Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 1(1946-1947)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Trampschip Aan Hilaire van den Berghe Gij moogt zerk en chrysanten sparen, Ik had liefde steeds liever dan eer, - Mocht mijn naam op den boeg maar varen Van een zeilschip - er zijn geene meer. Laat mijn asch met de winden wegvliegen Of mijn lichaam verrotten in de aard; Doch mijn naam op de golven aan 't wiegen, Als doopnaam van een schip dat vaart! In een Oostersche, bezige haven Spellen kindren den oud-Vlaamschen naam; De dichter is lang dood en begraven: Het goed schip draagt zorg voor zijn faam. Was hij veldheer of een geleerde? Heeft hij wilde gewesten ontdekt? Een vorst, die een groot volk vereerde? Heeft zijn zang ergens weerklank verwekt? Ik mag op geen Vlaamsch reeder hopen, Daarbij 't is te veel gevraagd, Mijn naam zal geen zeeschip doopen. 'k Droom dat hem een binnenschip draagt. [pagina 56] [p. 56] En zoo zou hij Vlaandren doorreizen, En wordt 't geboortedorp aangeraakt, Een vrouw zal haar jeugd zien verrijzen Momplend: ‘Hij zwom hier wel eens spiernaakt’. Doch dit alles is ijlheid en dagdroom, 'k Heb te veel rond mijzelf gereisd, 'k Zat te staren van op een slagboom Naar een einder die immer deist. 'k Ben vermoeid en nog niets is voldongen, De Zuidwester woedt en ik speel op 't riet, 't Is een dagdroom in bastoon verzongen Weinig meer dan een nutteloos lied. En wat deren en zeeën en schepen, Als het hart op het anker rijdt: Men zal dra, doch onttakeld, slepen 't Oude trampschip, dat vaarde in zijn tijd. FIRMIN VAN HECKE. Vorige Volgende