangeschreven Universiteit of School werd toegekend. Derhalve trachten de beste studenten hun diploma in de hoogstaande Universiteiten of Scholen te verwerven. Hoe geschiedt de aanwerving en de selectie der studenten in de geneskunde door de hoogstaande Universiteiten? Het aantal studenten dat tot elke klas van de geneeskundige studies wordt toegelaten is in de hoogstaande Universiteiten streng beperkt. Het bedraagt vijftig tot honderdtwintig. De selectie gebeurt jaarlijks en voornamelijk voor het eerste jaar der studies. De studenten melden zich eerst als candidaat-student, en hun titels en persoonlijke waarde worden op zorgvuldige wijze door een hiervoor speciaal aangesteld selectie-comité onderzocht. Enkele cijfers zullen de beteekenis van de selectie in het licht stellen. Het aantal candidaten-studenten bij de University of Pennsylvania Medical School bedraagt voor het eerste jaar der geneeskunde gemiddeld 1200. Er worden er 120 uitverkoren. Bij de Harvard Medical School te Boston worden 75 studenten op een vijfhonderdtal candidaten voor het eerste jaar aanvaard. Geeft een student niet de gewenschte voldoening in den loop der achtereenvolgende jaren van de studies, dan wordt hij, door een student uit een andere universiteit en die reeds bewijzen heeft gegeven van waarde, vervangen. Deze jaarlijksche selectie drijft het technisch en wetenschappelijk niveau der | |
[pagina 936]
| |
studenten en der geneeskundigen in Amerika zeer hoog op. Verder is het medisch onderwijs zeer nauw verbonden met het wetenschappelijk geneeskundig onderzoek, zoowel wat de theoretische als wat de practische klinische vakken betreft. De universiteitsprofessor, alsook zijn hulpkrachten, besteden in de eerste plaats hun tijd aan hun universitaire opdrachten van onderwijs en navorsching. De professoren, de hulpprofessoren en de assistenten zijn over het algemeen full-time werkers, wat beteekent, dat zij al hun tijd en werkkracht aan hun universitaire verplichtingen wijden. Om hun dit mogelijk te maken en opdat zij aan de gestelde eischen zouden kunnen voldoen, wordt er, met het oog op een degelijk onderwijs en den vooruitgang van de wetenschappelijke navorsching, gezorgd voor een behoorlijke materieele vergoeding en voor een voortreffelijke wetenschappelijke uitrusting van laboratoria, klinieken en hospitalen. Een voorbeeld zal dit toelichten. In het laboratorium voor physiologie, een der grondvakken van de geneeskunde, van de Western Reserve Medical School, zijn benevens de leider van het laboratorium ook nog 24 hulpkrachten aan dit laboratorium verbonden. Allen besteden hun tijd aan onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; zij worden aangesteld en benoemd op grondslag van hun wetenschappelijke waarde en prestaties. De uitrusting der laboratoria, klinieken en hospitalen verzekert zoowel aan de studenten als aan de zieken, het beste wat de moderne geneeskunde kan bieden. In deze voorwaarden kan het niet anders, of het medisch onderwijs en de medische wetenschappelijke navorschingen moesten in Amerika dan ook de mooiste vruchten afwerpen. En ziehier eenige van de veroveringen: | |
De Antibiotica.Nooit heeft zich wellicht in de geneeskunde een meer grondige omwenteling voorgedaan dan in den loop der laatste tien jaren, die gekenmerkt zijn door de ontdekking en de toepassing van tal van nieuwe geneesmiddelen: de antibiotica. De antibiotica zijn stoffen die de eigenschap bezitten den groei en aldus de schadelijke werking van een aantal micro- | |
[pagina 937]
| |
ben, verwekkers van ziekten bij mensch, dier en planten, te verhinderen, te remmen en te doen verdwijnen. Dit onderdeel der pharmacotherapie, dat chemotherapie wordt genoemd, heeft zijn grondslagen in de ontdekkingen van Pasteur, die reeds in 1877 het antagonisme tusschen verschillende microben kon vaststellen, alsook in de onderzoekingen van Ehrlich die, vooral in 1912, de specifieke kiemdoodende werking van verschillende arsenikale verbindingen tegen de syphilis ontdekte. Van 1935 af deed de chemotherapie een waarlijk verbazenden sprong, toen Domagk de kiemdoodende en genezende werking van de sulfamiden bij ziekten als de pneumonie, roos, meningitis, gonorrhea, gasgangreen, en zoo meer, ontdekte. Het gebruik van de sulfamiden, zwavelverbindingen die synthetisch worden voorbereid, heeft in de behandeling van een aantal tot dan toe zeer gevaarlijke ziekten, een indrukwekkenden ommekeer gebracht. De sterfte ten gevolge van pneumonie, meningitis, appendicitis, is sedert het gebruik der sulfamiden zeer sterk gedaald. Het experimenteel onderzoek heeft bewezen, dat de sulfamiden doodend werken op de microben, door hun uitwerking op een of ander van de voor het leven noodig biologisch proces dat zich in de cel van de microbe ontwikkelt. De sulfamiden grijpen in als antibiotica, als stoffen die de normale biologische verrichtingen van de microben ontwrichten, ze dooden en aldus de ziekten voorkomen of genezen. De sulfamiden behooren tot de groep der scheikundige antibiotica, dus tot de specifieke antiseptica die kunstmatig, synthetisch in het scheikundig laboratorium worden voorbereid. Zij worden tegenwoordig met zeer veel succes gebruikt onder den vorm van pharmaceutische bereidingen zooals astreptine, prontosil, rubiazol, cibazol, septazine, dagenan, sulfadiazine, irgafene en zoo meer. De proefondervindelijke onderzoekingen van Pasteur en Joubert in 1877, van Emmerich en Loew in 1899, van onzen landgenoot Gratia in 1923, en vooral van den Engelschen bacterioloog Fleming in 1929, hadden reeds bewezen, dat sommige microben en schimmels de eigenschap bezitten de ontwikkeling van andere microben te remmen of uit te roeien. Uit die vaststellingen is onlangs een belangrijke | |
[pagina 938]
| |
groep antibiotica ontsproten, waarvan de zoo beroemde penicilline tot nu toe de meest belangwekkende is. Fleming had reeds in 1929 waargenomen dat een schimmel, de Penicillium notatum, de ontwikkeling van sommige microben op een voor hen anders normalen voedingsbodem verhinderde. De schimmel Penicillium notatum grijpt hier in als antagonist en als antibioticum. Dit interessant verschijnsel, in 1929 door Fleming ontdekt, bleef nochtans beperkt tot het laboratorium totdat, in 1940, de Engelsche patholoog Florey en zijn medewerkers, onder den drang der oorlogsomstandigheden, het probleem aan een nieuw en verder onderzoek onderwierpen en er in slaagden de werkzame antibiotische stof, de penicilline, af te zonderen, te zuiveren en als zeer werkzaam geneesmiddel ter behandeling van verschillende ziekten aan te wenden. De Nobelprijs voor geneeskunde werd dan ook, in 1945, aan Fleming, Florey en hun medewerker Chain voor de ontdekking van de penicilline toegekend. Het afzonderen, het voorbereiden, het zuiveren van de penicilline zijn de vrucht geweest van een ruime en hardnekkige samenwerking onder de Engelsche en Amerikaansche vorschers, die in een tijdspanne van drie jaren den meest verbazenden vooruitgang, wat de productie van de penicilline betreft, hebben mogelijk gemaakt. De penicilline wordt door den schimmel Penicillium notatum gesecreteerd wanneer de schimmel, die op gist gelijkt, op een gepasten voedingsbodem wordt gekweekt. De vloeibare voedingsbodem, waarin de Penicilium notatum zich heeft ontwikkeld, wordt dan scheikundig bewerkt om er de gezuiverde penicilline uit af te zonderen. Zeer groote hoeveelheden voedingsbodem en talrijk scheikundige bewerkingen zijn hiervoor noodig. Gedurende ons verblijf in Amerika bezochten we een der penicilline-fabrieken, een enorm gebouw met vier verdiepingen, waarin zonder onderbreking, dag en nacht, penicilline wordt voorbereid. Een aantal gelijkaardige fabrieken zijn over heel Amerika verspreid en bezorgen nu de zeer groote hoeveelheden, noodig voor de behandeling van allerlei ziekten. In den loop van de eerste drie maanden van 1943, bedroeg de gezamenlijke productie der penicilline 150 millioen eenheden en in den | |
[pagina 939]
| |
loop van de laatste drie maanden van 1945 is de productie tot 1980 milliard eenheden gestegen. In de maand April 1946 bedroeg de productie meer dan 2000 milliard eenheden per maand, waarvan 700 milliard eenheden door Amerika naar het buitenland zullen verzonden worden. De kostprijs der penicilline is in den loop der laatste twee jaren van 900 Belgische frank tot 25 fr. per 100.000 eenheden gedaald. Penicilline werd onlangs ook in zuiver kristallijnen vorm verkregen en de scheikundige samenstelling er van bepaald, zoodat de weg geopend is naar het synthetisch kunstmatig voorbereiden van dit antibioticum. De synthetische penicilline zal een nieuwe en zeer belangrijke vooruitgang beteekenen. Penicilline is een antibioticum dat de ontwikkeling, den groei en het leven van een groot aantal microben remt. Experimenteele gegevens wijzen er op dat meer dan veertig verschillende microben, verwekkers van ziekten, zeer gevoelig zijn voor de penicilline. Dit antibioticum is dan ook het tot nu toe beste geneesmiddel voor de behandeling van ziekten als de pneumonie, meningitis, de acute osteomyelitis, de gasgangreen, de kraambedkoorts, de gonococcenbesmettingen en zoo meer. Bij sommige ziekten wordt penicilline gelijktijdig met andere chemotherapeutische en antibiotische middelen aangewend. Alle ziekten, en onder meer de typhus et de tuberculose, zijn niet vatbaar voor de penicilline-behandeling, omdat dit antibioticum niet ingrijpt op de microben van die ziekten. Om die reden werd dan ook naar andere antibiotica gezocht. Tot nu toe werden, vooral in Amerika, meer dan een honderdtal antibiotica afgezonderd en proefondervindelijk bestudeerd. Benevens de penicilline betuigde zich tot nu toe maar één enkel ander antibioticum bruikbaar als geneesmiddel. Dit tweede antibioticum werd in 1944 in Amerika door Waksman en zijn medewerkers ontdekt, en kreeg den naam van streptomycine. Dit nieuw en zeer interessant antibioticum wordt uit den voedingsbodem getrokken waarop een zwam, de Actinomyces griseus, wordt gekweekt. Streptomycine werd vooral met succes in de geneeskunde gebruikt bij typhus | |
[pagina 940]
| |
en bij besmettingen door de colibacillen die verschillende ziekten van bloed, nieren, lever en darm veroorzaken. Streptomycine is ook een antibioticum tegen den verwekker van de tuberculose: de tuberculose-bacil. Deze antibiotische werking van streptomycine werd tot nogtoe vooral bij experimenteele onderzoekingen in Amerikaansche laboratoria vastgesteld. De eerste mededeelingen betreffende de gunstige werking van streptomycine bij sommige vormen van tuberculose bij den mensch zijn zeer bemoedigend. In Amerika zijn er groote fabrieken voor het vervaardigen van de streptomycine in aanbouw. Volgens een recente mededeeling van den Franschen bacterioloog Hollande, zou een ander antiobioticum, de clitocybine, dat door een zwam wordt geproduceerd, ook antibiotisch ingrijpen op de tuberculose bacil. Uit Californië kwam het sensationeel bericht dat nog een nieuw antibioticum, de subtiline genoemd, verkregen werd, dat de eigenschap bezit den verwekker der tuberculose te vernietigen. Deze zeer recente gegevens moeten nochtans aan verdere contrôle onderworpen worden vooraleer een definitief oordeel omtrent hun waarde als geneesmiddel tegen de tering kan geveld worden. Het nieuw domein der antibiotica, waarvan de studie pas voor een zestal jaren werd aangevat, heeft de geneeskunde reeds een aantal middelen ter hand gesteld, waarmede zeer gevaarlijke ziekten op de meest effectieve wijze kunnen behandeld en genezen worden. De proefondervindelijke geneeskunde, het laboratorium voor experimenteel onderzoek, heeft aldus een belovenden weg voor de geneeskunde geopend, weg die ongetwijfeld nog tot meer ontdekkingen zal leiden. | |
De Kankerbestrijding.Het woord ‘Kanker’ volstaat om bij vele menschen een afschrikkend beeld van ziekte, pijn, ellende en dood op te roepen. Kanker wordt terecht beschouwd als een der grootste plagen die het menschdom teisteren en evenveel slachtoffers neervellen als de bloedigste oorlogen. Tegen den kanker is sedert vele jaren een hardnekkige strijd ingezet. De wetenschappelijke vorschers uit alle landen, en voornamelijk uit | |
[pagina 941]
| |
landen als Amerika, waar de middelen die ter beschikking van de wetenschap worden gesteld zoo ruim zijn, hebben aan deze ziekte een onverbiddelijken oorlog verklaard. Het menschelijk lichaam is een agglomeraat van cellen, die een gespecialiseerde functioneele opdracht hebben te vervullen en die bij den groei van het lichaam, de verschillende deelen ervan vormen. Zoo ontstaan door de vermenigvuldiging en den groei van de primitieve eicel al de andere cellen en deelen van het lichaam: het zenuwstelsel, het beenderenstelsel, de huid, het bloed, de spieren, het hart, de darmen, enz. De normale ontwikkeling van het lichaam wordt beheerscht door de gecoördineerde vermenigvuldiging en differentiatie van de primaire eicel, totdat het volwassen normale lichaam met al zijn onderdeelen in zijn normale verhoudingen en proporties is ontstaan. De biologische processen die den groei en de ontwikkeling van de cellen en de weefsels van het lichaam beheerschen, grijpen niet enkel differentieerend maar ook remmend in, zoodat groei en ontwikkeling niet alleen geordend zijn, maar ook binnen een bepaalde tijspanne gebeuren. Wanneer de weefsels en onderdeelen van het lichaam hun normale ontwikkeling en proporties hebben bereikt, wordt de groei der cellen en weefsels in normale omstandigheden geremd. Zoo groeit het kind op tot volwassen mensch; zoo groeien en cicatriseeren de weefsels totdat de wonden toegegroeid en de weefsels hersteld zijn. Sommige factoren die de cellulaire differentiatie en den groei der cellen en der weefsels beheerschen zijn bekend. Zoo weet men, dat sommige klieren met interne afscheiding en die hormonen afscheiden, zooals de schildklier, de hypophyse en zoo meer, reguleerend en remmend op de ontwikkeling van de cellen, van de weefsels en van het lichaam ingrijpen. Een tekort aan secretie van de hypophyse klier veroorzaakt dwergengroei, terwijl hypersecretie van dezelfde klier reuzengroei doet ontstaan. Een aantal groeifactoren zijn dus bekend, andere zijn nog duister of geheel onbekend. Uit een tot nog toe onbekende oorzaak ontsnappen sommige cellen van het lichaam aan den invloed van de groeiremmende factoren. Zulke cellen hernemen ineens hun vrijheid, ontwikkelen zich op een onstuimige, niet gecoördineerde wijze. Zij woekeren en dringen in de omliggende | |
[pagina 942]
| |
weefsels en aldus ontstaat er een gezwel, een kanker. Hoe wordt kanker verwekt? De biologische wetenschap blijft het antwoord op die vraag nog grootendeels schuldig. Wel zijn interessante gegevens reeds bekend. Sommige kankers worden door microorganismen, door een virus, verwekt. Deze virusverwekker werd onlangs zichtbaar gemaakt met behulp van den electronenmicroscoop, die voor den gewonen microscoop onzichtbare organismen, tot 35.000 maal vergroot, zoodat ze in de kankercellen zichtbaar worden en aldus kunnen opgespoord en gephotographeerd worden. Dusdanige electronenmicroscopen worden in Amerikaansche laboratoria, onder meer in het beroemde Rockefeller Institute te New-York, gebruikt, niet alleen om micro-organismen, om virussen op te sporen, maar ook om de verschillende bestanddeelen uit de levende kankercellen af te zonderen en deze dan verder aan een scheikundig en biologisch onderzoek te onderwerpen. Men hoopt en verwacht grondige scheikundige en biologische verschillen te kunnen vaststellen tusschen de normale weefsels en de kankerweefsels, en aldus de hand te leggen op de oorzaak, op het mechanisme van den groei der kankercellen. Experimenteel werd vastgesteld dat ook eenige scheikundige stoffen, waaronder sommige gelijken op secretieproducten van klieren, op hormonen, de merkwaardige eigenschap bezitten kankers te verwekken. Meer dan 200 verschillende stoffen, die kanker kunnen veroorzaken, zijn tot nog toe bekend. Deze gegevens der experimenteele biologie brengen de oplossing van het ontstaan van den kanker nader. In afwachting dat dit fundamenteel vraagstuk meer volledig zal toegelicht worden, werd de geneeskundige bestrijding van den kanker ook langs andere wegen experimenteel en klinisch aangegrepen. Kankers en kwaadaardige cellen kunnen door chirurgisch ingrijpen uit het lichaam verwijderd worden. Als de heelkundige tusschenkomst vroegtijdig genoeg gebeurt, kan de kanker volledig en definitief genezen worden. Vroegtijdige diagnose en vroegtijdig chirurgisch ingrijpen zijn hier vaak levensreddend. Ook X-stralen en radium-stralen kunnen de kankercellen vernietigen of hun ontwikkeling remmen. Onlangs hebben | |
[pagina 943]
| |
scheikundigen en natuurkundigen ontdekt, dat bij oplossing van zeer geringe hoeveelheden radium in een bepaalde scheikundige stof, een radioactief gas, radon genoemd, vrijkomt. Dit gas wordt in buisjes gesloten die dan in de kankerweefsels worden ingevoerd. De recente ontdekkingen in verband met de atoomenergie, hebben nog nieuwe wapens voor de kankerbestrijding geleverd. Het is nu mogelijk sommige scheikundige elementen zooals iood, phosphor, ijzer, bismuth, ook radioactief te maken en deze radioactieve stoffen ter behandeling van sommige kankers aan te wenden. Zeer belangwekkende uitslagen met radioactief iood verkregen bij de behandeling van de kanker der schildklier, werden onlangs in Amerika medegedeeld. Ook radioactief phosphor werd bij de leukemie, een kankerziekte van de bloedcellen, met succes gebruikt. Onlangs werden scheikundige stoffen ontdekt, die remmend of vernietigend ingrijpen op den groei van de kankercellen. Sommige preparaten zijn min of meer ingewikkelde organische stoffen; eventueel behooren ze tot de groep der hormonen of der weefselextracten. Op een Congres, in April te Philadelphia gehouden, hebben welbekende onderzoekers op het gebied van kanker medegedeeld, dat zij er in geslaagd waren een extract uit kankergezwellen te bereiden dat bepaalde kankercellen bij het proefdier vernietigt. Op een Congres te Atlantic City, ook in April, werd door andere vorschers aangekondigd, dat sommige scheikundige stoffen, synthetische zwavelverbindingen, bepaalde vormen van kanker bij proefdieren en mensch konden opklaren. Wij zijn er innig van overtuigd, en ons bezoek aan Amerika heeft deze overtuiging verstevigd, dat de biologen en de natuurkundigen die onlangs de belangrijke geheime krachten der natuur, als de kankerverwekkende en de kankerremmende stoffen en de atoomenergie hebben weten te bemeesteren, binnenkort het geheim van den kanker volledig zullen ontraadselen, en aldus het menschdom van deze vernietigende kwaal zullen weten te bevrijden. | |
De Arterieele Hypertensie.De arterieele hypertensie, de hooge bloeddruk, bekommert met reden heel wat menschen. Hooge bloeddruk kan gron- | |
[pagina 944]
| |
dige stoornissen in physiologische verrichtingen verwekken en gevaarlijke toestanden zooals hersenbloeding, hartinsufficientie en nieraandoeningen doen ontstaan. De geneesheer moet bij hoogen bloeddruk vaak ingrijpen. De tegenwoordige levenswijze, voornamelijk in groote steden, heeft het aantal patiënten, die aan arterieele hypertensie lijden, heel wat doen stijgen. Bij den mensch bedraagt de gemiddelde druk in de groote arterieele bloedvaten 100 à 110 millimeter kwik, een druk die met ongeveer 130 à 140 centimeter waterdruk overeenstemt. In de groote arterieele bloedvaten wordt de druk hoofdzakelijk teweeggebracht en bepaald door de activiteit van het hart, de zuig- en perspomp die het bloed in beweging houdt, alsook door den weerstand van de kleinere periphere bloedvaten waardoorheen het stroomend bloed door het hart moet gestuwd worden. Alhoewel de hoogte van den arterieelen bloeddruk afhankelijk is van verschillende factoren, die aan een aantal wijzigingen onderhevig zijn, blijft de gemiddelde bloeddruk toch vrij constant. En de vraag rijst dus: hoe wordt de arterieele bloeddruk op zulke nauwkeurige en bestendige wijze geregeld en binnen zijn normale perken gehouden? Onderzoekingen tijdens de laatste twintig jaren in ons laboratorium te Gent, brachten het bewijs dat de regulatie van den bloeddruk op automatische wijze gebeurt. Het is de bloeddruk zelf die, door zijn werking op zenuwuiteinden die gevoelig zijn voor druk en zich in den wand van sommige bloedvaten bevinden, op reflectorische en automatische wijze de activiteiten van het hart en den peripheren weerstand in de kleinere bloedvaten regelt, zoodat de druk in de groote arteriën aldus op normale hoogte wordt gehouden of teruggebracht. De bloeddruk regelt zich dus, door dit mechanisme, op automatische wijze. Hoe ontstaat nu een afwijking van den normalen bloeddruk, hoe kan een toestand van bestendig hoogen bloeddruk ontstaan? Dit vraagstuk werd in den loop der laatste jaren, vooral in ons en in buitenlandsche laboratoria, aan het experimenteel onderzoek onderworpen en grootendeels beantwoord. De experimenten bewezen dat de normale bloeddruk voortdu- | |
[pagina 945]
| |
rend door bepaalde zenuwen wordt geremd. Die zenuwen, bloeddrukremmers genoemd, verhinderen, onder normale omstandigheden, de arterieele hypertensie. Hun uitschakeling brengt, inderdaad, een chronische arterieele hypertensie teweeg. Andere onderzoekingen, vooral van den Amerikaanschen patholoog Goldblatt, toonden aan dat ingrijpen op de nieren ook een chronisch hoogen bloeddruk kan teweegbrengen. Het eng verband tusschen de functies van de nieren en den bloeddruk was reeds sedert lang in de geneeskunde bekend. Verdere proeven brachten het bewijs dat hooge bloeddruk, teweeggebracht hetzij door het uitschakelen van de bloeddrukremmers, hetzij door het verwekken van stoornissen in de nieren, op een verhooging van den weerstand der kleinere periphere bloedvaten berust. De vernauwing van de periphere bloedvaten is immers de fundamenteele oorzaak van den hoogen bloeddruk. Deze gegevens, proefondervindelijk gestaafd, vormen den grondslag van de moderne behandeling der arterieele hypertensie. Eerst werd naar een methode gezocht die de verhooging van den peripheren weerstand der bloedvaten, die de periphere bloedvatenvernauwing, zou kunnen opheffen, en aldus den arterieelen bloeddruk zou doen dalen. Het vraagstuk werd proefondervindelijk onderzocht; daarna ging men over tot de toepassing van de experimenteele gegevens op den mensch. De proefondervindelijke en de klinische ervaringen, die vooral in ons laboratorium en in Amerika werden verzameld, bewezen dat het heelkundig uitschakelen van de zenuwen die het centrale zenuwstelsel met de periphere bloedvaten verbinden, den hoogen bloedruk bij dieren en menschen doet dalen. Deze zenuwen loopen in het gedeelte van het zenuwstelsel dat men, in de anatomie en in de physiologie, het sympathische zenuwstelsel noemt. Met behulp van een nauwkeurige en vernuftige heelkundige techniek, zijn Amerikaansche chirurgen er met veel succes in geslaagd niet alleen een belangrijk deel maar zelfs het geheele sympathisch zenuwstelsel bij den mensch, in gevallen van arterieele hypertensie, | |
[pagina 946]
| |
uit te schakelen. Het volledig wegnemen van het sympathisch zenuwstelsel in gevallen van arterieele hypertensie, werd in Amerika door Grimson, een onzer oud-leerlingen, als behandeling in de heelkunde ingevoerd. De uitslagen zijn zeer bemoedigend en beteekenen een grondige verbetering in de behandeling en genezing van de arterieele hypertensie. Eens te meer hebben zich aldus de proefondervindelijke onderzoekingen en de kliniek de hand gereikt om de behandeling van de soms zeer gevaarlijke arterieele hypertensie te vervolmaken. | |
Andere Merkwaardigheden.Lang voor Colombus Amerika ontdekte, gebruikten de Indianen een toxische bereiding, Curare genaamd, om hun pijlen te vergiftigen. Dit hevig vergift werd uit planten verkregen en was tot voor korten tijd enkel om zijn toxische werking in de geneeskunde bekend. Onlangs slaagden Engelsche en Amerikaansche vorschers er echter in het werkzame bestanddeel, de Tubocurarine, uit het curare der Indianen af te zonderen. Tubocurarine verlamt op electieve wijze de uiteinden der zenuwen die, wanneer ze geprikkeld worden de spieren doen bewegen en samentrekken. Zij schakelt aldus de beweeglijkheid uit en brengt een volledige verslapping ervan teweeg. Bij een juiste doseering van Tubocurarine worden de ademspieren gespaard, zoodat, wanneer de andere spieren door Tubocurarine verlamd zijn, de adembewegingen verder kunnen gaan. Van deze eigenschappen der Tubocurarine werd nu in de geneeskunde, vooral in de heelkunde, gebruik gemaakt. Zij werd bij diepingrijpende operaties, voornamelijk bij heelkundige operaties op de buikorganen, toegediend om de beweeglijkheid, alsook de toniciteit van de spieren, vooral van de buikspieren, te verlammen, wat de operaties heel wat vergemakkelijkt. Een tweede voordeel van Tubocurarine is, dat de hoeveelheden van de algemeene anesthetica die bij operaties moeten worden toegediend om de gevoeligheid en de psychische functies uit te schakelen, veel geringer zijn dan wanneer ze zonder het gelijktijdige toedienen van Tubocurarine worden toegereikt. Hierdoor wordt het gevaar van | |
[pagina 947]
| |
vergiftiging bij het gebruik van de algemeene anesthesie merkelijk verminderd. Tubocurarine wordt ook nog gebruikt bij de behandeling van sommige ziekten als spastische spierkramp en tetanos. Het vergift van de pijlen der Indianen werd aldus naar aanleiding van de wetenschappelijke vorschingen in Engelsche en Amerikaansche laboratoria, in een kostbaar geneesmiddel omgezet.
Een andere recente aanwinst voor de geneeskunde is het synthetisch folium-zuur. In 1941 hadden Amerikaansche vorschers reeds waargenomen, dat een extract uit bepaalde groenten, voornamelijk uit spinaziebladeren, biologische eigenschappen bezit. Het werkzaam bestanddeel werd uit dit extract in zuivere kristallijnen vorm afgezonderd en folic acid of folium-zuur genoemd. De scheikundige samenstelling van het folium-zuur werd onlangs ontdekt, zoodat men, in 1945, tot het synthetisch voorbereiden van het folium-zuur kon overgaan en dit preparaat voor proefondervindelijke en klinische onderzoekingen in de geneeskunde aanwenden. De uitslagen wijzen er op dat het werkzaam is als geneesmiddel bij de behandeling van de pernicieuze anemie, een zeer gevaarlijke bloedziekte, en bij andere ziekten die ook vooral door bloedarmoede zijn gekenmerkt. Het synthetisch folium-zuur is in zeer geringe hoeveelheden als geneesmiddel werkzaam en zal wellicht binnenkort de tot nu toe gebruikte leverpreparaten bij de behandeling van verschillende bloedziekten vervangen.
Een ziekte die de tropische landen, onder meer Belgisch Congo, ten zeerste teistert en veel slachtoffers eischt onder de binnenlandsche en de blanke bevolking, is de malariakoorts. Als geneesmiddel tegen de malaria of moeraskoorts, werd vóór den laatsten oorlog, vooral kinine gebruikt, een geneesmiddel uit den bast van een boom, den Kinaboom, die vooral in Nederlandsch-Indië en in andere zuidelijke landen gekweekt wordt. Meer dan 2 millioen kilo kinine werden jaarlijks als geneesmiddel tegen de malaria over de wereld ge- | |
[pagina 948]
| |
bruikt. Door de oorlogsgebeurtenissen werd een van de voornaamste bronnen der kinine, namelijk Nederlandsch-Indië, van de Angelsaksische landen afgesneden, zoodat er naar een vervangmiddel moest gezocht worden. De Amerikaansche en Engelsche vorschers wisten dit probleem op te lossen. Meer dan 14.000 nieuwe scheikundige stoffen werden voorbereid en proefondervindelijk onderzocht. Niet alleen werd hierbij een goed substituut voor kinine gevonden, maar nieuwe synthetische scheikundige stoffen werden ontdekt, die op een meer effectieve wijze dan kinine, de malariakoorts kunnen voorkomen en genezen. Een van deze, een guanidinederivaat, werd onlangs, onder de benaming Paludrine, ter beschikking van de geneeskunde gesteld. Paludrine zou, volgens de tot nu toe bekomen uitslagen, tienmaal actiever en merkelijk minder giftig zijn dan kinine voor de genezing van de verschillende vormen der malariakoorts.
Ten slotte nog een laatste aanwinst voor de geneeskunde. Bij sommige ziektetoestanden gebeurt het, dat de patiënten zich niet meer langs mond, maag en darm kunnen voeden. Sedert lang had men getracht door het direct inspuiten in den bloedsomloop, de noodige voeding toe te reiken. Deze proeven werden in den loop van de jongste jaren met succes bekroond. Zoo is het nu mogelijk geworden, aan zieken die lijden aan vergevorderde ondervoeding of aan de gevolgen van verbrandingen, kwetsuren, bloedarmoede, heelkundige operaties en zoo meer, de onontbeerlijke suiker en eiwitderivaten, aminozuren genoemd, alsook verschillende vitamines, rechtstreeks in te spuiten in den bloedsomloop. Die behandeling heeft gedurende en na den oorlog een groot aantal menschenlevens gered. Het voeden van zieken langsheen den bloedsomloop werd onder meer op groote schaal en met veel succes toegepast bij de zeer erg ondervoede menschen, die uit de concentratiekampen in Duitschland werden bevrijd.
Voorloopig laten wij het bij deze enkele grepen uit een bijzonder rijk studiegebied. | |
[pagina 949]
| |
België's betrekkingen met medisch Amerika.Hoe kan ons land de ontwikkeling van de medische en andere wetenschappen in Amerika volgen en er het noodige nut uit trekken ten bate van de geneeskunde en andere vakken der wetenschap? In 1920 werd te Brussel en te New York de C.R.B. Educational Foundation gesticht door Herbert Hoover, oudpresident van Amerika en nu voorzitter van het Hulpcomité voor de landen waar hongersnood heerscht, alsook door den Belgischen meceen Emile Francqui. Deze wetenschappelijke stichting werd opgericht met de overblijvende gelden van de ‘Commission for Relief in Belgium’, de C.R.B., uit den eersten wereldoorlog. De naam van de stichting werd kort voor den laatsten oorlog gewijzigd in ‘Belgian-American Educational Foundation’. Deze stichting wil de wetenschappelijke betrekkingen tusschen België en Amerika bevorderen. Hiervoor werden, sedert 1920, jaarlijks ongeveer dertig reisbeurzen naar Amerika aan Belgische afgestudeerden der universiteiten en hoogescholen toegekend. Meer dan zeshonderd landgenooten kregen aldus in den loop der laatste twintig jaar de mogelijkheid gedurende een of twee jaar hun wetenschappelijke vorming in Amerika te voltooien. Aan een aantal professoren en leerkrachten onzer universiteiten werd door dezelfde stichting kans geboden om studiereizen in Amerika te doen. De werkzaamheden der Belgo-Amerikaansche Stichting werden tijdens den laatsten oorlog onderbroken, maar onmiddellijk na de bevrijding hervat. In den loop der komende maanden zullen zich achttien vertegenwoordigers van de verschillende vakken der wetenschap in België naar Amerika begeven. De vier rectors onzer Universiteiten brachten als gasten van de Belgo-Amerikaansche Stichting een bezoek aan verscheidene Amerikaansche Universiteiten. Zoo wordt het contact tusschen de wetenschap en de universiteiten van Amerika met de wetenschap en de universiteiten in ons land hersteld. Wij koesteren de hoop dat het zoo hoogstaand medisch onderwijs en de zoover gevorderde wetenschap in Amerika hun stimuleerenden invloed op ons land verder zullen uitoefenen.
Prof. Dr. C. HEYMANS. |
|