De Nieuwe Gids. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
‘Rhodopis’ opgevoerd.Het grootste geluk van een dichter zou zijn een drama geschreven, te geven aan menschen in de werkelykheid op het tooneel. De smarten en vreugden op het tooneel gebeeld, zijn niet die van het publiek en die weergegeven, maar de smarten en vreugden van des dichters eigen-innigste binnen, en waaromheen hij deze zóó alleen schoone, zóó alleen goede vorm, zijn Drama, maakte uit het allerbeste wat zijn hoofd en zijn handen vermochten, omdat hij het leven in zich waardig vondt uit te zeggen, maar dan in vormen wier heiligheid, wier zuivere hartstocht in die kleuren en die klanken, wier reine kontemplatie in die lijnen en die melodieën en niet anders, tegelijk moeten beschutten en kenbaar maken de heiligheid, zijne heiligheid, van het drama-inwendige. En de verbeelding ziet die vormen, zoo als zij uitdrukken het gevoelen en het weten van den maker - de moeilykheid, die er eene is van kneedbaarheid der materie, komt dàn: die verbeelding, tot verbeeldende werkelykheid te maken, en wij staan voor de groote vraag, de verzoening te treffen tusschen den dichter en de regie, den komponist en den kapelmeester.
‘Rhodopis’ is het eerste Hollandsche drama, dat de nieuwe letterkunde heeft voortgebracht, of ànders: het was vóór dat | |
[pagina 119]
| |
deze letterkunde was - de dichter schreef het in 1878 op zijn 19e jaar - ‘Rhodopis’ is de overgang van het Hollandsche drama van Vondel op het Hollandsche drama der toekomst, want ons land wacht meer dan dit werk, en vooruit zien wij een breede rij van treurspelen en blijspelen, latent thans levende in het hart van dit volk en is, maar eerst later - omdat er eerst goede dramatiek moet zijn voor er een goed tooneel kan komen - een vaderlandsch tooneel te verwachten, waar niet meer sprake zal zijn van beroep of vaardigheid maar van roeping en van kunst. De publieke opinie, en een muzikant als de heer Sweers is, mogen Rhodopis voor duister verklaren, het is en blijft voorloopig het eerste en eenige nieuw Hollandsch drama, dat waarlijk dien naam verdient, en wat het mist aan éénheid (het is trouwens onvoltooid), eenheid van konflikt, waar elk konflikt (het stooten van menschen-ziel tot ziel en van den mensch tot het ondeukbaar en onduwbaar tegen hem aanleunend Leven), baart een nieuw konflikt links en een nieuw rechts, tot die allen opgevoerd worden in één opperst konflikt, dat de geziene en reeds medegedeelde realiteit het hevigste belicht, en tegelijk deze is opvoerende naar één plan hooger, het onbewuste doel van het drama zelf, wat Rhodopis te dien opzichte moge ontbreken voor weinige wijzen en gevoeligen, die deze letterkunde medemaken, dàt vergoedt het meer dan honderdvoudig boven het publiek, hetwelk gemis aan eenheid niet voelt, vergoedt het in de deelen van het geheel, in de rijen, in de dialogen, in de alleen spraken door de ontroerende opwentelingen van diep en dieper menschelyke gevoelingen en door de verscheidenheid der elkaar tegengestelde wijsgeerige twijfelingen, vermoedens en waarheden, die hier elkander afwisselen, de een na den ander en den ander weer na den een, en meer en in drommen voort, drommen dronken dan van passie om de waarheid, die zij telkens meenen gevonden te hebben om ze verloren te zien en ze een oogenblik later weer van zelf terug te vinden, drommen dan hartstochtelyk schrijdende voort maar altijd in het breed-gehouden voortstoeten, den | |
[pagina 120]
| |
zwaar rythmischen gang, en de wijde vol plechtige plooien zwellende gewaden van deze rustige bewustheid van gevoel, van deze meesterschap over het tegelijk opene, tegelijk dreunende Hollandsche vers. Want ‘Rhodopis’ is de zwoele benauwende met wanhoop-bliksemen nu en dan doorflikkerden zomer-voor-avond van den nieuwen dag onzer Taal, ‘Rhodopis’ ís geen kinderwerk, en wie eensGa naar voetnoot*) voor die het hooren wilden zeide, dat Rhodopis het eenige puur-goed litteraire werk was van Willem Kloos en het latere minder, hij heeft in zooverre gelijk dat het latere werk geheel anders zijnde van ziels-ondergrond en zoo noodwendig ook van vorm, de vergelijking met Rhodopis niet van noode heeft en Rhodopis zelf puur-goed is.
De opvoering van dit drama door bemiddeling van het bestuur der maatschappij ‘Arti et Amicitiae’ is een gebeurtenis. Het is een bewijs, dat de publieke opinie reeds onbewust weet in welke richting zij zoeken moet bevrediging van het verlangen naar een nieuw Tooneel, en het oordeel over de wijze van opvoering, is zoo tegelijk de thermometer die wij aanleggen aan het vermogen der kunstvrienden, om eens iets goeds tot stand te brengen, als aan het vermogen van eenige jonge vrouwelyke tooneelspelenden en van een er bij het Amsterdamsch publiek, naar ik meen gehoord te hebben, reeds sinds lang ‘er ingegaan’ muziek-kompon ant. Eigenlyk komt hier nog een schilderskwestie bij, n.l. deze: wat de schilders, aan wie om het kort te noemen de gezichts-regie was opgedragen, naar blijkt uit de door hen vervaardigde gezichts-omlijsting van het drama, (een kwestie van kostumen, achtergronden, doeken, de plaatsing van het koor, grime e.a.) wàt deze begrepen van het geheel en de deelen der Verzen, hoe diep zij zich konden verdiepen in het geschrevene, d.w.z. hoe ver zij zich konden assimileenen aan de gezichtsverbeelding, die de dichter zelf bij | |
[pagina 121]
| |
het bewerken van zijn drama had... - de eerste der drie zaken van belang bij het verlangen naar een juist d.i. van visie, klank en rythme synthetisch eindeffekt op het tooneel - maar van deze kwestie zwijgen wij vooreerst omdat zij van minder belang is voor de litteratuur dan wel voor de persoonlykheid der schilders, die hier medewerkten zelve, terwijl de toestemming van een hunner ons juist in staat stelde eene generale repetitie van ‘Rhodopis’ bij te wonen, deze beöordeeling te schrijven, en de welwillendheid hier dus eischen stelt, terwijl het hier ook: weer betreft wat m.i. de met alle zorg voorbereide opvoering toch heeft doen mislukken, een hoofdfout in wie dan ook, dat niet den dichter zelf is verzocht, de regie op zich te nemen.Ga naar voetnoot*) Toen aan Goethe gevraagd werd de Götz von Berlichingen voor het tooneel af te staan heeft hij zich in den loop van een jaar op de hoogte gesteld van het vermogen dat het Tooneel dier dagen had om zijne verbeeldingen te realiseeren, hij heeft zich genoodzaakt gezien hier en daar den tekst of de situatie te wijzigen enz. enz., waardoor hij bewaard is gebleven voor hetgeen Kloos overkwam, wiens Rhodopis eerst is verknipt, toen in een lijst van egale bijna mondaine tooneelatie is geplaatst, terwijl - alleen, in dit inderdaad moeilyke en exceptioneel geval, ergerlyk - muziek, stukken, brokken, lappen, vellen, een katoenen deken muziek is gekomponeerd door iemand, alles minder dan een geestverwant van Kloos, waar enkele sobere, en enkele wilde klanken hier en daar van wat klassieke cythersnaren de den toehoorder uit de andere zijne stoel-buurman-en eigen-leven zijne te-vergetene realiteit in den ring der aandacht sluitende en diè muziek-bedoeling bij een drama alleen hebbende begeleiding van spel en spraak hadden kunnen zijn. - Alleen kon ik niet nalaten eenigszins verdacht verlegen te worden, bemerkend dat een ouderwetsch hollandsche | |
[pagina 122]
| |
leeuwenbek als bron diende aan een Griekschen wel, dat de stadsachtergrond eene naspeurlyke overeenkomst vertoonde met een plaat uit Kiepert's-klassieke-bouwvallen-atlas en dat de kuiten van den Griekschen krijgsman bedenkelyk dun en merkwaardig blank waren, zaken waar men overigens aan went.
Een onbewuste gang dus naar het goede door de keuze van drama,... een algemeene en alles beheerschende fout, door het leven te willen inrichten van een drama, dat een eigen leven heeft, te kennen aan de verzen en alleen intiemer bekend aan den dichter zelf, en deze fout gedetailleerd: 1e in de schildersfout, de kleinste, bij zooveel toewijding, niet vergefelyke, maar te verzwijgene fout, - resten de fouten (want na dien hoofdfout is er niet een dertigste lood mogelykheid dat één mensch ook maar even de spraak en de gebaren en den toestand der dichterlyke kreatieën zelve heeft kunnen zien, en dus iemand zeggen kan dat hij nu ‘Rhodopis’ heeft gezien) de fouten in de gebaren en de spraak der spelenden, en... die barbaarsche van een doktrinaire hulp-onderwijzersmuziek als arrogante, afleidende, zonder eenige toewijding of maar ge negenheid eventjes in elkaar gelegde akelig-weeë devotie-, passie-, smart-, vreugde-, gedachte-, geestigheid-, gemoedelykheid-, vernuft, maatschappelyke degelykheid-, eruditie- ..absoluut-herzenloozemu ziek. Dit is te gek, die muziek, en dat er niet plotseling 20, of dertig of veertig jongelui, oudelui, bedaarde heeren, bejaarde dames opsprongen en riepen en schreeuwden, sisten en floten en met hoeden en handschoenen en stoelen wierpen op de muzikanten en van de muzikanten op den orkestmeester en van den orkestmeester op de commissie, dat het Spui niet overliep van de verwenschingen eindelyk op het hoofd van dezen allerongelukkigsten van alle vermaledijde onheilsmuzikanten, van wien men mij het geheele leven door te vergeefs zal zeggen dat hij een fatsoenlyk man is - het kan misschien alleen als blague in aanmerking komen, voorloopig zij alleen medegedeeld, dat de muzikale beschrijving van | |
[pagina 123]
| |
het bacchanaal in het titteletettittele van de violen, het phum, phum, phu-phu-phum van de bassen bij een aangehouden op-en-neerhijgen der violoncellen hì-hà hì-hà hì-hà eene welwillende waardeering van den orkestmeester en eenige klapjes uit het publiek ontving, die van minder zachte en minder blanke handen tikken op de billen moesten zijn van dezen aartsknoeier, ik bedoel van den heer Sweers, die met een dusdanige toewijding en op zoo loffelyke wijze zich kweet van zijn taak, hem door het zich op dusdanige wijze voor 50 jaar blameerend en encanailleerend Comité voor de uitvoering etc. etc. opgedragen. Ik wil maar zeggen hoe het mij verwonderde, dat Kloos en ik en nog iemand de eenige waren, die hun lachen niet konden bedwingen. De wanhopige pogingen die de heer Sweers, een soort maan-eklips van muzikant, deed om zijn verlegenheid met Rhodopis te verbergen onder een soort brutaliteit van te heete poffertjes, die hij als brandend-melankolieke vraag-teekens slingerde in de gehoors-monden der om Rhodopis roependen, ze waren griezelig als een troep krieuwende alen in je bed, wanneer je de dekens opslaat, het waren ezels-ooren van een diergelijke lengte dat je er rijwielbanden van kondt maken of brandweerslangen, het was een ontlasting alsof een geweldig groote kikker plotseling ontplofte met heel het verleden, heden en toekomst van zijn gekwaak en er was een duivelsche lust in mij om de beenen van mijn buurman tot toeter en zijn hoofd tot trompet te maken en dwars over de zittenden heen door diens murmelend en ziedend ingewand de Maliebaan te blazen. Wie in den heer Sweers gelooft, gelooft alleen in het eenigszins ontoereikend pogen van eene bejaarde dame om boegspriet te loopen.
Weinige uren na het bijwonen der generale repetitie op Maandag 30 April heb ik het vorige opgeschreven als vanzelf en zie nu dat mathematisch eenzelfden afstand is tusschen | |
[pagina 124]
| |
den ernst van het begin en den waanzin mijner laatste woorden als tusschen ‘Rhodopis’ en deze uitvoering. Het is zòò opgeschreven, de eerste, de zuiverste indruk, en zij bedoelt niets en zou allerminst graag de feestvreugde in Arti willen verstoren.Ga naar voetnoot*) Maar dit geval is ernstiger dan men meent. De voordrachten van den heer Royaards e.a. hebben het eerst de nieuwe letterkunde in het publiek gebracht in het klein, hier komt het eerst een groot pogen en een groot mislukken en de toehoorders zijn waarachtig in staat het aan de duisterheid van de moderne litteratuur toe te schrijven als zij niets, niets mee naar huis namen dan eenige gezichtsindrukken - omdat de heer Sweers eenvoudig weg met zijn vooraf- en tusschen geschal en getetter, met zijn hinderlyk aanbrengen van flikjes met den hoorn en piepjes met de fluit, met zijne (de onoorspronkelykheid der themata daargelaten) romantieke, of weekelyk, of al te doorzichtig gemotiveerd dissonantisch klinkende melodietjes voor de Reien het onmogelijk heeft gemaakt een geluidsindruk te krijgen van de al of minder goedgezegde verzen of zoo dit al even mocht, die langer dan drie minuten te bewaren, terwijl de geluidsindruk het eerste begin is van het komen van een vers tot het bewustzijn van den hoorder, - hier dient dan geen clementie gebruikt te worden ook niet met feestvierenden, omdat hier werd verknoeid zoo niet het beste, zeker een superbe werk van die de verjongde Nederlandsche taal heeft aan te wijzen. Voor ons, die komen met een nieuwe, maar niet nieuwe in den kwaden zin van moderne letterkunde, of die willen voortzetten, is het ook wel degelyk de vraag, zal eindelyk een meer omvangrijk publiek met willige ooren luisteren naar wat wij maken en wat wij haar geven: Hier waar voor een publiek, dat als zoodanig onderscheiding verdient gewoon weg gespeeld is met een stuk tot het ernstigste werk behoorende van een onzer moderne dichters, hier is | |
[pagina 125]
| |
de grens. Het publiek moet ingelicht worden en mogen er omstandigheden zijn die een opvoering van ‘Rhodopis’ als gesproken drama bemoeilyken, niet één rede was er, mondaine muziekjes te maken bij verzen die zelve hunne tragische muziek in-hebben, - de verzen bontweg te overschreeuwen, waardoor ook alle menschelyke pogingen der deklameerenden om de intellektueele ingewikkeldheid, somtijds duisterheid van dit drama door een rijpe en rustige zoo mogelyk klassiek-gedragene wijze van zeggen gansch op te helderen onmiddelyk in het gehoor zelf van het luisterend publiek, worden onmogelyk gemaakt door 's heeren Sweers absurditeiten. (Een menschelyk gehoor kàn niet telkens twee geheel ongelijksoortige niet ééne verwantschap kennende geluiden naast elkander verdragen èn beider geestelyke waarde in zich tot bewustzijn doen komen). De aanwezigheid van den heer Sweers met zijne satinette sluyers voor de bewonderlyke gestalte van Rhodopis is voor beide partijen hinderlyk: - voor ons, die het drama begrijpen en meevoelen en nu ook zoo gaarne hadden gezien en gehoord, - voor de deklameerenden anderzijds, die zoo tusschen twee moeilykheden staan: verzen aan wie zij niet de geluidswaarde kunnen mededeelen die er bij een juiste voordracht in komt, omdat voor een juiste voordracht een juist begrip van den inhoud van het vers, en van de verschillende gepersonifiëerde wijsgeerige tegenstellingen, den inhoud van het drama noodig is, en wat nog meer zegt een juist gevoel van de diepte van klank, die samenging met de diepte der emotie bij den dichter, van wat men de ‘verticale vibratie’ van het vers kan noemen, in tegenstelling met de oppervlak-vibratie der verzen, die ook bij een gewone koude lezing hoorbaar is -, terwijl de heer Sweers dan, waar de spelers met de linkerzijde stonden in de moeilykheden van het drama zelf, hen aan de rechterzijde plotseling met bassen en trommen en ‘gegigach van violensnaren’ klappen of aayen of tikken gaat toedienen, om ook den bestwillenden uit het vel te doen springen. | |
[pagina 126]
| |
Hecht het bestuur van ‘Arti et Amicitiae’ of wie deze opvoering hebbe bezorgd, er eenige waarde aan, een dramatisch gedicht van Kloos op te voeren (en waàrom hebben zij anders zulks gekozen?) dan zal zij zoo mogelyk de opvoering van morgenavond moeten geven zònder muziek, of eene werkelyke opvoering van Rhodopis zonder 's heeren Sweers onnoozele muzikaliteiten, wil zij niet - en nu zij gewaarschuwd is niet meer onbewust - schennende de eer van den dichter en zoo die van zich zelven als zijn ‘gérant’, den naam krijgen een waardeloos pamflet van den heer Sweers (alleen genomen naar enkele uitwendige aanduidingen van den dichter) die tegenover iemand het drama voor onzin heeft verklaard, en het toch komponeerde, uit te geven, waar zij de ‘Rhodopis’ van Kloos beloofde, terwijl zij het door die muziek onmogelijk maakt een volledig oordeel te vellen over de begaafdheid der dames-meespelenden (mej. S. die voor de reivoerster speelde uitgezonderd, die een gerythmeerde les opzeide), waar had kunnen blijken of wij nu misschien niet reeds enkele goede krachten hadden voor eene regeneratie van het te gronde liggend Hollandsch tooneel. Ik zie zeer goed in dat de Hollandsche gemoedelykheid ontstemd zal zijn door deze polemiek tegen de wijze waarop een feestviering zal plaats hebben, ook dat het bestuur van Arti, dat mij toevallig gastvrij binnen liet deze hare goede daad slecht beloond acht, maar het geldt een zaak voor ons allen jonge litteratoren, artiesten, noem ons hoe ge wilt en dus ook voor haar, die maatschappij, van het hoogste belang: men moet weten dat wie daar henen ging omdat hij geluisterd heeft naar den naam van drama of dichter teleurgesteld moèst worden, hier is niets van een drama overgebleven - en zullen de anderen die reeds gereed stonden met hunne lichtgeschoeide voeten de duisternissen van deze dramatiek walsende op zijde te schuiven zich bekommeren om de stem van wie spreken over eene eer in de letterkunde?
36 April-1 Mei. P. Tideman. |
|