| |
| |
| |
Het Vlaamsche proza
Het hart en de klok
In den roman ‘Het Hart en de Klok’ van Piet van Aken, heerschen de lucht en de hemel van het Noorden, van dat Noorden, waarvan de ‘middernachtzon’ het stralende lichtpunt is.
Resoluut heeft van Aken zich onder de hoede gesteld van de groote Skandinaven, met een grootere beslistheid en bewustheid dan zelfs André Demedts die, het eerst onder de Vlamingen, den noordschen invloed tot in merg en nieren heeft ondergaan. In het werk van Demedts, maar veel zuiverder nog in dat van van Aken, erkent men, inderdaad, in taal en spreekwijze, in verbeelding en formuleering, de stem en den geest van Nooren en Zweden, zoo verschillend van de intonatie, de beeldspraak, de geestelijke kleur en den geur, de resonance, die de werken van de meer naar het Zuiden georiënteerde schrijvers karakteriseeren. Bij deze laatste auteurs spelen ondermeer de psychologie en de rationeele levensbeschrijving, bij de eerst-bedoelde de stralende poëzie van de natuur, een meer bepaalde, een specifieke rol...
Reeds het eerste hoofdstuk van ‘Het Hart en de Klok’ getuigt van de Noorsche emprise op den Vlaamschen auteur. De door Walschap en zijn dynamische uitdrukkingswijze verfoeide en vermeden beschrijvingskunst viert bij van Aken integendeel hoogtij. En samen met haar het frissche spel van weêr en wind, De natuur in haar wisselende gedaanten omvat het gebeuren. De acteurs van het verhaal zijn grooter, krachtiger dan menschelijk normaal is, omdat de natuur, die hen omringt, grootscher wordt voorgesteld dan wij gewoon zijn ze te aanschouwen; en zij zijn figuren van een diep poëtisch formaat, omdat in hen een integreerende weêrschijn en weêrklank aanwezig is van de eeuwige en wisselende poëzie der natuur. Zij zijn geen menschen die, klein of groot,
| |
| |
nederig of hoovaardig, geesteskrachtig of arm aan hersenen, hierbeneden hun leven lijden, het weze dan passief of het weze dan actief, - zij zijn meer dan natuurgroote figuren, met primitieve instincten bedeeld, en deelachtig aan de grootschheid van de natuurverschijnselen, al goed op weg om door de ontroerde en bewonderende omstanders tot halfgoden te worden verheven.
Het lijdt voor mij geen twijfel of Piet van Aken heeft Hamsun, Langerlöff, Undset en wie dan nog in uitstekende Noord-Nederlandsche vertalingen gelezen en genoten. Zijn eigen taal is door de taal van de Nederlandsche vertalers beïnvloed; zij heeft een Nederlandschen klank. Maar nu en dan komt de Vlaamsche oorsprong van den schrijver tot uiting onder den vorm van een zoogenaamd flandricisme. Geen dialectische uitdrukking of zinswending, waarvan wij in onze Idioticons een verklaring kunnen vinden, maar een van die zoogenaamde flandricismen, die zuiver Nederlandsche woorden, termen en uitdrukkingen zijn, doch die, als zij in onze Groot-Nederlandsche woordenboeken voorkomen, er geteekend zijn met het minderwaardigheidsmerk: Zuid-Nederlandsch.
Niettemin klinkt de taal van van Aken als het zuiverste Nederlandsch, en is zij breed van adem, frisch van aanvoeling en tegelijk kernachtig en kloek in de diepte. Indien haar en haar schrijfwijze de rijpe gratie en de warme zinnelijkheid van het Latijnsche Zuiden ontbreken, zij vergoedt dit gemis door een glasheldere frischheid van woord en toon, die herinneren aan wind en sneeuw en aan het diepe groen der sparreboomen.
‘Houtekiet’ is vast en zeker de voortreffelijkste roman van Gerard Walschap en een van de vijf of zes prominente werken onzer Vlaamsche literatuur, op de wijze zooals van Schendel's ‘Fregatschip’ of ‘De Waterman’ tot de glorie van de Hollandsche literatuur behooren. Maar Houtekiet - de held - en zijn aanhang van nakomelingen en dorpsgenooten moeten het toch afleggen bij de figuren van het geslacht Steenklamp: de groep van die figuren is homogener, samenhooriger; is steviger vast- en aaneengeklonken dan het zijn de separate, meer centrafugische personages van den roman ‘Houtekiet’.
| |
| |
Bij Piet van Aken kunnen wij ons interesseeren - en wij doen het met grooten hartstocht - aan de gezinsgemeenschap en de gezinsverhoudingen van den held Steenklamp, en zijn geslacht, terwijl bij Walschap onze belangstelling in hoofdzaak op Houtekiet zelf geconcentreerd wordt, daarna op zijn minnares Hélène, en vervolgens op elk der naast Houtekiet ageerende menschjes in het bijzonder en afzonderlijk. Bij van Aken één groep, bij Walschap figuren in cascade. Ik zeg niet dat het procédé, de romantechniek van van Aken krachtiger en voorbeeldiger zijn, meer ad rem dan Walschap's procédé, dat niet het grootsche nastreeft, maar het particuliere, het typische op zich zelf; niet den dwingenden totaalindruk, maar den successieven mokerslag van de pregnante verhaalsmomenten. Bij van Aken heerscht de eerbied voor groei, voor het monumentale. En dit is een fondamenteele aanwinst voor den bloei van onze romankunst.
| |
Hélène Defraeye
‘Hélène Defraye’, de roman van Hubert Lampo, die onlangs van de pers is gekomen, is bizonder opmerkelijk. Heel zeker is Vermeylen's beruchte wekroep om ‘more brains’ Lampo tot het hart doorgedrongen, en heeft hij zijn natuurlijke neiging om van zijn hersens gebruik te maken, doelbewust verscherpt. Lampo weet dat hij brains heeft; thans heeft hij gewenscht te laten zien dat hij ze ook actief gebruiken kan. Hij heeft zich moeite gegeven. Dat merkt men vooral bij de lectuur van de eerste dertig bladzijden van den roman, die wat moeilijk aandoen. In dezen zin althans, dat we niet goed opschieten: het gaat alles vrij langzaam. Terwijl ze zich aankleedt en zoo eens aan het venster komt staan, en de frissche ochtendlucht inademt, beschrijft eigenlijk Hélène clinisch het geval Morée. Ze doet het vast en zeker accuraat en zelfs iets scherpzinnig, maar toch met een uitvoerigheid, die wat zwaar aandoet.
Een paar keer ben ik verrast geworden door een minder juiste uitdrukking, een klein gebrek aan logica, maar ik erken dat ik alleen eens vreemd heb opgekeken tijdens de eerste hoofdstukken van den roman, daar waar Hélène met haar
| |
| |
toilet niet opschiet; maar dat ik daarna zoo zeer door den verhaalsinhoud werd geboeid dat ik aan al die bijkomstigheden, van belang indien men de Flaubertsche perfectie wil bereiken, eigenlijk geen aandacht meer heb geschonken. De inhoud kan wel eens den vorm ‘redden’, nooit ‘redt’ de vorm den inhoud.
‘Hélène Defraye’ is, zooals ik zei, een voortreffelijke roman, bizonder opmerkelijk in het Vlaamsche literaire milieu. De eerste roman feitelijk, waar elk physiek gebeuren ingeleid of gecommenteerd, dus verantwoord, wordt door een psychische zelf-analyse. Er gebeurt heel wat meer in de harten dan er in de feiten gebeurt; en in de harten gebeurt er zelfs heel wat dat onuitgesproken blijft, alleen gesuggereerd, of waarvan zelfs het ontdekken soms van de logische snuggerheid van den lezer afhangt. Want gelukkig laat de auteur, ondanks zijn vast analyse-stelsel, nog af en toe een venstertje open, waardoor wij, uit eigen nieuwsgierigheid het onze kunnen doen met wat daar gebeurende is. Y mettre notre grain de sel, zou de Franschman zeggen. Maar op een ander terrein, het beschrijf-element, sluit de auteur telkens de poort achter zich toe. Vooral in de eerste helft van den roman valt het op dat de beschrijfkunst hier de teugels viert: de ochtend, de straat, de buurttrein, de reizigers, de aankomst, het huis, de kamer, de nacht: geen stap vooruit of de ambiance wordt realistisch beschreven. Zu viel des Guten... Te meer dat, hoe krachtig de teekening ook zij, wij den indruk hebben van eenig gebrek aan originaliteit. Hoe zeer zij ons ook treffen door hun kloeken bouw, de beschrijvingen doen ons wel eens denken aan die modellen van beschrijvingskunst, welke bedreven bloemlezers-voor-de-school in hun handboeken ten beste en te pronk geven. Een auteur mag niet klassiek zijn vóór den tijd. Dat, wel is waar geringe, haast onvoelbare gebrek aan originaliteit, de auteur erkent het zelf. Want hij tracht soms er in te voorzien, maar onhandig, door zijn toevlucht te nemen tot excentrieke vergelijkingen, tot een ongewoon beeld dat ons zou verrassen en dus treffen. Een enkel voorbeeld: de hemel wemelt van sterren, die gelijken op heraldieke lelies. Verrast ben ik, zeker; maar niet tot mijn genoegen. Want ik aarzel even: niet onmiddellijk
inderdaad staat mij het beeld van een
| |
| |
heraldieke lelie voor het oog; en het verband tusschen een ster en zulke ongewone lelie dringt zich zoo maar niet illico aan mij op. Gelukkig als ik nog niet eerst het woordenboek moet raadplegen: Winkler Prins of Larousse dan nog wel. Met het gevolg dat ik mij ten slotte wijs maak, dat ik eerder zou hebben verwacht dat de auteur heraldieke lelies bij een ster zou hebben vergeleken dan een ster bij een heraldieke lelie. Want het gewone is het dat het ongewone kan helpen verklaren, en niet het buitenissige het normale. Intusschen heeft het beeld ons gestoord, en dat is fout. Die fout laat toe in te zien dat Lampo uitstekende hersens bezit, zooals trouwens uit den ganschen roman (zeer tot ons genoegen) blijkt, maar eenig te kort aan verbeelding vertoont. Want nooit raakt hij eens los van de realiteit, van de realiteit natuurlijk in het intellectueele climaat, waarin hij en zijn werk verkeeren. Nooit een flits, aan den ‘dynamischen drang’ van de verbeelding te danken. Maar steeds de krachtige, geleidelijke, straffe verstandelijkheid. Een eerste-rangs-kwaliteit in Vlaanderen. Verstandelijkheid is ten slotte de originaliteit van Lampo's roman. Want anders is ‘Hélène Defraye’ een roman naar het naturalistisch procédé à la Zola, zij het dan op het intellectueele plan: wetenschappelijkheid met uitgesproken biologischen en chirurgischen inslag. Beschrijving van een heelkundige operatie, een abortus provocatus, beschrijving van een bevalling, beschrijving van den doodstrijd van een der hoofdpersonages. Dat alles (en meer details nog) heeft een onbetwistbaar karakter van wetenschappelijke realiteit. Toch kan men zich afvragen, of de doodstrijd van Dr. Morée, waarmeê de roman eigenlijk sluit, niet wat té romantisch is opgevat en weêrgegeven. Terwijl het bloed hem uit een doodelijke wonde onophoudend gutst - zoo schrijft de auteur - houdt Dr. Morée
inderdaad heel redelijk een soort gesprek in drie punten. Dat hij een moment vóór de eeuwigheid ook zóó goed bij zijn verstand is, verwondert mij allerminst, nadat de auteur zoo'n scherp beeld van hem heeft gegeven - een bewonderenswaardig beeld! - maar dat hij het bij dit gutsend bloedverlies zoolang uit nog houdt, verwekt bij mij twijfel en... schoonheids-derving. Want het is een kranig stuk romankunst, die bouw van het karakter van Dr. Morée; het heeft zijn pendant in
| |
| |
de analyse van het gebeuren in de verscheurde psyche van Hélène. Ongewoon scherp zijn beide personages uitgeteekend, zoo naar het innerlijke als naar het uiterlijke. Zij zijn levende wezens, wezens die in 's levens volheid leven: waarachtige menschen die wij eens hebben ontmoet en nooit meer zullen vergeten kunnen. En het wonder in dezen substantieelen roman is dat al de andere personages die er in voorkomen, elk op zijn afstand, even scherp uitgebeeld zijn. Scherp realistisch van beelding in het scherp intellectualistisch realistisch climaat van het sterke verhaal.
Zeker meen ik dat de enkele bladzijden, die de auteur ons uit het dagboek van Dr. Morée ten beste geeft, compositorisch niet verantwoord zijn: zij herhalen slechts, met eenigen nadruk of juister omgrensd, zaken die wij reeds kenden, of geven vasten vorm aan gissingen die wij, op de suggestie van den auteur zelf, reeds voor ons zelf hadden geformuleerd; - zij brengen in den grond niets nieuws. Maar aan den anderen kant getuigt het van een zeer groote zelfbewustheid bij den schrijver: hij is er ongetwijfeld van bewust - en, naar ik meen, zeer terecht - dat zijn zware, beheerschte schrijfwijze, waaruit alle verbeeldingsfantasie is gesloten, ten slotte wel eenige eentonigheid zou kunnen vertoonen; en daarom heeft hij eigenzinnig het normale verhaalsverloop afgebroken om ons even een andere stem te laten hooren: eerst de teruggevonden minnebrieven en verzen aan Hélène's moeder gericht of gewijd, en daarna het dagboek van Dr. Morée. Een compositorisch procédé naar reeds ouden trant. Een modern verbeeldingrijker auteur had ook deze bijgebeurtenissen, deze laterale gebeurtenissen, - nochtans van zeer pregnante beteekenis en effect, want zij stoffeeren op prachtige wijze de hoofdgebeurtenis - in het verloop van die hoofdgebeurtenis zelf ingewezen, zóó dat het verhaal ook compositorisch één architectonisch geheel - één wonderbaar gebouw - zou hebben uitgemaakt. Thans bestaat het gebouw, de roman ‘Hélène Defraye’, uit een complex van gebouwen: maar ook dat complex is van een zeldzame grondige, intellectueele schoonheid.
F.V. TOUSSAINT VAN BOELAERE.
|
|