Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 1(1946-1947)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Het weerzien O bitterst' aller bittre levensstonden, Toen 'k in de koele, witte gasthuiscel U in uzelf versloten heb gevonden, Zoo stil, mijn zoon, zoo zwijgend en zoo ver, Dat bei mijn handen niet meer reiken konden Tot waar gij laagt, als een gevallen ster. En toch, hoe zacht en schoon glom uw gelaat In 't scheemrig donker, jong als van een knaap, Die na het woelig spelen in de straat, Vond de volkomen rust: dien eedlen slaap, Dat zoo ik 't had gekund met d'hand te strekken, Ik u wellicht niet meer had durven wekken. Als in een droom heb 'k bij uw bed gezeten, Leven en dood en eeuwigheid gemeten In een wanhopig-teeder spraakloos turen, En met den wensch dat dit altijd mocht duren. FRANS DE WILDE. Vorige Volgende