Het vierde Olympisch zege-lied voor Psaumis, den Kamarineër, [die gewonnen had] met het muil-dieren span.
Keer.
Werper allerhoogste van den onvermoeid-voetigen donder, Zeus, - want uwe tijden onder schoon-luid-lier-gezang voortrollend, zonden mij tot getuige van allerhoogste wedkampen.
Als het gastvrienden goed gaat, kwispelen dadelijk de goeden tegen de zoete boodschap.
Maar o! Kronos' zoon, die de Etna hebt, winderigen last van honderd-koppigen geweldigen Typhon, neem aan om der Chariten wille dezen olympischen zege-optocht,