februari 2006
Met levensvragen
Soms, vaak eigenlijk (zelden niet), loopt de ezel in dood vogeltje ‘tegen dingen op’. Doende met mosterdpleisters en krammen, afkoelend, beseft het dat dingen hoge omwallingen hebben omdat het geen dingen zijn. Dood vogeltje identificeert ze als mensen en zelfs uit de Samaritanen onder hen kan veel mortel puilen. Eerst meende het dat het hier arrogantie betrof, maar aangezien de betreffing nogal veel identieks uitserveerde gaf dood vogeltje er de codificatie arrogantisme aan. Men bouwde zo eensluidend vanzelfsprekend aan hetzelfde dat bij gebrek aan besef de muur, vergaarde stenen feitelijk, onschokbaar werd opgeleverd.
Weinig tot niets vindt dood vogeltje, troonengel van den bloede, zo beledigend als nagewezen te worden op een these die het zaad der twijfel zaait. In concreto: dat het te wantrouwen is. Niets acht het zo onbewijsbaar als hets betrouwbaarheid. Ook trouwens voor hetzelf, cold case zijnde. Maar wellicht had het hetzelf domweg niet met een vinger moeten kruisen om een pijl te worden, in een alliantie met de tijd.
Als volgens Velimir Chlebnikov domheid, wijsheid en dwaasheid drie zusjes zijn, wie mogen dan hun ouders wezen? Daarover piekert dood vogeltje soms, misschien meer weerspiegelend dan bespiegelend, als het in een beving de panoramabocht kan houden en niet in een zandbank komt. Potsenmakend, in de regel in beslag genomen door klapperrataffaires, zet dood vogeltje – dat met de helm geboren niemand wist dan een tweelingbroer zonder vaste woon- of verblijfplaats – bij de roulette van het familiewezen in op intentie en detentie. Het balkt als een metafoor in klein kapitaal I-A.
Marc Kregting
‘Met levensvragen’ zal in februari verschijnen in de bundel Dood vogeltje. Vluchtstroken, bij uitgeverij Wereldbibliotheek.