juni 2009
Veergeld
Liggen we 's nachts met de doden die op ons gaan zitten
ons strelen met handen van talk bergamot en citroen
bij elke beweging levender: Han met de tanden
Mentja met puilende ogen, iets in ons haalt ze over
door te gaan, toe dan, aderen zwellen op
vellen als gedroogd bloemblad, een schrift van verwarring
verwijzing: nu wil ik mijn oma
Tsjoetsjoe, trillend, het ei van de struma beweegt
in haar hals en de hel breekt los, rent ze
met loshangend haar, de doden klemmen zich vast
wie zich verstopt kan nooit meer weg, blijft daar
dubbelgevouwen steken zwart in zwart - : liefje
slaap je? ik moet je smoren, jij mij tegelijk!
waar is je kussen, hoe laten ze anders los -
De ochtend wekt ons met geluid van vracht
wagens door de straat, de muren trillen
en we kijken naar buiten, het raam hangt scheef, in de verte
zien we de bergen, maar op de manier van de vlieg.
‘Veergeld 1’ maakt deel uit van een reeks die te lezen is in het tweede nummer van de achtste jaargang van poëzietijdschrift Awater, dat in de tweede week van juni zal verschijnen.