De Nieuwe Gids. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
De Redaktie aan den lezer.Ga naar voetnoot*)Van de litteratoren en kritici bedrijven enkelen tegenwoordig ook politiek. Zij moeien zich niet in socialisme of anarchisme, zooals in Frankrijk, maar zij moeien zich politiekelyk in het doormijnen van anderer maatschappelyken ondergrond, zij doen - het is verkeerd daar doekjes om te winden - zij doen aan politiek niet ter handhaving hunner artistieke overtuiging, zij doen aan politiek... om den broode. Eenige oud-redakteuren van de nieuwe Gids, - de oude Gids, - eenige oude medewerkers van de nieuwe Gids ìn de oude Gids. Al mochten wij om de volgende woorden die niets met litteratuur hebben te maken, het litterair vertrouwen van het Volk verliezen, enkele sluijers van maatschappelyke verdorvenheid en onoprechtheid moeten opgelicht worden. Men versta elkander wel, en trachte niet met een: dit-gaat-niemand-aan, zaken te bedekken, die slechts getuigen van karakter-slapheid of verkeerde berekening bij menschen die, - het respekt voor dezen een oogenblik ter zijde - met maatschappelyke middelen hebben gewerkt en misschien nog werken om de maatschappelyke stelling van den Nieuwen | |
[pagina 129]
| |
Gids zooals die thans is, te ondermijnen, d.w.z. zooals die, een gevolg der litteraire regeneratie die het tijdschrift in den zomer van '93 onderging, noodwendig heeft moeten en mogen worden. Betreffende eene bijkans gelukte poging van twee der oprichters zelve van dit tijdschrift, beiden, de eerste sedert een vijftal jaren, de tweede sedert Oktober '93 niet meer behoorende tot de redaktie of de medewerkers-groep, een pogen geweld-dadig om buiten den eigenlyken oprichter, die van niets wist, en buiten de bestaande redaktie om, eene aflevering de wereld in te zenden, die dan hùn Nieuwe Gids zou zijn en niet de Nieuwe Gids zooals die noodzakelyk van zelf is moeten worden, een pogen dat - overigens met eene prijzenswaardige en volgehouden aktiviteit bedreven, - mocht worden verijdeld, dienaangaande behouden wij ons voor in een eerstdaags bij Versluys te verschijnen vlugschrift, de waarheid mede te deelen, de waarheid, toegelicht met documenten en korrespondentieën, en moeten wij dus voorloopig zwijgen, verwijzende belangstellenden en geabonneerden, den lezer, naar eene advertentie aan het einde van dit nummer. Dit voorloopig betreffende het gevaar, dat de Nieuwe Gids heeft bedreigd aan een kant, vanwaar het allerminst te verwachten was. Thans wat den ouden Gids belangt. De heer J.N. van Hall schijnt hier de man te zijn, actief werkende tegen den Nieuwe Gids langs twee wegen, die beide leiden naar: het behoud van zijn tijdschrift voor de litteratuur, een streven naar een doel dat ieder gaarne ook door den heer Van Hall bereikt zag, ware het niet inderdaad onmogelijk gebleken dat in ons kleine land twee tijdschriften onafhankelyk van elkander bestonden, elk vormend een middenpunt van litteratuur en is men dus meer geneigd den heer Van Hall een spoedig mislukken zijner pogingen toe te wenschen. De eene weg, het eene been, waarop de heer Van Hall thans gaat, is eene uitgave, die binnen kort bij Van Kampen | |
[pagina 130]
| |
zal verschijnen, eene zak-, school- of luxeuitgave, wie weet, van moderne verzen, van Jacques Perk, van Hélène Swarth, van Verweij e.a. De heer Van Hall zal bij deze bloemlezing wel een verklarende voorrede, of een ophelderende nooten-reeks vervaardigen, misschien een tournooi met zijn verleden houden, waaruit dan de moderne Van Hall in het zilveren nieuw-gepoetste harnas zijner veranderde litteraire konfiktie als ridderlyke oom van het moderne dichterschap, zegevierend te voorschijn trede. De tweede weg, het andere been, is de medewerking, die de heer Van Hall, in dezen als kritikus représenteerende de redaktie van den ouden Gids, zich verzekerd heeft van geen andren dan twee oude en getrouwe medewerkers van den Nieuwen Gids, zooals die was vóór October 1893, zelf, van de heeren Van Deventer en Veth, eene medewerking anderzijds wellicht bereidwilliger verleend naar het meerder aantal brooze polemiekjes nu en dan in dit tijdschrift, zooals het nù is, tegen beide heeren gevoerd. Op deze twee beenen wandelt de heer Van Hall - en wij wenschen hem goede reis - naar waar zijn toekomst nù ligt, naar zijn doel: het behoud van de oude Gids. Want, het zal voor ieder duidelyk zijn: het pleit is thans beslecht, de Litteratuur en de Kritiek van den ouden Gids is bijgedraaid, en het nemen van dezen prijs, wij bedoelen, het bezetten van de litteraire plaatsen in den ouden Gids door krachten die althans eens behoord hebben tot het gloednieuwe, is een zaak geworden die van zelf verloopt, die wij gerust kunnen overlaten aan den tijd. Maar toch gelooven wij, hoe ongelukkig het gezicht ook zij, dat deze beide beenen van den heer Van Hall mank gaan. De wijze van zijn meerder of minder artistiek-inzicht in de dingen, die gebeuren tijdens zijn letterkundige jeugd is in elk toongevend voor zijn volgend streven, en zoo zullen zoowel de heer Van Hall en misschien nog anderen, die positieve, als de heeren Veth en Van Deventer die negatieve concessie's doen bij elken nieuwen streek van hun pen meer en meer afraken van den waren weg, die voor elk mensch | |
[pagina 131]
| |
ligt als een rechte lijn vàn zijn jeugd voor zich uit. Noch de heer van Hall, noch de heeren Veth en van Deventer kunnen zoo-doende leveren echt werk en het zal hun moeilyk vallen onder zulk werk echte menschen te blijven. Dit hadden wij even te zeggen. Ten eerste den lezer gerust te stellen over de gezondheid van dit tijdschrift, dat onder gunstige omstandigheden een nieuwe faze schijnt ingetreden, ten tweede hem belangstellend te waarschuwen voor uitingen als bovengenoemden, die alleen aan het letterkundig-kritiek-leven in ons land kunnen deelnemen, zoo zij blijven onecht in wezen en in daad. Om tot slot mede te deelen, dat wij een maand overspringende in de voortaan geregeld-tweemaandelyksche uitgave van ons tijdschrift, deze aflevering hebben gedoopt, die van Mei 1894.
De Redaktie. |
|