Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 1
(1946-1947)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 866]
| |
Een groot schrijver is heengegaanArthur van Schendel is 72 jaar oud geworden. Hij werd te Batavia, in Java, geboren. De tragedie die het moederland heeft beleefd, de zware tijd dien zijn geboortegrond Indonesië nog steeds doormaakt, hebben meer dan zijn ziekte, zijn laatste levensdagen versomberd. De oorlogsjaren had hij in het antieke visschersdorp Sestri-Levante, vlak bij de krijgshaven Genua onder het fascistisch régime en onder voortdurende bombardementen door de geallieerde vloot- en luchtmacht, doorgebracht. Hij moest naar de bergen vluchten, op grooten afstand van elke groenten- en vruchtenmarkt. Eerst nadat Italië was verslagen en Nederland bevrijd, kon hij naar Amsterdam terug: hij had gehoopt enkele dagen in het voorbijgaan te Brussel te kunnen vertoeven, doch, reeds zwaar ziek, mocht de terugreis niet worden onderbroken. Enkele maanden later zag ik hem, bedlegerig, voor het laatst. Hoe hij er in die dagen uitzag, vergeet ik nooit. Evenmin echter zal uit mijn geheugen gaan het beeld dat ik me van hem vormde, de enkele malen dat we elkaêr in vroegere jaren hebben ontmoet. Te Sestri-Levante moest hij al zijn bezit achterlaten. Zoodat hij, te Amsterdam terug, in een pension op kamers woonde. Wat een ander ondragelijk zou hebben gevonden, nam hij, tot kort voor zijn dood, philosophisch op. Ik heb | |
[pagina 867]
| |
trouwens nooit iemand gekend, minder dan van Schendel gehecht aan de aardsche goederen. Hij leefde alleen voor zijn literaire werk. Dit kunstenaarschap nam den heelen dag in beslag. De laatste maal dan dat ik hem zag, op zijn ziekbed gekluisterd, hield hij in zijn hand het kleine vierkantige papier waarop hij gewoon was, met een stompje potlood, den tekst te schrijven van zijn romans. Hoe ziek naar het lichaam ook, was zijn uitzonderlijk heldere en actieve geest bezig met nieuw werk, dat nu pas na zijn dood zal verschijnen, samen met twee romans, uit Sestri-Levante meegebracht die, wegens de papierschaarschte nog niet het licht hebben mogen zien. Ik ben overtuigd dat de waarde van die laatste werken, en in de eerste plaats van het allerlaatste, op het ziekbed geschreven, niet bij die van zijn vorig werk zal onderdoen. De kunst van van Schendel was inderdaad volkomen onafhankelijk van het milieu, van den stoffelijken en zelfs moreelen toestand waarin de auteur op het oogenblik zelf verkeerde. Het hing als het ware uitsluitend af van de creatieve verbeelding van den schrijver; en die creatieve verbeelding bij van Schendel was zoo ontijdelijk, zoo een wereld op zich zelf, waarin de schrijver zich geheel kon concentreeren, dat ik bij geen anderen letterkundige er een dergelijke heb gekend. Geen aardsch gebeuren van dezen tijd had invloed op het literaire werk van Arthur van Schendel; zijn oeuvre, dat in hoofdzaak uit tal van romans en kortverhalen bestaat, vormt als het ware een verbeelde menschheid, met tal van levende typische personnages: een omvangrijke literaire creatie buiten den tijd en het tijdelijke, zooals alleen, in onze literatuur, mutatis mutandis, er een Vondel, een Bosboom Toussaint, een Couperus, een hebben tot stand gebracht en nagelaten. Het waren, laat ik zeggen: uitvoerige kortverhalen die van Schendels naam hebben gemaakt, heelemaal in het begin van zijn lange carrière, namelijk het verhaal Een zwerver verliefd dat, toen het in 1907 verscheen, zoowel onder de ouden van dagen als onder de dolle jeugd een rustig blij enthousiasme heeft verwekt. Een zwerver verliefd, waarop al heel spoedig de andere kortverhalen: Een Zwerver verdwaald en De Berg van Droomen volgden, heeft de periode van het neo-romantisme dat, toen ter tijd, onder meer door | |
[pagina 868]
| |
Lodewijk van Deyssel, in den persoon van de werken van Emile Zola, werd geproneerd. Naast het allesbehalve productieve Nederlandsche naturalisme leefden en woekerden de Hollandsche familieroman en het Hollandsche binnenhuis-realisme, die diepere wortels hadden geschoten en waartegen de verbeeldingen van van Schendel afstaken als een zonnige zomerochtend bij een grauwen Aprilschen lentedag. In de meeste romans en verhalen die te dien tijde op de Nederlandsche markt verschenen was het des schrijvers bedoeling, hier laat-realistisch, elders impressionnistisch het uiterlijke leven ‘met alle middelen van indruk en aandoening’ weer te geven; in Een Zwerver verliefd en in van Schendels eersteling Drogon, een jaar vroeger verschenen, in de latere Een Zwerver verdwaald, Een Berg van Droomen, was het er den auteur integendeel om te doen, een tafereel te geven van het innerlijke leven. Het was droom- en geestesleven en dus léven boven de aardsche conjoncturen, milder en zelfs, in een diepere zienswijze, menschelijker dan de aardsche realiteit. Het verbeelde weergeven in den natuurlijken eenvoud van sierlijke schrijfmanier, die trouwens van Schendels manier van schrijven is gebleven. Ik zeg schrijfmanier - en ik heb dit woord van Albert Verwey. Het bestanddeel ‘manier’ in dit woord wijst er op dat hier sprake is van een doelbewuste schrijfmethode, die zeker met den dieperen aanleg van den kunstenaar verband houdt, maar die daarom niet minder een resultaat is van zijn kunstenaarsbewustheid. En die doelbewuste schrijfmethode komt neer op de eeuwige waarheid dat vorm en inhoud, in de verbeelding onvergankelijk wezen, één moeten zijn. En prachtig illustreert het oeuvre van Arthur van Schendel deze onuitwischbare waarheid. Dat oeuvre is ontzaglijk. Het telt ik weet niet precies hoeveel boekdeelen. Deze staan - onvolledig meen ik - op een lang rek van mijn bibliotheek: kleine boekjes, groote boeken, dunne plaquettes, dikke boekdeelen. Essay's over Verlaine, over den Man van Nazareth, over Shakespeare. Deze drie essay's hebben, naar het uiterlijke, niet het exact wetenschappelijk uitzicht als een man van de zuivere wetenschap het zou willen eischen, - ondanks de reusachtige documentatie, die van Schendel bij de conceptie van elk zijner werken bijeen- | |
[pagina 869]
| |
bracht, maar zij schenken echter den lezer het hoogste genot, om den zuiveren verhaaltrant zeker, doch meer nog misschien om den innerlijken inhoud, om het nobel menschelijke beeld dat de schrijver ons geeft van Jesus van Nazareth en van de beide dichters Shakespeare en VerlaineGa naar eind(1). En naast die essay's merk ik in de rij der boekdeelen het kleine bandje De Schoone Jacht op, een van de allereerste werken van van Schendel, enkele korte verhalen, zooals hij er daarna nog honderden zou schrijven, haast één elke week, zal ik maar zeggen. Niet omdat die kenschetsing historisch juist is, maar omdat het de mogelijkheid aan de hand doet om de onuitputtelijke scheppingskracht van van Schendel te meten en te bewonderen. Een van de dikste boekdeelen Herinneringen van een dommen Jongen bevat niet minder dan vijftig van zulke korte verhalen. Nu wil ik wel erkennen dat ik niet gloei van bewondering voor elk van deze honderden verhalen; er zijn er onder die mij slechts matig en zelfs heelemaal niet hebben geboeid. Maar daarentegen zijn er vele aan te wijzen die, laat het me zoo maar zeggen opdat men het goed zou verstaan, pareltjes zijn van het zuiverste water. Het zijn er tientallen en tientallen, rustige verhalen, lichtjes romantisch maar diep menschelijk onder een schijn van rustige onverschilligheid tegenover de wisselvalligheden van het leven en van 's menschen lotsbestemming - in een taal, die soms wat langzaam vloeit, maar die den smaak heeft van frissche melk, béste melk; een taal, waar elk woord zijn juiste beteekenis heeft, elk beeld zijn echt potentieel, elk adjectief zijn exacte waarheid of waarachtigheid. Op de eerste periode van uitvoerige kortverhalen als Een Zwerver verliefd, Een Zwerver verdwaald, De Berg van Droomen, zijnde de eerste kennismaking met een nieuwe neoromantische richting in de Nederlandsche prozakunst, volgde er in van Schendels overvloeiend kunstenaarschap een tweede, die volgens mij zwakker is dan de eerste. Niet dat elk werk uit die tweede periode niet de volle aandacht waard zou zijn, doch in alle is er een zekere loomheid in de verwerking van de verbeelde idee waar te nemen. Het is de periode waarin Pandorre, Tristan en Isolde, Rose Angelique ontstaan en verschenen zijn. Ofschoon uit dezelfde periode de heerlijke verhalen Safija, Angiolino en de Lente, Fratila mur en | |
[pagina 870]
| |
een tiental andere juweelen van vertelkunst dagteekenen. Wie rijk leeft, leeft niet altijd diep. Maar dan versterkt, vermannelijkt zich weer van Schendels scheppingskracht, wordt weer zijn woordkunst scherper, gebalder, en hij schrijft Het Fregatschip Johanna Maria, Jan Compagnie, De Waterman, die alle werken zijn van onvergankelijke monumentale schoonheid, compositorisch diep, krachtig en ruim. Dan volgt wederom een serie romans en verhalen zooals De rijke Man, De grauwe Vogels, De Fat, de Nimf en de Nuf, met prachtige brokken vernuftige verbeeldingen, maar weêr niet meer zóó sterk en gebald gebouwd, niet zóó stevig van innerlijken koelen gloed. Om dan weer den roman De Wereld is een Dansfeest te zien verschijnen, zoo spannend van spel, zoo schitterend van taal, zoo rijk van menschenlijken inhoud, zoo sterk van, uit de innerlijke aandoening, weêrgegeven en verbeelde leven, dat er geen tweede van dat formaat en van dat uitzonderlijke genre in de Nederlandsche literatuur te noemen is. En maar een zeer enkelen roman buiten ons taalgebied. Het bezit in mijn oogen de waarde en de beteekenis van Les Dieux ont Soif van Anatole France in de Fransche letterkunde. Een unicum, dat hoogten en laagten zal kennen, doch een unicum zal blijven. Want Arthur van Schendel was, in onze Nederlandsche literatuur, een schrijver van wereldformaat; een schrijver, de grootsten onder de groote buitenlanders niet ónwaard. Nullius impar. En daarbij, echt en zuiver Nederlandsch van aandoening, van verbeelding, van woordkunst. Een man met de schoonste, nobelste karaktereigenschappen was hij ook: en een vriend... F.V. TOUSSAINT VAN BOELAERE. |
|