| |
| |
| |
Providentia
In mijn omstandigheden was ik beter niet naar zoo'n duur restaurant gegaan. Ik deed het op aandrang van Herman Roobroeck: als aanstichter van deze eerste bijeenkomst van oud-schoolmakkers was hij bizonder welbespraakt, allerlei halfbegraven herinneringen rakelde hij op. Mijn vrouw gaf den doorslag: ‘Je hangt al zoolang in huis rond, een afleiding geeft het zeker. En wie weet of niemand je aan een baantje helpt!’
Met dit al een vrij zielige geschiedens, zoo'n reünie na dertig jaar. Vreugde, kinderlijke vreugd om het weerzien. Doch bij elke nieuwe begroeting, in één oogopslag het verzwegen oordeel: wat is hij grijs, of kaal, of mager geworden, deze Monne, Ger of Rik! En Karel Mesdagh doet zich voor als een rentenierende papzak, met zijn kwabbige onderkin. Dat grauw onooglijk manneke (een wandelend scharminkel!) is dàt nu Robbers? (Robbers, Piet, dien we niet anders noemden als Robespierre.) En ik dan, welke figuur sla ik, met mijn begin van buikigheid, op wie huns ondanks aan 't vergelijken gaan, en vergelijken kunnen, doordat in hen de beelden uit het verleden staan gegrift? De meesten stellen het blijkbaar voorspoedig, of redden ten minste den schijn. Knapperds op wie ze hooge huizen bouwden, hebben slechts matigjes carrière gemaakt. Terwijl een wroeter als Van den Berghe, wiens bescheiden wezen vaag en vormloos in mijn geheugen sluimerde, aan
| |
| |
het hoofd staat van een groote mouterij-brouwerij; en de eeuwig droomerige, blonde Sander paleontologie of zoo iets doceert aan de universiteit: hij draagt een hooge ridderorde.
Gelukkig maar dat zij zich allen, als bij afspraak, beijverden om de telkens dreigende begrafenisstemming weg te werken en zich vast te klampen aan een kameraadschappelijke verbondenheid uit de jaren van jeugd en droom. Pas bij de koffie en de sigaar, na den toost van Herman Roobeeck, werd het heelemaal goed. De dooden herdacht hij in allen eenvoud, zonder bitterheid noch luid beklag, met een innigheid die deugd deed: een generatie die twee oorlogen heeft meegemaakt en al de spokerij tusschenin, laat er ettelijke langs den weg...
In gepeins verzonken, zwijgzaam tegen zijn gewoonte in, zat vóór zijn glaasje fine mijn buurman Dirk Meerendaels. Struische, forsche kerel met een breedrandigen bril, die voor een heer kan doorgaan onder boeren, maar opvalt in de stad door een zekere plompheid van onwraakbaar plattelander. Ik wist dat hij aan politiek geliefhebberd had en zich in zijn streek verrijkt door grondspeculaties - of waren het assuranties? Er stak anders meer in dit schijnruw corpus. Dirk dweepte vroeger met Vlaamsche en de zooveel verstandelijker-bezonnen Hollandsche dichters; maar hij kon, subtiel en vindingrijk als de beste, tevens een zwaar meetkundig vraagstuk of een algebraïsche formule oplossen: puzzles die mij halve slapelooze nachten kostten.
We maakten een praatje samen en toen hij vernam dat ik al maanden leeg liep, sedert den krach van de Handelsbank, keek hij verrast op: zooiets mocht niet langer, ik moest hem beloven bij hem aan te loopen. Denkelijk wist hij wel iets geschikt voor mij, een gelijkwaardigen post, of zoo. Nee, niet morgen en niet overmorgen, hij moest op reis. Even zijn agenda raadplegen: Woensdag verwachtte hij mij, op dit adres. In den namiddag na zijn spreekuur, tegen vieren, had hij het minder druk.
Hij meende het, ik nam zijn uitnoodiging en zijn kaartje aan: Directeur-generaal van Providentia, Ridderlaan, 1.
Ligt dat niet in een van die nieuw aangelegde wijken: flatwoningen vijf tot tien hoog; de huizen, de bestrating en de lantaarnpalen van cement en beton; met 's avonds
| |
| |
lijkachtig natriumlicht? Ik onderdrukte een glimlach om het contrast tusschen zulk een omgeving en den ronden, hartelijken Dirk Meerendaels, dien ik mij voorstelde in een dorpsherberg, bij een ferme pint, aan 't kaarten met de notabelen, of zaakkundig over de waarde van vee en veldvruchten redeneerend, en over landbouwmachines, liever dan huizend in zooveel-op-zooveel kubieke meter knapjes berekende, magere beton.
‘Wat is de Middenstand? Noch kapitalisme, noch proletariaat... Werken met eigen kapitalen op eigen risico... De kruim van de burgerij, de elite van den arbeidersstand...
“Wat eischt de Middenstand? Inrichting van het beroepskrediet en van het vakonderwijs... Kredietwaardigheid, gesteund op beroepsvaardigheid!... Beteekent een regeeringsverklaring meer dan een kiesbelofte?...”
Welk een rommelzooi krijgt iemand in handen die bij een arts of een advocaat in de wachtkamer gaat zitten lezen! Hebben die heeren, aan wie wij straks onze belangen, ons tandwerk of heel ons stoffelijk omhulsel toevertrouwen, dan geen psychologisch doorzicht of niet genoeg fantasie om te beseffen wat opmonterende lectuur met vroolijke, lichte plaatjes voor hun offervaardige kliënteel beteekenen kan?
Bij Providentia, Ridderlaan, 1, slingeren er althans geen slordige partijen drukwerk over de tafel. De vakliteratuur wordt er netjes opgeschoteld in het zakformaat van een drietal brochures, met de firma in vette kapitaaltjes op het kaft gedrukt.
Evenzeer bedreigd door het groot kapitaal, dat hem financieel en commercieel dooddrukt met zijn kartels, holdings en trusts, met zijn warenhuizen en hun periodieke opruimingen, als door het georganiseerd proletariaat dat het private eigendom nauwelijks eerbiedigt en het particulier initiatief tracht uit te schakelen, wendt de Middenstand zich op zijn beurt tot den Staat. Tot den almachtigen Staat die aan het kapitalisme het behoud van zijn monopolies, en aan de coöperatieven dat van hun economische voorrechten verzekert! Doch de zin voor onafhankelijkheid van dezen Middenstand, zijn vrees voor piet- | |
| |
luttige administratieve bemoeiingen, voor rompslomp en paperasserij (al zaken die het gewicht van de taxen en belastingen verzwaren!) boezemen hem een onverwinlijken afkeer in voor elke overheidsinmenging. De Middenstand is te fier om te bedelen. Hij wil zichzelf behelpen. Aan de tepels van de melkkoe-Staat legt hij zich niet te zuigen. In het volle besef van zijn waardigheid wil hij zijn problemen aanpakken en - oplossen. Contrôle van overheidswege aanvaardt hij slechts noodgedwongen, voor zooveel die het vrij initiatief niet belemmert...’
Is dit nu de werkkring van Dirk Meerendaels, dacht ik bij me zelf? En is dit kwasterig reclame-proza soms van hem?
Meteen dwaalden mijn blikken van deze dikke woorden af naar het magere heerschap dat eveneens zat te wachten. Een boonenstaak van een vent, met een slodderbroek, een groezelig boordje en een grooten rooden bobbel naast zijn neus. Hij bleek hier eenigszins van den huize te zijn - of vergiste ik mij in het spotlachje dat even om zijn lippen trilde wanneer ik van het prospectus opkeek? Ik houd niet van onnoozelen weerpraat met onbekenden en keek liever den anderen kant uit, onopvallend den verkenningstocht vervolgend dien ik al op straat was begonnen: langs den oudmodischen barometer, een Empire-klok die van streek was, en drie groen-bruine plateelen tegen het verschoten behang, met hun wijsneuzige banaliteiten: ‘Een eigen haard is goud waard - Oost West, thuis best - Zooals de klok thuis tikt, zoo tikt ze nergens.’ (Als ze dit laatste werkelijk meenen, moeten ze hun pendule ook bijtijds opwinden!)
Een bel ging, een stoel verschoof, een gecapitonneerde deur viel dicht. Iemand verliet het aangrenzend vertrek en de kale, grijskoele gang met niets dan een gietijzeren paraplustander en het bordje waarop een hand Directie en Kantoor aanwijst.
Of meneer Wibbels wou volgen? De boonenstaak zette zich in beweging, achter hetzelfde persoontje met een opzichtig lichte blouse, half typiste, half duivelstoejager, dat mij bij 't binnentreden zoo scherp getoetst heeft, van achter haar loket naar mijn naam en bedoeling geïnfor- | |
| |
meerd, en mij naar deze plaats verwezen. Ik begon mij af te vragen of Providentia het beproefde systeem van ten minste één-klant-in-de-wachtkamer als regel hooghoudt, toen de kwieke typiste weer naar binnen trippelde. Boven haar kleurig corsage glunderde zij ditmaal: Een paar minuten geduld, liet de directeur aanzeggen. Dezen meneer Wibbels moest hij er eerst uitwippen, had hij geschertst (haar wit gebit lachte bewonderend na!), dan had hij een hoop tijd voor meneer. Het behaagziek wijfje begon zoowaar voor mij te paradeeren.
Dit paar oogenblikken lang die er toch ettelijke zijn geworden, heb ik dan maar opnieuw in Providentia-brochures en prospectussen gesnuffeld, terwijl achter de bediendendeur een nieuwe vlaag van toetsengehamer losbrak.
‘Onder de problemen die voor den Middenstand van doorslaand belang zijn, mag dit van het Beroepskrediet ongetwijfeld als fundamenteel, als vitaal, worden beschouwd.
‘De wetenschap der Economie of Staathuishoudkunde houdt geen rekening met goede bedoelingen. Wij laten dus de nuchtere taal der cijfers spreken in volgende tabellen, waaruit ten overvloede blijkt dat, met een minimum van inspanning en feitelijk zonder risico, elke ambachtsman, elke winkelier, elke kleinhandelaar zijn eigen bankier en de bankier van zijn eigen stand kan worden...
(Aan de twee blaadjes klein gedrukte getallen, op zeven kolommen, gunde ik slechts een vluchtigen blik.)
‘Nademaal aldus mathematisch vaststaat dat het mogelijk is op coöperatieven grondslag krediet te bekomen en te verleenen, toonen wij in een tweede reeks tabellen aan hoe, naarmate de omvang van de transacties toeneemt en meteen het aantal deelnemers driehonderd benadert, de onderneming krachtiger wortel schiet. Providentia, de gelukkig gedoopte, brengt aan onze nijvere burgerschap de zekerheid van Beroepskrediet. Als waarborg steunt zij op geen panden (zij is geen hypotheekkantoor), noch op den naam en de faam van den voorschotaanvrager (wij weten welke poovere realiteit er achter menige schoone façade steekt!). Zij doet uitsluitend beroep op de kwaliteiten van Orde, Regelmaat en Voorziening van haar aan- | |
| |
geslotenen, die metterdaad, door de stiptheid van hun bijdragen, hun solvabiliteit en hun kredietwaardigheid bewijzen. Het hun verleende voorschot verschijnt derhalve als een belooning van de burgerdeugden bij uitnemendheid.’
Had Dirk Meerendaels nogmaals gefuifd? Hij zat met een pafferig gezicht en zware balken achter zijn schildpadden bril. (Tegenover een mogelijk protector paste het mij echter niet een wellicht onbescheiden vraag te stellen...) Of was hij in verlegenheid met zijn aanbod van enkele dagen her, na de vluchtige opwinding om de teruggevonden kameraadschap? Lag het, eenvoudiger, aan zijn ongeschoren baard?
De indruk van verademing toen ik zijn bureau binnentrad hielp mij over die aarzeling heen. Zelf genoot hij zichtbaar van mijn verrast opkijken naar deze groote ruimte waar alles keurig en luchtig leek na de banaliteit waaruit ik stapte. Metalen meubilair naar Weenermodel en lambrizeering van Kongohout, glanzend wit en blond, waarin de zwart gebonden wetboeken en jaargangen van een rechtskundig tijdschrift een welkome zwaardere toets legden. In zulk een omgeving klonk Dirks vriendschappelijke rondheid ietwat geforceerd.
‘Weet jij iets af van Providentia? Nooit van gehoord, waarschijnlijk. - Toch wel? Aangenaam! Want Providentia is mijn troetelkind. Providentia, coöperatieve vennootschap van sociale voorzorg door mutualiteit en studiecentrum voor de belangen van den Middenstand: dat ben ik! Dirk Meerendaels, beste, drijft daarnaast rendeerender zaken, maar Dirk Meerendaels is Providentia. Hier zie, lees deze drie boekjes eens door, dan weet je meteen alles van onze basis, onze methoden en ons doel. Eigenlijk had ik ze je beter vooraf gestuurd, tot je leiding en onderrichting zooals dat heet, dan had ik jou en mij een lange uiteenzetting bespaard.’
Niet zonder ironie verzekerde ik mijn oudschoolmakker dat ik mijn wachttijd niet in ledigheid had gesleten en reeds een en ander wist van den Middenstand (ik legde een hoofdletter in mijn stem!) en zijn probleem, w.o. dat van het Beroepskrediet als fundamenteel, als vitaal, mag worden
| |
| |
beschouwd. Een eigen opinie over de door Providentia gebaande en bewandelde wegen naar dit krediet hield ik er natuurlijk nog niet op na.
Hij nam mij op met oogen zóó hard of hij dwars door mij heen wou boren, maar zijn beslist te slap en te rood gezicht ontspande terstond. We gingen rustig om een rond tafeltje zitten, in twee clubfauteuils. Sigaren daagden op.
‘Je bent niks veranderd en je zal van ons beiden nog altijd de meeste punten halen. Geroken heb je inderdaad waar mijn stokpaard gebonden ligt. Spot er gerust mee! Maar die verwaarloosde Middenstand, gaat me na aan het hart. Idealisme en philanthropie zoo je wil... Doch daarover straks.
De schijnbaar ingewikkelde combinatie die Providentia heet, is glashelder tot op den grond. We zijn geen ordinaire kapitalisatie-onderneming: we aanvaarden geen gewone deposito's en kennen geen schuldbrieven. Met een hypotheekkantoor of een bank van leening hebben we niks gemeen. Met een levensverzekering evenmin, maar dat kan veranderen. - Wat Providentia dan wel is? Een gelukkige combinatie van de coöperatie en de mutualiteit, van de kredietkas en de spaarkas. Wie bij ons geld wil opnemen moet beginnen met zijn kredietwaardigheid te betoonen. Een anderen waarborg vragen we hem niet, dan dat hij zich bij contract verbindt gedurende een zekeren proeftijd, om de maand of om de week, op een bepaalden dag, een bepaalde som te storten waarvan het bedrag afhangt van het bedrag en den duur van de voorgenomen leening. Deze wordt hem dan in eens of beter in meer malen uitgekeerd uit het gemeenschappelijk Fonds, gevormd door de bijdragen van allen, en dit volgens eenvoudige regels als daar zijn de rangorde van inschrijving en de stiptheid van de stortingen. Eens zijn wensch vervuld, zet de geldopnemer zijn stortingen gewoon voort, in mindering van zijn beleeningsschuld.
Zie je klaar? Is het principe niet helder als pompwater? Alles gaat daarbij openlijk en eerlijk toe, tegen een billijke rente, volgens een actuarieel tarief. Het gemeene Fonds evenwel, kan zijn verbintenissen niet nakomen zonder regelmatige termijnbetalingen van de coöperateurs. Alleen
| |
| |
op die voorwaarde behouden we een basis voor onze, ik durf zeggen: menschlievende bedrijvigheid, van onderlingen bijstand.
Ik heb deze organisatie opgebouwd en leid ze zelf. Voor bedrijfs- en publiciteitskosten disconteer ik contractueel een bescheiden percentje op elke transactie: juist genoeg om mijn uitgaven goed te maken. Heel het land door, beschik ik over aanwervers die tegen commissieloon werken. (Je hebt er daar eentje gezien van de sjofele soort die ik afdank). De meesten zijn nette beambten, onderwijzers en zoo, die graag wat extra verdienen. Hun boekhouding: een schoolschrift, een gemoedelijke registertje. In moeilijke gevallen, en die komen dikwijls voor, kunnen ze best een raadgever gebruiken die ter plaatse nagaat hoe de vork aan den steel zit. Iemand die hun aan 't verstand brengt welke gegevens van belang zijn en welke niet; iemand die voorlicht, aanwakkert en contrôleert. Kortom, zoo 'n inspecteurspost: zou je dat passen? Ik vraag je geen onmiddellijk antwoord en zeker geen bedankje. Slaap er eens over, gelijk het begijntje. En geen onnutte complimenten: vooruit met de lans!’
Wat kon ik anders dan dien bedenktijd aanvaarden en me voornemen die actuarieele tabellen grondig te bestudeeren? Het begeleidend loflied op den Middenstand slikte ik op den koop toe. Menig punt dat nog duister scheen zou Dirk wel ophelderen: hij ontpopte zich meer en meer als een handige bliksem die den weg weet en de wetten kent. Toen zegde hij ook het bedrag van mijn eventueel salaris: veel te laag, gaf hij grif toe, als alles goed ging kwam er een aandeel in de winst bij. En dat er toekomst in de zaak zit, zou ik spoedig merken.
Hij belde, zijn rondboezemige tikjuffrouw glipte binnen. - Of ze een kopje thee wou klaarmaken, wat babbelwater voor heeren? (Dadelijk lachte zij al haar tanden bloot.)
Dit babbelen kwam in hoofdzaak neer op een alleenspraak van Meerendaels:
‘Een gemakkelijke job is het niet. Er is overredingskracht toe noodig, en de gave om bij den cliënt vertrouwen te wekken. Laat vooral den moed niet zinken: wat geeft dat, stank voor dank? Kredietlustige zotten loopen er genoeg rond, het komt er op aan het kaf van het koren te leeren
| |
| |
ziften. Niets is daartoe zoo doelmatig als een afwachtingskuur en het voorafgaandelijk bijdragen tot het gemeenschappelijke Fonds, om zich aldus een plaats in de rangorde van mogelijke kredietnemers te verzekeren. Bij den minsten achterstand verliezen ze immers hun plaats en beginnen weer van achteren aan. Bedenk de moreele waarde van zulk een clausule: hoe ze beroep doet op de edelste gevoelens en een echte scholing in de burgerdeugden is. Je vindt dat in een van de boekjes: Orde, Regelmaat en Voorziening, Stiptheid en Solvabiliteit. In een volgende editie zal ik mijn opvatting breeder ontwikkelen. Aan den grondslag van coöperatie ligt solidariteit, d.i. offervaardigheid voor den eigen stand. Geld afdokken op een oogenblik dat je er hoopt op te nemen, leert geduld en zelfbeheersching! Evenals het wachten op een rechtvaardige beurt. Onze flinkste elementen scheppen zichzelf de mogelijkheid tot een beleening op een moeilijk moment.
Geloof me, beste, het is een dankbaar thema voor een moralist. En ik hoop dat je me niet van hoovaardigheid zal verdenken wanneer ik me een weldoener, een vriend van de kleine luiden noem.’
Dirk Meerendaels philanthroop, daar had je 't weer. Hij sprak als een boek, maar het was naar mijn smaak toch iets te sterk gekleurd. In onze jonge jaren dweepte hij soms zoo, kon hij het belang van een zaak lang en breed uitmeten, opblazen, aandikken, zonder daarbij aan een charge te denken. Ik liet hem doordraven:
‘Merk wel! De meeste klanten melden zich aan, snakkend naar krediet als een visch naar water, tot alles bereid om een dreigende executie te keeren, een gapend gat te stoppen. Geen glimp vertoonen ze daarbij van de kwaliteiten die den Middenstand sieren. Interesseeren ze ons dus niet? Toch wel. Het komt er op aan onder deze afgestompte wezens diegenen te ontdekken die vatbaar gebleven zijn voor redelijke argumenten en edele gevoelens. Een heele kunst! Maar wanneer je zelf gelooft wat je vertelt, dan volgt de rest wel: niets is zoo aanstekelijk als een overtuiging. Het komt er op aan hun ingesluimerde goede hoedanigheden wakker te schudden, ze hun desnoods aan te praten.
| |
| |
Handelt een politiek man soms anders, of een reclame-directeur die, met bijna wetenschappelijke accuratesse, de massa suggereeren dat haar geluk afhangt van de vervulling van deze of gene - opgedrongen, aangeprate - nooddruft? Eerst de menschen naar de ziel tasten, ze vermurwen, aangrijpen, overweldigen: dan gaat een verkiezingsleus, een zeepmerk of een tandenborstel er in als koek! Wij, in Providentia, doen het met bescheiden middelen en met de beste bedoelingen van zedelijke en geestelijke levensverrijking: “Gij eerzuchtig ambachtsman, of benepen kleinburger, ik verzeker u dat gij als rechtgeaard middenstander zuinig, spaarzaam, ordelijk, stipt, etc. zijt, of kunt zijn; dat gij van huize uit deze deugden in kiem hebt meegekregen, ze zitten u in het bloed!” Onder de hoede van Providentia, onder de koestering van ons bevrijdend woord ontdekken onze cliënten ze dan ook in zich, en onderteekenen een contract. Dat is de macht van een Idee. De Idee van den Middenstand!’
- 's Anderen daags, na een woeligen nacht waarin actuarieele berekeningen over hoofdsommen, renten en wiskundige reserves door mijn geest spookten, op een achtergrond van instinctief verzet tegen philanthropisch geklets, besloot ik ten einde raad niet dadelijk bij Dirk Meerendaels aan te loopen. Noch in zijn toon en houding, noch in zijn breedsprakig betoog lag er een zweem van ironie die twijfel toeliet omtrent den ernst van zijn bedoelingen. Zijn apostolaat van den Middenstand was zelfbedrog in het ergste geval. En tegenover mijn zoogenaamd technische bezwaren (kàn dat: geld leenen van zichzelf? van een vooraf, door eigen bijdragen te vormen Fonds?) stelde mijn vrouw kalmpjes de voorafgaandelijke kwestie: of Providentia dan niet bestond en floreerde, of zijn directeur het niet breed liet hangen? Hoe kon dàt, als hij leefde van wind? Wel had zij bezwaar tegen het merkelijk lagere maandloon dan vroeger bij de Handelsbank.
Mede om de kinderen die raadden dat er een belangrijke beslissing op til was, ben ik na vieren toch naar de Ridderlaan 1, toegegaan. Met looden schreden evenwel. Naar het hoekhuis met de vele naamplaten, en een zelfde grijze limousine voor; de ijzer- en glazen deur; de ruime marmer- | |
| |
trap naar de kantoren van Providentia; tot bij de mollige juffrouw Claessens, wier frissche blouse weer te sterk opviel dan om bedoeld te zijn als kuische sluier voor haar boezemweelde...
Haar baas ontving me met open armen:
‘Jij neemt dus aan, vooruit met de lans!’
Hij veerde recht om me voor te stellen aan zijn personeel. Het kostte eenige moeite om hem te beduiden dat ik vooraf uitleg wenschte (‘Komaan, gewetensbezwaren!?’) en nog wat praten wou, ja, ook over het salaris.
‘Dat komt terecht, jongen. Dat is al in orde. Ik heb er over nagedacht: nu je aanvaardt, verdubbel ik mijn werkkring, ik loop al zoolang met uitbreidingsplannen rond. Je wordt binnenkort directeur van onze eerste filiale. Je bent er toch de man niet naar om je heele leven schrijvelaar en pennelikker te blijven. Over drie maand: verdubbeld fixum, met aandeel in de winst. En je bureau hiernaast. Bezit je niet wat geldswaardig papier - effecten, staatsfondsen om 't even - als borg? Je begrijpt, mijn Raad van beheer...
‘Eerst moet je vertrouwd geraken met de zaak, agenten en cliënteele: dat gaat best als inspecteur. De wetsbeschikkingen tot bescherming van de kleine spaarders leer je intusschen op je duimpje: wat kàn en màg, vooral wat niet mag en we dus schuwen als de pest. Ook heb je oefening noodig in den ietwat preekerigen toon die des huizes is, en in de knepen van 't vak. Zooals ik je ken gaat dat vanzelf.’
Hij ontstak een sigaar, ik bedankte. Nu er mij een lange, zelfbehaaglijke uiteenzetting te wachten stond, wou ik bij mijn positieve blijven, springensgereed tot verweer.
‘In onze tabellen (je kent nu brochure Nr 3) zijn alle berekeningen gesteund op ten hoogste 299 deelnemers. Waarom 299? Dat heeft een reden: eens daarboven beweert die moeial van den Staat zijn neus in onze papieren te steken. Verbeeld je: één aansluiting meer en het wetsbesluit op de kapitalisatie-ondernemingen wordt van toepassing. Noteer: Koninklijk besluit Nr 43, gedagteekend 15 December 1934; je hoeft geen rechtsgeleerde te zijn om zulke kapitale details te onthouden.
| |
| |
Van zoodra iemand na een deugdelijken proeftijd met een voorschot gelukkig wordt gemaakt, verandert hij van gewoon spaarder in geldopnemer, d.i. schuldenaar, tegenover het gemeenschappelijk Fonds. Automatisch schrijft onze boekhouder hem af. Maar het succes van onze formule: vertraagde kredietverleening na collectieve kapitaalvorming; het voordeelig rentepeil, dank zij de gelukkige verbinding van kapitalisatie- en aflossingstechniek, de geringe bedrijfskosten en de veilige belegging van alle tijdelijke beschikbare gelden, - maken het aldoor lastiger om ons tot 299 spaarders te beperken. In de jongste weken zijn we onmenschelijk streng moeten optreden tegen alwie maar één uur is achtergeraakt. (Heb ik je al gezegd dat we geen kwitanties laten innen? Het ligt immers in onze lijn, dat de aangeslotenen initiatief betoonen, met een postchèque of zoo). Behoorlijke candidaten met lage eischen en overeenstemmend lage geldmiddelen van een paar duizend frank hebben we moeten weigeren, of op hoop doen leven. Principieel weiger ik anders geen zoogenaamd kleine zaken, ook de geringste zijn interessant. Met een aanvraagformule tot aansluiting, houden we die aan 't lijntje en uit mijn eigen zak, buiten Providentia om, heb ik een aantal dringende voorschotten gedaan. Zoo gaat het niet langer: er moet een dochtermaatschappij komen, op denzelfden grondslag gebouwd, zelfstandig en toch afhankelijk van Providentia. Dus met hetzelfde personeel en in hetzelfde pand.’
Dirks bebrild gezicht helderde op. Hij stopte. Zichtbaar speurde hij, in den minsten trek van mijn gelaat, naar gevoelens van verwondering, van bewondering misschien. Het cijfer 299 dat geen 300 mocht worden, had mij niet bijster getroffen. Dat er zoo 'n vaart in zijn kredietbankje zat, verraste mij inderdaad. (Alles kon dus ten goede keeren, mijn vrouw zou triomfeeren.) Het onder één dak brengen van twee gelijksoortige ondernemingen gaf ongetwijfeld bezwaar, misschien zelfs gevaar: welk middeltje had hij daarop gevonden? (Dat hij er iets op gevonden had leed geen twijfel, zijn oogen glommen van slimmigheid.)
‘Is het je opgevallen dat ik hier een scherp hoekhuis betrek? Met twee, zegge met twee ingangsdeuren? Neen,
| |
| |
niemand heeft daar ooit erg in. Providentia, Ridderlaan, klinkt zoowat middeleeuwsch. Zou Resedastraat, 2, niet nog poëtischer geuren? En bescheiden zooals dat past voor een filiale. Twee afzonderlijke gelijkvloersche vertrekken, waar de cliënteel van moeder- en dochtermaatschappij uit elkaar wordt gehouden. Daarvoor zorgen juffrouw Claessens (een appetijtelijk kind, niet waar?) en een bordje op de deur. Achter die deur ga jij zitten. Boekhouding en correspondentie gaan voort gelijk nu, onder een ander hoofd; met vijf modellen van brieven: beleefd, voorzichtig maar pertinent, en juridisch in orde. Altijd dezelfde, maar telkens apart getikt en onderteekend. Dat spaart ook doorslagpapier en eindeloos gedicteer. Op hetgeen de post brengt, schrijf je het passende nummer en de bureaux leggen je 't gewenschte antwoord voor. Maar nu moet ik je voorstellen, straks zijn de vogels weg, klokslag vijf is sluitingsuur.’
Zoo ben ik, na zes weken inspecteur van de Providentia te zijn geweest, op de voordracht des heeren D. Meerendaels door een Raad van beheer tot gevolmachtigd directeur aangesteld van Labor et Securitas, voor Beroepskrediet en studie van de Middenstandsbelangen. De desbetreffende akte, met onze namen voluit, verscheen in het Staatsblad, bijvoegsel van 17 Mei jl., onder nummer 1308.
Nauwelijks van wal gestoken, telde Labor et Securitas 299 aangeslotenen, sekuur overgeteld, geen mannetje meer. Die hebben allen, de stommelingen, vrijelijk het modelcontract onderteekend, alsmede een formulier tot het bekomen van een leening uit het (toekomstig) gemeenschappelijk Fonds (hun eigen bezit!) waarop beschikt zal worden wanneer het de directie belieft (of beter: Dirk Meerendaels, hij houdt zulke beslissingen aan zich.) Zij hebben voor onbepaalden tijd stipte termijnbetalingen beloofd, om het bewijs te leveren dat zij deelachtig zijn aan, of ten minste vatbaar voor de traditioneele hoofddeugden van dien sympathieken Middenstand: Orde, Regelmaat en Voorziening, Stiptheid en Solvabiliteit (zie brochure Nr 3). Gedurende hun proeftijd moet een wijze directie blijk geven van menschenkennis en onderscheidingsvermogen niet alleen, doch ook van fantasie in de
| |
| |
motiveering van haar steeds hernieuwd uitstel in de ter leengeving.
Daarin zit hem het fijne van dit stelsel van vertraagd beroepskrediet door collectieve kapitaalvorming. Wie geld wil lichten moet (paradoxaal genoeg!) beginnen met zelf af te dokken: nauwkeurig uitgerekende maandelijksche stortingen niet alleen, maar ook een inschrijvingsrecht en een contributie voor lidmaatschap, buiten de gebruikelijke taxen en zegelrechten. Daarna mag hij wachten, wachten, tot hij normaal aan de beurt komt. Wachten duurt lang wanneer de nood groot en de kapitaalkracht gering is. Niet te vlot, en zoo luttel mogelijk voorschieten is echter de gulden regel van het huis. Dien rinschen appel moeten ze eerst doorbijten, doorproeven, doorslikken, leeraart mijn collega ende meester Dirk Meerendaels. Onder ons gezegd en elders gezwegen: het gemeenschapplijk Fonds blijft intusschen, zoogenaamd voorloopig, op zicht belegd in de bank die hij mede beheert, en waar het wel meer rendeert dan de arme deposito-rente die ons wordt uitbetaald.
Wee den sukkel die, onder welk voorwendsel ook, zij het slechts éénmaal één vervaldag achter geraakt! Dan ontvangt hij een bericht (modelbrief Nr 2) waarbij hij herinnerd wordt aan artikel 7 van het contract, naar luid waarvan ‘als tegenprestatie voor haar verbintenissen de vennootschap rekent op de geregelde storting van de overeengekomen bedragen.’ Met het ongenadig gevolg, dat hij zijn plaats op de ranglijst verliest en meteen zijn tot hiertoe geaccumuleerde kansen, of rechten, op een voorschot.
Stribbelt de betrokkene tegen, maakt hij te veel vijven en zessen, dan brengt modelbrief Nr 3 hem beleefd doch pertinent aan het verstand, dat het hem wettelijk, en overeenkomstig artikel 10, tweede lid van het contract, steeds vrij staat zijn stortingen stop te zetten. In het belang van de overige coöperateurs mag echter dergelijke eenzijdige opzegging het financieel beleid van de onderneming niet in verlegenheid, ja in gevaar brengen, zoodat hem dus in voorkomend geval een vergoeding zal aangerekend worden die het risico van zijn vervroegde terugtrekking vereffent.’ Wel te verstaan ‘volgens een billijke, op actuarieele berekeningen berustende formule, die de afkoopwaarde van
| |
| |
het contract ten allen tijde mathematisch bepaalt, en die lichtjes schommelt naar de momenteele mogelijkheden van wederbelegging op de locale geldmarkt.’
Alles rotzooi en bucht! Van afzetterij is er geen sprake, laat staan van woeker. Geworgd wordt de cliënt in geen geval, alleen geduldig geplukt en gevild binnen de perken der wettelijkheid. En het gerel over menschlievendheid en middenstandsdeugden dekt de heele lading.
Ook ik heb bezoekers leeren monsteren en vooral afschepen met een mooie zedepreek, looze beloften en, in het uiterste geval, een beroep op de sacramenteele Wet. Daarbij de wachtkamer op het oog houdend, waar tijdens het spreekuur ten minste één cliënt te antichambreeren zit en de technische literatuur in sereene ordeloosheid overal ligt verspreid: op den titel en een paar uitweidingen na, precies dezelfde als in de aanpalende Providentiazaal.
Meestal begrijpen de achtbare leden van den ten onrechte verwaarloosden Middenstand onze juridische subtiliteiten niet ten volle. Voor een gelukkig evenwicht tusschen hun tegenstrijdige belangen als kredietgever en kredietnemer, vereenigd in hun persoon, betoonen zij doorgaans een weinig ontwikkeld gevoel; en wanneer zij gebukt gaan onder den last van eenige termijnbetalingen kan het hun voor den bliksem niet schelen. Aan de vele kwaliteiten die, in afwachting dat er een leeninkje loskomt, in hun hart zoetreukig zouden moeten floreeren, hebben zij gewoon lak. Een enkele slimmerik wil soms den duivel te plat zijn en een voorschot afdwingen door vervroegde, verdubbelde, desnoods verdriedubbelde stortingen. Hiertegen pleit dat hij dit waarschijnlijk doet met elders (tegen woekercondities?) gelicht geld. Zoodat wij, zeer tot onze spijt, zulk abnormaal voorstel van de hand moeten wijzen, dat in strijd is met onze beginselen (modelbrief Nr 4). Blijft hij aandringen (een in 't nauw gedreven debiteur is koppig!), dan kan er, als tegemoetkoming en bizondere gunst, toch een toevoegsel aan het contract worden opgemaakt: met zegelrecht, taxen en een billijk percent voor de firma, valt dit duur uit.
Brutale bekken loopen er ook onder de leden van onzen verdienstelijken Middenstand; die voor één gat niet te
| |
| |
vangen zijn en mijn Labetsec (zoo heet ‘mijn’ maatschappij in den omgang) tegen Providentia willen uitspelen. Over de kromme sprongen van wie op twee paarden tegelijk wedden, maken Dirk en ik ons soms vroolijk. Zoo is het herhaaldelijk gebeurd dat wie bij hem geen onmiddellijke voldoening kreeg, regelrecht ‘mijn’ concurreerende deur instapte, om zijn hart eens terdege te luchten. Als een moderne kruisvaarder wilde hij bij Labetsec geld opnemen om zich bij Providentia vrij te koopen en het hem eens duchtig te lappen. Want men voelt zooiets dadelijk aan, niet waar, hier is de atmosfeer zooveel eerlijker en sympathieker; het rentetarief gunstiger; en (vooral!) er zal wel geen verraderlijke uitsluitingsclausule verscholen zitten in dat contract!
Met een stalen gezicht heb ik aldus de schromelijkste confidenties in ontvangst genomen van de elite van onzen ambachtsstand of de kruim van onze burgerschap, en het is voorwaar een heele toer om hun aan het verbouwereerd verstand te brengen dat beide coöperatieve kredietbanken altijd en overal in hun welbegrepen belang optreden, tot vrijwaring van hun collectief bezit.
Om den poen is het hun te doen. De zedepreek die ze ook bij mij te hooren krijgen, terwijl al hun hoop op een leening is toegespitst, slaat slechts een zeldzamen keer werkelijk in, meestal bij een tranerige huismoeder of bij een nieuweling op het glibberig pad. Onder den indruk van zooveel ronkende woorden, haasten ze zich uit de voeten, en teekenen wat men wil. Maar ook hun geduld wordt op een te harde proef gesteld, ook hun vertrouwen in de absoluut-rechtvaardige rangorde geraakt wel eens geschokt. Dan probeeren ze 't sentimenteel, met een beroep op mijn goede gevoelens (‘God zal 't u loonen, meneer!’); of op mijn portemonnaie (‘U zult het niet voor niet doen, meneer de Directeur!’). Dan dien ik te polsen en te raden wat er hapert, om het gesprek navenant te richten. Desnoods scherm ik vagelijk met de Wet, mijn vriend, zoo wil het de Wet: dat pakt haast altijd. Maar een minder gelukkig woord werkt bijwijlen als olie op 't vuur, plotseling barst dan de bom. Vooral in 't begin is me dat gebeurd, thans heb ik slechts een normaal percen- | |
| |
tage tegenvallers meer, bij wie geen zeem aan den baard helpt. Worden die al te grof en onhandelbaar, dreigen zij zelfs tot handtastelijkheden over te gaan, dan volstaat één lange druk op een verborgen schelknop om den boekhouder te doen opdagen voor een paar onderteekeningen (de forschgebouwde klepper boezemt ontzag in!) en den concierge die, als oud-uitsmijter van een danszaal in de Marollen, eveneens van aanpakken weet.
Schermen met het aandoen van een proces is nog de meest goedaardige vorm van intimidatie. Alsof er ooit één spoor van onbehoorlijke praktijken te vinden zou zijn! Ook mij zijn thans de wettelijke voorschriften vertrouwd die men niet straffeloos overtreedt en waarin de Staat van zijn verheugende bezorgdheid voor de belangen van de kleine spaarders laat blijken. Geen enkele tekst is integraal van toepassing op de dubbele structuur van onze coöperatief. Dirk Meerendaels verzekert dat 's lands overheid gerust nog een stap verder mag gaan, liever dan met allemansgeld nuttelooze Rijkskredietinstellingen op te richten; en dat hij wenscht binnen afzienbaren tijd, in een volgende editie van onze prospectussen b.v. (maar onze voorraad strekt nog voor jaren!), als ondertitel te kunnen vermelden: ‘Onder toezicht van den Staat’. Hij denkt er over een aanvraag in dien zin te richten tot het bevoegde departement.
Op sommige dagen neem ik mijn hoofd in mijn handen en vraag mij af: is heel dit bloeiende initiatief geen grapjasserij? Een afgedankt agent (een Limburgsch onderwijzertje dat - schriftelijk! - had aangeboden allerlei over de Providentia te verklappen indien de zooveel gunstiger bekende firma van de Resedastraat 2, hem in dienst wou nemen!) foeterde onlangs tegen vampiers en een boevenbende, die schuld zijn dat hij in een bepaalde straat van zijn stadje nauwelijks het tipken van zijn neus durft laten zien. Zoo 'n schoolvos kan soms vreeselijk muggeziften en pezeweven, dat weet ik wel, en deze had wijzer gedaan zich over zijn bijverdienste te verheugen en te leeren hoe men een post behoorlijk boekt. Toch voelde ik mij na zijn uitval den ganschen namiddag van streek.
‘Wat zit je daar weer te piekeren’, kijft mijn vrouw
| |
| |
dan 's avonds, wanneer we alleen zijn en de kinderen naar bed of op hun studeerkamer. ‘Alweer gewetensbezwaren?’
Begint mijn wederhelft aldus, dan weet ik wat me te doen blijft. Over het al of niet oorbare van de Providentia- of Labetsec-operaties heeft zij geen zorg: denk eens. Dirk Meerendaels, zoo 'n gewikst man van zaken! Verder: onze spaarpenningen, erg aangesproken na mijn maandenlange werkloosheid; het jong volkje in de dure jaren; en de algemeene onzekerheid in een malaise-tijd zonder uitzicht: dat zijn afdoende argumenten die ze weet te omweven met het spinsel van haar vrouwelijke logica. Waarbij haar leveranciers te pas komen, de kruidenier en de groentenboer inbegrepen, en de handel zooals zij hem kent: berust koop en verkoop niet altijd op een zekere, algemeen aanvaarde mate van oogverblinding en boerenbedrog? Kijk naar de eerste de beste etalage, in een grootwarenhuis als op een gewoon handkarretje, waar het gave fruit bovenop ligt; om over het dalen en stijgen van den beurskoers te zwijgen. Al zwendel en strooperij! Is een wisselagent soms van een beter hout gesneden dan Meerendaels die zijn wereld kent alsof hij ze zelf in elkaar heeft gestoken?
Dirk Meerendaels, hoewel we nu dagelijks omgang hebben (ook onze vrouwen schieten met elkaar op) - mijn ouwe Dirk blijft me een levend raadsel. Zijn leenerij brengt ten slotte geen schatten op, met zijn grond- en andere speculaties moet hij elders geld winnen gelijk slijk. Dat hij die zaken achter den elleboog houdt, vind ik normaal, al doorzie ik ze beter dan hij vermoedt. Is hij daarover zoo dicht als een pot, over het Providentia-systeem daarentegen kan hij zitten praten en preeken dat ik er bij denk: ècht zakelijk is toch anders! Hoewel geen uientapper, is hij allerminst een droge piet. Maar hij laat zich niet gaan, zijn zelfbeheersching verlaat hem in geen geval. Hoe joviaal soms ook, nooit geeft hij zich geheel bloot. Meent hij het ten slotte ernstig, of niet, met zijn moralistisch gezeur over ontplooiing van burgerdeugden, en zijn eigen roeping daarbij? Ik durf er geen definitief antwoord op geven. Want ook in geen onbewaakt oogenblik, of met een stevig glas op, heeft hij tegenover mij ooit laten doorschemeren dat zijn beide troetelkinderen humbug en huichelarij, of zijn stroomen van schoone woorden
| |
| |
niets dan stroop en faribolen zouden zijn. Je moet hem integendeel bezig hooren als hij op zijn praatstoel gaat zitten (en och Gottekes! of hij gaarne aan één stuk doorslaat!), over het algemeen belang en zijn menschlievende actie, over zijn gevoel van verantwoordelijkheid, zijn apostolaat in dienst van den Middenstand! Dan glinsteren zijn oogen, dan gaat er een fluïdum van hem uit. Om bij te zweren dat hij het ernstig en heilig meent.
Een perfect gesmeerde machine? Een cynisch roofdier achter het feilloos-starre masker? Of is Dirk gewoon-eenvoudig-eerlijk, met een geweten van het reinste hemelsblauw?
En ik daarbij, wat met mij zelf? Tot nog toe houd ik me van den domme en zwijg dat ik zweet, ook als ik me niets lekker voel. Gij die dit leest, ik bid U, breek den staf niet over mij!
Binnenkort wordt weer een dochtermaatschappij opgericht, zelfde adres (Ridderlaan 1, eerste verdieping). Zij zal Flandria heeten, en denkelijk gauw in Wallonië een huis- en etage-genoot vinden (Resedastraat 2), met een gemeenschappelijk bediendenkantoor van twee en een halve klerk. Na dit offer aan den geest der eeuw en den onafwendbaren eisch van cultureele autonomie, gaat de uitbreiding een anderen, meer traditioneelen kant uit: tot de oprichting van een Société franco-belge de prévoyance sociale par la mutualité et le crédit professionnel à l'intention des classes moyennes is in principe besloten. Over de keuze van de grensstad, als zetel, is Dirk het met zijn Raad van beheer nog niet eens. (Ik meen te weten dat hij zich in de Fransche wetgeving niet heelemaal thuis voelt.)
Zoodra Flandria opneemt (naam en adres van meer dan 299 candidaten-leeners staan al op fiche getikt en gerangschikt, maar hoe houden wij die brave lui zoolang aan 't lijntje?) schaf ik me een auto aan, een tweedehandsche, die zuinig rijdt. Juffrouw Claessens heeft er wel een, een tweepersoonswagentje, nu zij weldra tot hoofd van de Franco-belge wordt gepromoveerd.
Ik vermoed dat de vrouw van Meerendaels achter die verrassende bevordering steekt. Jaloersch of niet, die wil haar met fluweelen hand uit Providentia weg, en liefst zoo vlug en zoo ver mogelijk!
| |
| |
Wat niet weet, wat niet deert, met zulke histories bemoei ik me niet. Staan we eenmaal zoo ver, dan zal het mij een eer zijn mijn achtbare collega-directrice te feliciteeren, uit naam van het heele personeel. Champieter laten we komen, dien dag! En joviaal zal het er toegaan: ‘Dat de Franco-belge onder uw vrouwelijk, wijs beleid, moge groeien en bloeien! Vivat, floreat, crescat! Als nauw verwante maatschappijen van vertraagde kredietverleening door collectieve kapitaalvorming, hopen we steeds in hartelijke verstandhouding samen te werken. En te werken voor het heden niet alleen: ook voor de toekomst, en op een ruimer terrein dan dit van ons kleine vaderland. Aan gene zijde van de grens beschouwen we u als een voorpost, een fakkeldrager. De wereld in! om ze te overtuigen van de juistheid der inzichten van onzen geliefden voorman en baanbreker, den beproefden vriend van de kleine luiden, den heer Meerendaels. (Applaus gewenscht, dus hier eventjes stoppen.) De wereld in! om haar te winnen voor zijn, voor óns ideaal; en de helpende hand te bieden aan al wie 't verdient!’
JULIEN KUYPERS.
|
|