| |
| |
| |
Streuvels in export
Karel Van de Woestijne karakteriseerde Stijn Streuvels, tezamen met Claus, Benoit en Gezelle, als ‘eene symbolische verpersoonlijking van Vlaanderen, eene der spiegels, waar Vlaanderen zich steeds in erkennen zal.’ Inderdaad is alle werk van Streuvels typisch-Vlaamsch en zoo is het in Holland ook altijd beschouwd. Maar wie gevraagd wordt, precies te beschrijven, hoe de Hollander in de loop van veertig jaren het Vlaamsche leven waargenomen heeft uit dezen spiegel, zal met het antwoord nogal moeite hebben. Over het algemeen zijn de boeken van Streuvels, sedert 1900, toen Lenteleven, Zomerland en Zonnetij ongeveer gelijktijdig bij L.J. Veen te Amsterdam verschenen in Hollandsche editie, door de beoordelaars in tijdschrijft en dagblad zeer gunstig ontvangen. Een verzameling van deze beoordeelingen heb ik niet bij de hand, noch helder voor den geest. Het wil mij echter toeschijnen, dat er geen bijzonder diepgaande gevolgtrekkingen uit te maken zouden zijn voor wat de Hollandsche waardeering van het Vlaamsche leven betreft. In dit opzicht komt men waarschijnlijk niet veel verder dan tot de waarneming eener vage welwillendheid. Slechts bij uitzondering zal men tusschen deze overtalrijke besprekingen er eene aantreffen, die het Vlaamsche karakter met nauwgezet heid onderscheidt.
Vooreerst vindt dit natuurlijk zijn oorzaak in den aard der letterkundige bespreking zelf. Zulk een bepreking is nu
| |
| |
eenmaal geen uiteenzetting van sociografischen of ethnologischen aard. Neem bijvoorbeeld het geestdriftige stuk, dat Albert Verwey in 1905 heeft geschreven over Minnehandel. Men vindt het in deel I van Verwey's Proza. De schrijver vermeldt weliswaar: ‘Het joelfeest, de werkzaamheden op land en in hoeven, de ommegang en kermis, de gebruiken en liederen van allerlei aard doen mee en maken de bladzijden vol en levend.’ Doch dit is de eenige volzin, waaruit een Nederlandsch folklorist te weten kan komen, dat het werk van Streuvels voor hem interessante gegevens bevat. Het was niet de taak van Verwey, die gegevens op hun ethnologische waarde te onderzoeken.
Hoe de lezer zich een beeld van Vlaanderen vormde, is uit de beoordeelingen der boeken van Streuvels nog om een andere reden moeilijk na te gaan. Men bemerkt dit, wanneer men de kritieken op Felix Timmermans ernaast legt. Immers voor den geboren Hollander, den bewoner onzer Noorder-provincies, is Stijn Streuvels een Vlaming en Felix Timmermans een Vlaming. De Hollander ziet niet veel verschil tusschen Heule en Lier. Beide plaatsjes liggen in het Nederlandsch sprekende gedeelte van België en dit heet Vlaanderen.
Op zichzelf is het merkwaardig genoeg, dat Tongeren, Hasselt, Turnhout, Aalst, Diest, Sichem, Westerloo, Rupelmonde, Antwerpen, Herentals en Lier tegenwoordig voor het Noord-Nederlandsch bewustzijn Vlaamsche steden heeten, terwijl in de 17e eeuw geborenen uit Ieper, Oostende, Kortrijk, Doornik, Brugge, Gent, Deinze deel uitmaakten van Brabantsche rederijkerskamers. Toentertijd werd ieder Zuid-Nederlander voor een Branbander gehouden, vandaag worden zij allen Vlamingen genoemd, ook indien zij dit zoo weinig zijn als Timmermans, bij uitstek representant van de levenshouding in het oude bisdom Antwerpen. Het gevolg is, dat de gemiddelde Noord-Nederlander zich omtrent de Vlaamsche mentaliteit of hetgeen hij zoo noemt, een denkbeeld vormt, samengesteld uit heterogene bestanddeelen. Aan dit denkbeeld hebben de boeken van Streuvels ongetwijfeld aanzienlijke stof geleverd, doch men zal begrijpen, dat zij als geheel genomen niet met het volledige beeld overeenstemmen.
| |
| |
De standaard-Vlaming van het Hollandsche denkbeeld omtrent het Vlaamsche volkskarakter mag bijvoorbeeld nooit somber zijn en Streuvels is vaak zeer somber. De standaard-Vlaming moet zijn medemenschen een gul hart toedragen. Streuvels draagt zijn medemenschen lang niet altijd een gul hart toe. Zijn figuren mogen uiterst primitief reageeren, ze reageeren nochtans op een andere wijze primitief dan de romanhelden van Felix Timmermans of Ernest Claes. Hierdoor werkt de lectuur in Streuvels' geschriften eenigermate verwarrend op het Nederlandsche bewustzijn. Dit voelt zich geplaatst tegenover een ongewoon Vlamingschap, te ongewoner, naarmate het, zuiverder West-Vlaamsch, zich scherper van een vaag-opgevat Zuid-Nederlanderschap distantieert.
Nog een derde reden is er, waardoor de werken van Streuvels bij den Hollandschen lezer een idee omtrent Vlaanderen wekken, dat met de werkelijkheid niet geheel strookt. Dit is de taal van Streuvels. In zijn boeken stuit men op allerlei woorden, waarvan men niet zeggen kan, of zij tot de alledaagsche spreektaal van den bewoner der Nederlandschsprekende gewesten van België behooren, dan wel uitvindsels van den auteur zijn. Ik citeer uit de allereerste bladzijden van de Vlaschaard woorden als: zaaihede, eendikte, zoppenat, krimmeltje, zimperen, slunsen, drendels, eenbaarlijke, polk, belijven, slegge, zeever, bijgemeerd, doorgrinseld, sleekvol, dricht, ronsen, geradig. Al deze woorden staan bijeen op een ruimte van 80 regels druks. Ze worden geen van allen in Noord-Nederland gebruikt en ze zijn buiten het zinsverband ook voor het meerendeel der Hollanders onverstaanbaar. Toch geloof ik, dat Streuvels bij een deel zijner Hollandsche lezers, vooral tusschen 1900 en 1918, een deel van zijn succes aan het gebruik van zulke woorden te danken had. Twee suggesties gingen hiervan uit: ten eerste, dat men te maken kreeg met echte, artistieke woordkunst van de fraaiste soort en daar was men gevoelig voor in die jaren; ten tweede, dat men kennis maakte met een oorspronkelijke volkstaal van stamverwanten, die eenigszins op Afrikaansche Boeren leken, hetgeen danig interessant was. Vlamingen zijn lieden, die smoor zeggen, als zij rook bedoelen en hesp voor hetgeen wij ham noemen. Leuk. Of echte woordkunstenaars
| |
| |
zijn personen, die drendels gebruiken om slierten aan te duiden en wonnigheden ervaren in plaats van vreugden. Heerlijk. Tot recht begrip van Vlaanderen zal zulk een opvatting van liefhebbers en snobs weinig hebben bijgedragen. Maar ongetwijfeld heeft ze geprikkeld tot nadere kennismaking met de boeken van Streuvels, die in de eerst fase van zijn Nederlandschen roem, d.w.z. tusschen 1900 en 1918, voornamelijk gewaardeerd is geweest door de minnaars van mooie taal en van aesthetisch pessimisme.
Na 1918 komt er een inzinking in het Noord-Nederlandsche enthousiasme voor de werken van Stijn Streuvels. De voornaamste reden ligt waarschijnlijk bij de geringe vruchtbaarheid van den schrijver in dit tijdperk. Boeken als Sint-Jan (1919), Genoveva van Brabant (1920), Land en Leven in Vlaanderen (1923), Vertelsels van 't jaar nul (1923), Op de Vlaamsche binnenwateren (1925), De Drie Koningen aan de Kust (1928), Alma met de vlassen haren (1931) hebben in Holland zeer weinig opgang gemaakt en zijn pas na 1943 voor een deel herdrukt. Ze worden niet tot de meesterwerken van den schrijver gerekend. Ook zijn gunstiger gewaardeerde boeken uit deze periode, zooals Prutske (1922), Werkmenschen (1926) en De teleurgang van den waterhoek (1927) zijn tusschen 1918 en 1930 weinig populair geworden. Ze werden alle drie vóór den tweeden oorlog slechts éénmaal herdrukt, respectievelijk in 1930, 1931 en 1939. Het Hollandsche publiek is in die periode verzadigd van woordkunst en zoekt naar iets anders.
Bovendien ondergaat Streuvels in dit tijdperk de concurrentie van Timmermans en Claes. Pallieter, De Witte, Het Kindeken Jesus in Vlaanderen zijn de best-sellers van Vlaamschen huize, kort na den vorigen oorlog. In litteratorenkringen begint het Vlaamsche expressionisme opgang te maken en verdrijft de belangstelling voor Stijn Streuvels naar een verren achtergrond.
Bijkomstige omstandigheden ter verklaring van deze vermindering der populariteit van Streuvels kan men vervolgens zoeken in de opkomst van den plattelandsroman van Noord-Nederlandsche schrijvers, wellicht ook in de minder gunstige beoordeeling van de Hollandsche neutraliteit, die Streuvels' oorlogsdakboek ten beste gaf. Heel de belangstel- | |
| |
ling voor Vlaanderen wijzigde zich trouwens na 1918. Het activisme had hier deel aan, zeer waarschijnlijk ook de valuta-schommeling en misschien niet het minst de invloed van de talrijke uitgeweken Vlamingen, die over het algemeen geen propagandisten voor de werken van Stijn Streuvels zijn geweest. Zij rieden onze landgenooten niet slechts andere boeken aan, doch hun uiterlijk voorkomen en hun innerlijke gesteldheid weken ook stellig af van het Vlamingschap, waaromtrent men zich uit Streuvels een denkbeeld gevormd had. Ze waren meestal veel minder landelijk dan de figuren van Streuvels, veel minder primitief. Ze klopten doorgaans juister met de voorstelling, die Elschot of Walshap van het burgerlijk leven in de Zuid-Nederlandsche steden gaven. Hun taal was ook niet Streuvelsch. Deze uitgeweken Vlamingen stonden voor een gedeelte op fel Groot-Nederlandsch standpunt en vonden Streuvels te flauw als partijman. Ze meenden, dat hij met zijn boeren en landarbeiders een te geringen dunk gaf omtrent de Vlaamsche intelligentie. Het zal moeilijk vast te stellen zijn, hoeveel afbreuk zij hebben gedaan aan de tevoren schitterende reputatie van den schrijver, doch het lijdt geen twijfel, dat zij hieraan welbewust afbreuk deden. Ik heb in die jaren heel wat uitgeweken Vlamingen leeren kennen, zoowel in Noord-Brabant als in Amsterdam, doch ik zou er niet één kunnen noemen, die geestdriftig was voor persoon of werk van Stijn Streuvels, nog minder zou ik er een kunnen noemen, die bereid zou zijn geweest, dit werk aan te bevelen als een spiegel van het Vlaamsche volksleven.
Kort na 1930 kwam er een kentering in de waardeering. Ze begon waarschijnlijk bij het verschijnen van Alma met de vlassen haren. Niet, dat men dit boek gretig ontving! Het verscheen bij den katholieken uitgever Paul Brand te Hilversum en het was een Roomsch boek. In de ‘Groene Amsterdammer’ werd het door Albert Helman afgemaakt als een onwerkelijke fabel, niet geheel vrij van zoetsappige femelarij. Herman de Man, geen groot criticus, verheerlijkte het als de eindelijke katholieke roman, waar Nederland al jaren op wachtte. Ook Antoon Coolen, die het boek voor de radio besprak, oordeelde er niet ongunstig over en vertelde, dat dit nieuwste werk beantwoordde aan een lang gedragen
| |
| |
droom van Stijn Streuvels, nl. het verlangen om het zielsleven uit te beelden van een mensch, in wie de kinderlijke ongereptheid bewaard bleef. Met volle waardeering voor deze poging van den auteur spraken nochtans de paters M. Molenaar M.S.C. en J. van Heugten S.J. het oordeel uit, dat Alma als schildering van het katholieke zieleleven wel hoedanigheden bezat, maar toch niet bood hetgeen men had kunnen verwachten, wanneer men zich Horieneke uit Lente herinnerde. Eenzelfde strekking vond men uitgesproken in het dagblad ‘De Tijd’, terwijl Gerard Knuvelder in het dagblad ‘De Morgen’ vaststelde, dat het aantal bewonderaars van Alma zienderoogen in de minderheid geraakte, naarmate het aantal beoordeelaars zich uitbreidde. Godsdienstige problematiek was nooit de sterkste zijde van Streuvels geweest. Zijn roman Dorpslucht had dit voorheen al bewezen. Het is merkwaardig, dat deze roman ook nooit herdrukt is geworden in Holland. Wanneer ik dus meen, dat bij Alma een nieuwe periode van de Hollandsche Streuvels waardeering is ingegaan, berust dit niet op de onverdeeld gunstige ontvangst van het boek. Maar het wekte een suggestie. Men begon te gelooven aan een vernieuwing van Streuvels' talent. Hij kreeg een nieuw publiek. Aanvankelijk was dit in hoofdzaak een katholiek publiek en ik geloof wel, dat tot den dag van vandaag de meeste jonge lezers van Stijn Streuvels in katholiek milieu gezocht moeten worden. Doch de dundruk-editie van 1941, waarin uit Werkmenschen de geniale novelle Het Leven en de Dood in den Ast is opgenomen, naast de vier meest populaire romans: Minnehandel, Langs de Wegen, De Vlaschaard en Prutske heeft opnieuw, thans op een gelouterde wijze, den grooten schrijver als een krachtigen en genialen verbeelder van het Vlaamsche leven doen kennen aan het
Hollandsche publiek.
Welke beteekenis wordt tegenwoordig aan zijn uitbeelding van het Vlaamsche leven toegekend? Mij dunkt, een klassieke beteekenis en een correctieve beteekenis. Klassiek, in zooverre kleur en glooiing, geur en hemel van het Vlaamsche landschap bij Streuvels op onvervangbare wijge geschilderd zijn. Correctief, in zooverre het waandenkbeeld aangaande den leutigen, sappigen Vlaming bij hem een tegenwicht vindt in een grootsche, pakkende fataliteitsverbeel- | |
| |
ding, beheerscht door een oorspronkelijke en aangrijpende visie op de verhouding tusschen de natuur en den mensch. Misschien zijn de bewonderaars van Streuvels in onze dagen iets zeldzamer geworden dan zij vóór 1914 waren, toen men dezen auteur bewonderen moest, wilde men aandeel hebben aan den smaak der fijne luiden. Ik geloof echter niet, dat deze meer zeldzame bewonderaars slechtere zouden zijn dan die van voorheen. Integendeel.
Wie tegenwoordig nog met aandacht en toewijding de boeken van Stijn Streuvels lezen in Noord-Nederland, kan men daar veeleer tot de besten onder de genieters van onze letterkunde rekenen.
ANTON VAN DUINKERKEN.
|
|