De Nieuwe Gids. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
Anarchisten.Wij moeten meevoelen wat het anarchisme is, dan kunnen, moeten wij er vrede, verdraagzaamheid mede hebben als met een storm die onze bloemen knakt, onze huisgoten veegt, die wij onmogend zijn te keeren, al zou de lafheid en onze neiging tot rusten het willen. Wij hebben de Natuur, wij hebben de Wereld, of anders, wij hebben het Leven en de Menschheid, dan hebben wij de Ziel van die beiden, die wij niet kennen, wier bestaan wij alleen weten, wetende dat Zij ons doet en de Natuur doet zìjn, groeiende zijn, dat is wij hebben verschijnselen, voelen ze mee in verschillende orde: verschijnselen van natuurlyken, van menschelyken, van goddelyken aard. En achter die allen is het Mysterie. Waar de Samenleving begint houdt de Natuur op, de Natuur is de onschuld in leven en vergaan, met de samenleving begint de kentering en wisselvallige strijd van natuurlykheid en goddelyk-zijn, de menschheid het tienduizendjarige Beest en-god, waar de kentering en wisseling altijd blijft kentering en wisseling en nooit wordt Resultaat, de Aarde als het kamphart in den atmosfeer van engelen en demonen en op de Aarde voorwerpen van dien strijd: de Menschheid. | |
[pagina 388]
| |
Is de mensch alleen hij kan natuurlyk zijn, een plant, een bloem, een koe, een hond, een paard, het is bereikbaar dat de mensch alleen heilig dat is goddelyk zij, in de Wereld is de mensch altijd een anders gekomponeerd goddelyk beest, wisselend zich kleedend in de gewaden van zijn dierlyke begeerten, in de wade zijner heiligste verlangens, maar immer verkleurend, daar is geen mensch denkbaar die nog geheel beest zou zijn, hij ware gestooten uit de leving, er is geen mensch denkbaar die rondging onaantastbaar gansch-wit, puur-wit, god-mensch. En zoo is het niet te begrijpen, het Kristendom, voor wie niet weet diep in zich dat God-zelf is, het Eenige wat is en almachtig, is het niet te gevoelen zonder het Geloof dat Hij eenmaal in menschen-gedaante gezonden heeft Zijn Zoon dat is Zijn Wil en Zijn Liefde, en Kristus voor menschen zoo is het waarlyke Wonder, iets wat alleen van vorm was menschelyk, van wezen Heiligheid en Geest, en dat zoo de gansche Kristenheid, die in haar Geloof heeft de kracht sluimeren het leven met de Natuur en het beestgedeelte van het menschleven te puren tot een tweeden onschuldigen staat, de blijde Boodschap niet heeft beleden als het medegedeelde over een driewerf gebenedijd een heilig heilig men sch, maar als de onder bevend herinneren neergeschreven Daad van den Geest, den Heiligen Geest van de Natuur en van de Wereld en van het Zieleleven mysterieus, Daad in de Wereld der menschen aangepast aan die Wereld door het gedaanworden uit wat later sommigen zou schijnen een Mensch en wat toen ten tijde den beest-menschen die zich hadden gesloten, die niet meer groeiden, scheen te zijn een mensch, maar wat al enkelen toen ter tijd, later duizenden, later millioenen beleden te zijn de uiterste, de dichtsbije, de menschelyke afstraling van de Heilige Drievuldigheid, die alle tijden, alle godsdiensten, alle wetenschappen, die stand hielden zoolang er menschen waren die hunne vormverschijningen dóórzien konden, hebben gevoeld te zijn voor de Menschheid: Het Wezen van wat boven haar leeft en haar doet. | |
[pagina 389]
| |
Wij weten dit. Omdat het ons ingegeven is, en wij sinds hebben gekend en niet te voren: het GeloofGa naar voetnoot*) en de Macht en den voortdurenden Groei, wij weten dit even zeker en met de zelfde werktuigelyk dat is lichamelyk te gevoelen zekerheid als waarmede wij weten dat de zon geeft licht geeft warmte, als wij weten dat het water alle kracht inhoudt voor het lichaam, als wij weten dat de aarde is de spons waarin alle natuurleven wordt behouden, gefiltreerd en gestuurd naar omhoog, wij weten dit, zooals wij weten dat wat wij doen na het hoofdknikbewegen onzer Ziel is het goede en wordt van hooger hand geleid en is niet te stuiten, dat is wij weten dit door het te gevoelen, maar te gevoelen zoo innig, zoo diep, zoo teer, dat ons, kennend de waarde der Hollandsche woorden, het woord ‘gevoel’ daarvoor te sterk-natuurlyk, te rood, te zwaar toeschijnt, waarom wij, geloovende, zeggen dat wij het weten, dat is gevoelen als iets bijna wit van zacht-roode blankheid, etherisch van zoo weinig aan eenige wet van zwaarte en gewicht gebondenheid....... En nu, ware het Kristendom als de één wet voor geluk en voor kracht en voor groei niet in ons als een eeuwige bron-wel en ware niet het Kristendom, niet een leer (geen kwaad woord maar dezen menschen nog onverstaanbaar) maar een toestand van warme en lichte levensinnigte in ons en in de Wereld zooals die worden moet, en met een wil, die reeds alles heeft verinnigd en het geheele Leven heeft blootgelegd in den mensch en niet buiten hem, ware het Kristendom niet gepredikd en te belijden, wij zouden in deze wereld, die het Heidendom is, wij zouden met de daad van het lichaam met alle daden, wij zouden zijn anarchisten. Want de huidige wereld, deze samenleving, is gevloekt en gaat ten ondergang gedoemd, zij zelve is de meest | |
[pagina 390]
| |
volkomene anarchie, geen overheid, geen geestelykheid, geen dictatuur van keizer of koning, komedie de vorsten, komedie de kerken, en de centenaars volkskrachten, door het geld, het bloed van de Hel, omdat het volk nooit heeft geleerd, nooit heeft gevoeld, nooit heeft kunnen gevoelen wat het is de Liefde, het bloed van den Hemel en toch bloed behoeft, onder de macht van enkele Fausten van industrie of handel gebruikt voor werk Gode gevloekt, worden gebruikt om heel Europa, Amerika, straks Aziën en verder te maken tot een winkelarij van laffen uitwendigen praal en zielloozen pronk, alles in anarchie en de volkskracht, de eigen kracht het volk zelf als een last, kweekende gezwellen van moedeloosheid en rottende ziekten in den wil. O het is zoo begrijpelyk, ja hier is het woord, het is juist, het is zoo, het behoort zoo, het moet zoo zijn, dat die zich voelen leven waarachtiglyk, maar niet als wij buiten de Wereld, boven de Wereld mochten duiken, zichzelf breken van onder de massale mesthoop van de huidige instellingen der heterogeen in-zich absurde samenleving, breken zich uit, en met een scheur en een breuk en een barsting in die samenleving zich koopen het geluk in den lichamelyken dood. Maar dit is het dadelyk op het eerste gezicht, en dat niet te voelen kweekt weer vele dwazen, ambitieuze half-hoofdige hartelooze knapen, psychisch impotenten meestal en maatschappelyk teleurgestelden, die een gemeenschapsdienst maken van wat voor anderen was persoonlyken dwang en plicht: de anarchisten, bommen-werpers en moordenaars, zij zijn er en de vloek over de leving, waar kind-menschen hun laagste beest-sentimenten moèten uiten om zich zelven te blijven voelen, maar Het Anarchisme, een leer die zich baseert op deze daden, zulk een leer bestaat niet, zulk een leer is on-echt, aanstellerij, ongevoeld, verdoemd. De menschen kunnen gezamenlyk een passie hebben, het leven dat zij leven te maken zoo veel mooyer en ruimer en zwaarder, feller, dat het zoo veel mogelyk genoegen doet hun vermogen van aangedaan-worden (want ook dit is een vermogen), zij kunnen niet gezamenlyk de passie hebben | |
[pagina 391]
| |
het leven te breken en anarchisten van de leer en niet van de spontane daad, die zij niet langer kunnen binnen-houden, zullen weldoen zich aan te sluiten bij de socialisten, daar is een leer, hoe laag-materieel, hoe bekrompen, daar is een streven dat zich langzaam van daad op reflexie en van reflexie op een nieuwen daad geregeld voltrekt, anarchist-zijn is doodslager zijn, omdat men geen dichter is of artiest, en ook geen mensch van de onwezenlykheid en laffe leelykheid der kunstontkennende maatschappij-menschen, maar een mensch die zich-zelf voelen wil op den grond met een vrij hoofd hoog naar de lucht en die dit niet kan omdat hij verstikt en vertreden wordt, die dan losbreekt en met zijn lichaam doodt zijne psychische ellende, maar Het Anarchisme als leer het zou niet anders kunnen preeken dan het sluip-moorden van het geheele Leven. De tegenwoordige maatschappij vertegenwoordigd in regeeringen en parlementen is zoo leeg, zóo rot, zoo innig-impotent, zij is zoo dom. Niet dat zij ingaat tegen een ongevoeld socialisme van het woord der kennis van het schijn-weten en het dogmatisch meenen, het ongevoelde het niet weten, niet dat zij ingaat tegen de prostitutie, die ondergraving der ziel, niet dat zij ingaat tegen de journalistiek, die prostitutie van taal en gedachte, niet dat zij ingaat tegen de leelyke stijllooze leelykheid van bouwen, meubelen, ornamenteeren, kleeden, manieren, niet dat zij ingaat tegen vrijheid doodende anemische ambtenaren en verwaand-materialistische medici kweekende akademieën, niet dat zij de wan-smaak uitingen van geld voor goed houdende tentoonstellende winkeliers weet te temmen tot kundige zaakjes mans eenvoud, niet dat zij belastingen stelt of infamie op het kwanselen en loterijen op de effekten-beurzen, niet dat zij de krankzinnigegestichten en gevangenissen laat doorzoeken naar nieuwe vreemde menschen-levens door die van elders dan uit boekjes wetenschap hebben van wat is psychisch lijden, niet dat zij voor alle vakken en ambten vraagt naar geboren aanleg in plaats van naar goedkoopte zij, de Staat, die hier toestaat dat honderden strambeenige moffen goedkoopelyk en be- | |
[pagina 392]
| |
lachelyk varen als kapiteins op alle Hollandsche schepen, niet dat zij verplichtend stelt allen kinderen onderwijs in de beginselen der wijsbegeerte, niet dat zij een hiërarchieke orde maakt en opleiding van burger tot hoogsten staatsambtenaar, het koerst alles naar den Boréaas van het oogenblik, het loopt de spuigaten uit, ja de maatschappij geheel is een orgìe van anarchismen, en als luidklinkende die maatschappij tijdelyk reddende, wrekende daad laat men dan den valbijl tusschen het hoofd en de schouders bonken van een die haar perversen, haar gang naar den dood heeft gevoeld, maar die ze niet wilde medemaken omdat hij zijn zieleleven te lief had gekregen, en die benauwd zat zoodat hij breken moest voor zijn vrijheid. Die maatschappij is dom, want als er ooit een onaangename vertooning is voor artiesten, die weten hoevelen er omkomen door gebrek aan levenskracht hun door de maatschappij uit het lijf gezogen, en walgelyk voor het volk waar ieder individu zijne jongens-illuzieën van heerlyk-werkend te leven door den geldmeester voelt door midden-genepen, dan is het zeker die eene ganzen-geruchtmakende kreet van ontroerde, maar beroerd ontroerde verontwaardiging, die ook over Europa ging na het doodsch-bericht van den Franschen President, en het misdadig van hunne gemakkelyke zitplaatsen roepen van journalisten en andere psychische tafelschuimers om den moord van den moordenaar. En zoo voltrekt zich langzaam de dood van deze samenleving met die harer geweldenaren gezamenlyk, want zoo de eerste niet spoedig wordt een huis, waar ieder leven kan naar zijn gevoel waar de wijzen der causarum notitio dat zijn de wijzen-van-het-gevoel, bron van alle gebeuren, wetende rechters zijn over goed en kwaad en waar ieder vrij kan liefhebben wat schoon is, goed is en zoo gelukkig zijn in armoede of rijkdom, onbeteekenende zaken, geweldenaar na geweldenaar zal niet ophouden op te komen voor het verstikte ziele-leven, en als voor één Ravachol en één Caserio misschien tienduizend pennen en politieagenten zijn in beweging gekomen er zullen spoedig niet voldoende dezer | |
[pagina 393]
| |
ingrediënten aanwezig zijn om de honderden en duizenden die geweld gaan plegen bij te houden met waardeerend gekras en gesabel.
Maar wij moeten dieper intreden. Alles wat den mensch goed is, is hem eene resignatie. Den man is de maatschappij eene resignatie, den man is de vrouw eene resignatie en eerst daarna beek van liefhebben fontein van gevoel, en de hoogste resignatie en het hoogste heil tevens is den mensch: Godt. Ja elke daad is eene resignatie van eigen veiligheid, betrekkelyke zekerheid, rust. Alles wat wezenlyk is, is in wezen eene overgave en niet een doen-persoonlyk-positief, het is een doen-negatief, een gedaanworden-positief. Wij weten niet of wij altijd de kracht der resignatie zullen behouden, maar wel weten wij nu dat alleen bij het resigneerende zich laten groeien, zich laten worden, en als zelf intakt door-zich-heen zijne daden laten-worden is het eenige wat meebouwt in den wijden reuzenbouw van het zich voltrekkende Heelal, voor zoover wij luttelen het bestaande voelen, en dat de vooruit bewuste, de gewilde en dan in beweging gezette aktiviteit die is die het Leven breekt, met andere woorden dat terwijl het bouwen, het gedaan-wordend doen vindt zijn thermometer in de Emotie de aan-doening den mensch gedaan door het Leven, het leven-brekende aktief-zijn zoo zijn thermometer vindt in het bewuste Begrip. Aan de maatschappij-kant gezien is de anarchisten-daad, een gevoelsdaad, een drift en dus sterker, reiner echter dan de basis dezer geheele samenleving, het Begrip, maar aan den persoonlyken kant gezien, is wel de hartstocht van den anarchist echt, een gevoel, maar zijn moordende daad is de werktuigelyke uiting van een in mogelyk onbevlekt gemoed wan-levend Begrip. Want zoo is het. De Emotie is warm, vibreert, de Emotie kan door anderer vibratieën worden tot drift, kan worden tot Devotie, kan plotseling door natuurlyke invloeden van buiten worden | |
[pagina 394]
| |
tot nul, de Emotie groeit, zet uit en krimpt met het natuurlyke uitzetten en inkrimpen van het Leven om haar heen, de Emotie past in het Leven, neemt deel aan het Leven..... het Begrip niet. Het Begrip is koud, het beweegt niet, het is inert, het is in rust, het heeft alleen zwaarte en hardheid, het Begrip is de negatie van het Leven, het Begrip is de Dood. Het is bij elken daad, elk verschijnsel de vraag: was er Emotie of was er het Begrip. Het socialisme: - is het een gevoeld doen een gevoeld weten of is het een kennen, - de anarchisten zijn zij gevoeligen of begripsmenschen, d.i. als zij daden doen handelt hun ziel door hun lichaam of hun lichaam door zijn eigen verleden uit zich zelf, want de Emotie worstelt uit het leven van de Ziel zich uit en het Begrip evenals de memorie, de vrees, en de ijdelheid leven in het lichaam alleen. Nu wordt het socialisme waar het niet is militant, ik bedoel het socialisme in de leiders, een hanselen met begrippen: het begrip bourgeoisie, het begrip welvaart en geluk, het begrip der maatschappelyke gelijkheid, het socialisme wordt zelf en wil maken van de samenleving, dat doode harde ding dat òns niet aandoet maar dat de nervenlooze materie aandoet, scheidt en aanpast, verschikt en verkleedt, Het Begrip bij uitnemenheid gerealiseerd: de Machine. En laàt het dit doen, heeft de armoede nog wezenlyke waarde sinds het jaar 1, waar de rijken worden geweerd uit het Koninkrijk der Hemelen, nu nu het psychisch leven binnenin ons leeft even wild even rijk als het materieleven leefde in de Middel-Eeuwen en daarvoor? is de eenige realiteit voor ons niet ons psychische leven en wat is daarin ons huis, onze nooden, onze gezondheid, onze lusten, ja wàt is het Vleesch, waar ook leeft de Geest? een heerlyk werktuig, op zich zelve niets. Welnu als dat zoo is, dan is noch het socialisme noch het moord-doend persoonlyke anarchisme, zooals men te dikwijls hoort, uiting van een Idee, dus geestelyk, maar lichamelyk een reeks kennis een reeks daden om te verkrijgen vervul- | |
[pagina 395]
| |
ling der lichaamlusten, der lichaamsnooden, gevoeld is alleen het medelijden met het volk dat ziek wordt gemaakt, gevoeld is alleen den drang tot breken in den mensch, maar waar de Idee heerschte, zij zou den bourgeois-socialisten duidelyk maken dat het volk hun hulpje niet noodig heeft en hunne begrippen en theorieën niet, als het voelt dat het leelyk en voelt dat het onrechtvaardiglyk wordt genepen en benauwd, en zou zij den anarchist met zijn kromvingere handen tot worgen klaar de vingeren zachtjes recht strijkende leeren dat een moord doen is niet een doode maken maar een opstanding verhaasten, een roem veertienduizendvouden, een kracht om in dien leegen plaats te treden oproepend nieuwer en frisscher dan de oude. Een moordenaar verdient dan ook alleen den naam van zelf-moordenaar. En dit is de beteekenis van den anarchist, die verfoeiende wat verfoeilyk is in de wereld van materieële met het nuchter verstand met het lichamelyk gevoel benaderbare ellende, en niet hebbende in zich de open wonde der resignatie maar waarin als balsem vallen de droppelen van een hooger leven dan het materiëele, kennende de teleurstelling, de spijt het medelijden met zijn lichaam, d.i. kennende de opperste vrees, ontkennende de komende heiligheid uit armoede en vriendeloosheid ontkennende met zijn gevoel, omdat dit niet dieper gaat dan smart van de lichaamspijn, dan verfoeiende indrinkt het verfoeilykste: het Begrip, hier het wan-begrip dat het dooden van lichamen een aardeverwentelend feit kan zijn en iets anders dan een bezigheid voor afschuwelyke levensdilettanten, en zoo uit walging tot dat Leven, waarvan hij de stonden van innigheid en zielenopgroei nimmer heeft vermoed, zich zelf van dat Leven voor eeuwig berooft met de levens die in een begrip als: alle machthebbers maken misbruik, alle bezitters maken misbruik, alle machthebbers en bezitters zijn bourgeois etc., zijn ten doode door hem gedoemd. Maar de wanhoopskreten der wereld òm dezen, om de natuurnoodwendige aanwezigheid van menschen, gevoelig | |
[pagina 396]
| |
en het goede willend, maar niet geleerd hebbende tot zichzelf in te keeren en het goede niet kunnend in die geheele maatschappij impotent van zich zelf vretende benauwing, dan wordende de perversen van enkele oogenblikken, dat zij belijden de gemoedsperversiteit: het Begrip... de rochelende geluiden tienmaal afgrijselyker dan de daden dezer tijdelyk-verdwaalden, de stervensreutelingen eener maatschappij van voor geld-biddende priesters, en voor lichamelyk gemak zich vernederende veerlooze kippen, die hier als deze uitgepengelde scheef-zichtige mal-buikige anemen rondloopen als winkeliers, ambtenaars en lanterfantende beroepsartiestjes en koerantiers der negentiendeeeuw, ze zijn alleen voor enkelen die hooren door hen heen een flauw geroep om waar nu zoovelen beloften doen de menschen-wereld te maken weer tot een gerealiseerd begrip, een sociale machine van lichamelyk gemak en werktuigelyke weelde voor allen, er op andere wijze voor allen die Ziel hebben komen enkelen, kunstenaars die zich vergeestelyken, geestelyken van Kunst om eerst te doen gevoelen kalm helder dat wat Kristendom heette tot op heden was den tweeduizend-jarigen langzamen ondergang van het Heidendom, ook schoon, ook heerlyk, maar buiten den mensch,Ga naar voetnoot*) en om dan in Woord en Daad te leeren dat het niets is de Realiteit bij die innige werkelykheid van het leven der Ziel, dat drenkt alle levensbewegingen rondom en dat met zijn eigene teederder wetten in ons is de binnenafspiegeling van eene werkelykheid, onbestaanbaar misschien voorloopig maar van een werkelyken staat van maatschappij die volmaakt zou zijn door natuurlykheid, menschelykheid, en genade, drie-één.
22 Juli '94. |
|