| |
| |
| |
Het tweede Olympisch zege-lied voor Theron, den Akragantijn, [die gewonnen had] met den renkar.
Keer.
Zangen, vorsten van de luid-lier, welken god, welken halfgod, welken man zullen wij zingen? Voorwaar Pisa is van Zeus, de Olympiade heeft Herakles ingezet, als eerstelinge van den strijd;
van Theron moeten wij spreken, om zijn zege-strijkend vierspan, door eer-schroom voor gasten rechtvaardig, de grond-vest van Akragas; de stad-richtende bloem van òp-geroemde voorvaderen,
| |
Tegenkeer.
Die, veel in het gemoed onderstaande, het heilige huis der rivier verwierven, en waren het oog van Sikelia, welvallig lot was òm hen in 't leven, aanbrengend rijkdom en geliefdheid om de ingeboren deugden.
Maar o Kronos' en Rhea's kind, Olympos' stoel bezittend en der wedkampen kop en het stroom-pad van den Alpheos, schik, verwarmd door gezangen, hun de voorvaêrlijke akkerlandouwen toe
| |
Toezang.
Ook voor het nog komend geslacht. Maar van de gedane
| |
| |
daden, ìn 't recht en tegen 't recht, nooit kon daar ongedaan maken ook niet de Al-vader Tijd wat eens is volwrocht. Wel kome er vergetelheid met gelukkiger lot. Want door goede verblijdingen ten onder gebracht, sterft het weergrimmige leed,
| |
Tweede Keer.
Wanneer de Moira van den god om-hoog-zendt het hooge geluk. Deze rede geve men na den schoon-troonenden dochteren van Kadmos, die groote dingen leden, maar néér-viel 't zwaar leed onder machtiger goeden.
Ze leeft op de' Olympos, geveld door den donder van Zeus' bliksem, slank-harige Semele, haar mint Pallas zeer en ook vader Zeus, haar mint de klimop-drager, haar zoon.
| |
Tweede Tegenkeer.
En ze zeggen dat ook in de zee, bij de zee-dochters van Nereus, aan Ino een onsterfelijk leven is toebedeeld voor allen tijd. Voorwaar der menschen doods-tijd-stip is niet bepaald, noch wanneer wij een dag, den zonne-zoon, met onbeknaagd heil vredig zullen ten einde brengen. De stroomen komen nu deze dan gene met gelukzaligheden en dan met moeizaamheden tot de menschen.
| |
Tweede Toezang.
En zoo brengt de schikgodin, die het erfelijk blijde lot van dezen hééft, mèt van-god-gesproten geluk ook mede ramp, op anderen tijd weer afwandlend; vanaf dat Laïos zijn noodlottige zoon, hem ontmoetende doodde, en het oud-gezegde orakel van Pytho vervulde.
| |
Derde Keer.
De scherpe Erinys zag het en doodde hem de mannelijke afkomst door den elkandren-moord: maar den gevallen Polyneikos bleef Thersander, in jonglings-wedkampen en in oorlogs-strijden geëerd, der Adrastriden huis helpende spruit: uit welks zaad wortel hebbende 't past dat Aienesidamos lofliedren en lierzangen krijgt.
| |
| |
| |
Derde Tegenkeer.
Want in Olympia ontving hij zelf het eergeschenk, maar in Pytho en op de Isthmos brachten de beiden-gunstige Charites òp de bloemkransen der twaalfmaal loopende vierspannen voor den gelijk-ervenden broeder. Want wie den wedstrijd beproeft en hij wint, hij wordt bevrijd van slechte gedachten. De rijkdom, door deugden versierd, brengt van dit en dat de gelegenheid, een diepe najagende begeerte ingevende,
| |
Derde Toezang.
Heldere ster, de ware lichtstraal van den man. En als er wezenlijk een is, die dat heeft, dan weet hij wel wat er komt, dat van de verscheidenen de hier onhandelbare geesten dadelijk boete doen; maar dat er een onder de aarde met vijandige noodzakelijkheid uitspraak doende wat zondigs in dit rijk van Zeus gedaan is, oordeelt.
| |
Vierde Tegenkeer.
Maar de goeden, gelijke zon in de nachten, gelijke in de dagen hebbend, zien een moeitelozer leven, niet de aarde doorwroetend met der handen kracht, niet het water der zee, gedurende dat leven, maar bij de van-goden-geëerden, die vreugde hadden in rechtschapenheid, hebben zij een tranenloos leven; genen dragen afzichtelijke moeite.
| |
Vierde Tegenkeer.
Maar wie het vermocht hebben tot driemaal hier en daar verblijvende, hunne ziel geheel van het onrecht af te houden, volbrengen den weg van Zeus naar Kronos' toren: dáár is der zaligen eiland, de oceaan-winden omwaaien het, gouden bloemen branden, dezen op het land aan schoone boomen, anderen doet groeien het water, met welker kransen zij zich handen en hoofd omkransen
| |
Vierde Toezang.
In de richtige raadzittingen van Rhadamanthys, wien
| |
| |
vader Kronos als mede-aanzitter voor zich bereid bij zich heeft, hij, de echtgenoot van Rhea, die de opperste zit-plaats van allen heeft.
Peleus en Kadmos worden onder dezen geteld; en ook Achilleus bracht, nadat zij Zeus' hart had bepraat, zijne moeder,
| |
Vijfde Keer.
Die [Achilles] Hektor heeft geveld, Troja's onverwinbren, onvelbaren steun, en Kyknos aan den dood gaf en Eos' zoon Aithiops [Memnon].
Vele scherpe schichten heb ik nog onder den el-boog in den pijl-koker, verstaanbaar sprekend voor de verstandigen; maar voor het gemeen behoeven zij tolken. Wie veel van nature weet is wijs, maar wie geléérd hebben, maken, onmatig in 't praten, als kraaien ijdel gekras
| |
Vijfde Tegenkeer.
Tegen den goddelijken vogel van Zeus.
Mik nu op 't doel den boog, wel mijn ziel, wien treffen wij nu weer uit mildlijk gemoed zendend goed-roemige pijlen? Span op Akragas den boog; ik zal met waarheidlievenden geest onder eede een woord spreken: dat de stad in géén honderd jaar, een man heeft voortgebracht, meer weldoend in gemoed voor zijn vrienden, en weldadiger met de hand
| |
Vijfde Toezang.
Dan Theron. Maar tot lofprijs komt walging, niet met recht hem gemoetend, maar door dolzinnige mannen, begeerende te bedillen en overschaduwing te brengen op de schoone daden der goeden. Ofschoon: het zand heeft geen getal; hoeveel vreugden Hij heeft gebracht aan anderen, wie die het zou kunnen zeggen?
|
|