De Nieuwe Gids. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Het Koningschap in Nederland.De heer Van der Goes heeft een wijze van spreken die als zij zwaarder was van rythmen en opener van geluid, overdonderend kon heeten, hij heeft eene wijze om zonder Huet's geestigheid en diens vernuftige bandeloosheid de Huet te gelijken op het maatschappelyk plan, die den lezer in den waan zou brengen nu ook te doen te hebben met een voortdurend aan de werkelykheid getoetst oordeel over menschen en dingen, wanneer niet bij elke nieuwe zwenking van des heeren Van der Goes redeneering als hoeksteen en drijfas tevens een dogma moest dienen, het socialistische dogma van zijn beredeneerd weten van hoe de maatschappij is, van hoe die maatschappij worden moet, en waarvoor Staat en Regeering in die maatschappij dienen. En hierin heeft de heer Van der Goes gelijk, dat hij, die maatschappelyk werk verricht, die noch in denken, noch in doen de bijna vrij schijnende bewegingen heeft van hoofd of hand, als artiesten dit hebben die weergeven de telkens veranderende werkelykheid om hen heen, nu ook gansch maatschappelyk is, niet alleen loochende de inwerkingen van den Geest, van alle voor het verstand niet begrijpelyke en niet te naderen invloeden op het maatschappelyk leven, zoodat het menschelyk logisch zoo vooruit geziene wel eens een fiktie blijkt en het komende alleen vòòr te gevoelen met fijner tastorganen dan verstand en geschiedenis, kennis | |
[pagina 91]
| |
en logica te zamen, maar dat hij ook in zijne wijze van verstandig-logisch zijn met maatschappij-bedoelingen, niet wijsgeerig-maatschappelyk is, maar scholastisch, niet zooals de heer Van Deventer eens hier gezegd heeft sofistisch, maar zoo dat zijne redeneering niet is logisch-realistisch, zoo logisch, dat elke nieuwe gevolgtrekking in de redeneering reeds een beeld heeft in de realiteit, maar logisch-dogmatisch, zoodat de reeks van logische redeneeringen als het ware van alle zijden stijgende uìt de realiteit ten slotte samenkomen op ééne plaats in de lucht, waar het abstrakte dogma troont, dat reeds vòòr de redeneering bestond en dus niet op die redeneering berust. Deze wijze van denken is echt maatschappelyk, negentiende-eeuwsch, zij is schoolsch, en alleen van de schoolsch denkende socialisten als de heer Van der Goes, gaat zij somtijds voor vrij denken door, bij den snel bij den oppervlakkig lezenden, omdat de socialisten terwijl zij het hebben over noodwendige veranderingen in den staat van bestuur der samenleving, en eerst zeggen hoe die veranderingen zijn om dàn de mogelykheid dier veranderingen te bepleiten, - de omgekeerde orde van een pleitrede -, spreken over dingen, die nieuw, los, vrij zijn van de bestaande werkelykheid, terwijl hunne methode van denken juist niet vrij is, maar van uit de realiteit gaat naar de reeds klaarstaande vooropstelling a en de vooropstelling b en van a en b naar een allereerst klaargemaakte vooropstelling van hooger orde c, zoodat hunne gedachten eerst aan de overkant der sloot gaan staan om er daarna over heen te springen. Deze wijze van denken is natuurlyk foutief, en ons land mag zich gelukkig rekenen, dat het alleen de heer Van der Goes in zijn midden heeft aan te wijzen, die in deze methode eene vrij groote mate van volkomenheid heeft bereikt. Een vrij groote mate, omdat deze veel schrijvende en met veel maatschappelyke lectuur-eruditie gewapende Socialist voor dat gedeelte van zijn werk waarvan het ‘vrij’ de restrictieve aanduiding is, niet is schoolsch denkend, maar min of meer maatschappelyk driftig, van een zeker soort | |
[pagina 92]
| |
gepassioneerdheid voor het lijden van het volk dat hem ter harte gaat en door het hoofd, zoodat per slot elk die met deze moderne volksmoralisten wil afgedaan zien, ook met het werk van den heer Van der Goes zeker rekening heeft te houden. D.w.z. elk heeft voor zich zelf de figuur van den heer Van der Goes eens door te maken en dan te ontleden, een werk dat wel eerstdaags iemand in het publiek ondernemen zal. Er kan nooit sprake zijn van met hem te discussieeren, er valt niet met hem te discussieeren, hij is ook op eene wijze absoluut, de polemiek indertijd tusschen de heeren Van Deyssel een gevoelsman en Van der Goes heeft het bewezenGa naar voetnoot1), ook wel die tusschen de heeren Van der Goes en Stoffel, welke laatste een praktisch man is, die bij zijn redeneeren de voeling met de werkelykheid blijft behouden en wiens: naturalisatie van den bodem, als oplossing van het maatschappelyk vraagstuk eene voor een welwillende verbeelding benaderbaar iets is, terwijl de verbeelding van den heer Van der Goes van de komende maatschappij als werkinrichting iets dergelyks monsterlyks doodsch-van-bedrijvigheid moet wezen als die van Ed. Bellamy, van wiens door Van der Goes vertaald boekje indertijd bij monde van Van Deyssel terecht der intellektueelen en artiesten innige walging is getoond. Maar ik heb thans het oog op een artikel gepubliceerd in dit tijdschrift in Juni 1891: Het Koningschap in Nederland, waar de toekomstige volledige kritiek op 's heeren Van der Goes denkende en schrijvende persoonlykheid de waarheid van het bovenstaande omtrent zijne wijze van denken juist aan kan toetsen, want al schijnt dit artikel sneller en oppervlakkiger geschreven dan anders wel het geval was, de wijze waarop de beweringen omtrent de nietswaardigheid van het Nederlandsch Koningschap zooals het thans is, juist en geen tegenkanting duldend om zoo te zeggen in het uitwendige van het artikel gevat zijn, en die waarop het inwendige: de groei van den modernen Staat | |
[pagina 93]
| |
naar de Republiek, historisch bewezen volgens den heer Van der Goes, als dogma is voorop gesteld, naar welks werkelykheid of waan verder niet wordt onderzocht, is èn voor des heeren Van der Goes èn voor de wijze van denken van het geheele moderne Socialistendom uiterst karakteriseerend. Want zoo is de heer Van der Goes in drie trekken: Uitwendig: want maatschappelyk d.i. rakende aan de werkelykheid, de bestaande uitwendigheid der maatschappelyke verschijnselen, dikwijls juist bewerend, - inwendig: leeg van echtheid, d.i. leeg van levensgevoelGa naar voetnoot1) en levensintuïtie, de drijfkracht achter alle vermogend menschelyk handelen niet-rakend aan den werkelyken gang achter en onder alle dingen, die wij zien, zoodat de redeneering, die de geleiddraad moest zijn van het gevoel naar de beweringen, van inwendige werkelykheid naar uitwendige werkelykheid, met de ééne de onderste eindkant alleen vast zit aan de realiteit, met de tweede bovenste eindkant zwiebelt in het onwerkelyke het leege, het socialistisch dogma. Zoo iemand is niet een slecht denker, maar eenvoudig geen denker een scholasticus. Een korte inhoud van het thans bedoelde artikel is het volgende. Onze hollandsche vrijheid van nu is de ruïne van de vrijheid voor twee eeuwen. (Ik zal mij veroorloven hier en daar tusschenzinnen te plaatsen waar m.i. een relatieve of absolute onwaarheid is gezegd. Zoo hier: Busken Huet is de eerste moderne geweest, die een overzicht van onze opstandsgeschiedenis geschreven heeft, de eigenlyke van-voor-twee-eeuwen geschiedenis voor onzen tijd objektief gezien moet nog geschreven worden, maar zeker staat vast dat men over de mate van vrijheid toen ten tijde heerschend, niet gunstig kan oordeelen, vergeleken bijvoorbeeld bij ons tegenwoordig stelsel van hiërarchieke, machinale en parlementaire regeering, waar ieder vooruit kan weten aan welke meedoogenlooze regelen hij | |
[pagina 94]
| |
zich bindt, door een burgerlyk huwelyk aan te gaan door honderde dingen - terwijl politie, justitie en de overheid van steden en gewesten eertijds waren in autocratische handen, zooals het per slot in elke republiek blijkt te zijn, waardoor eenerzijds losbandigheid werd en wordt bevorderd, anderzijds gereguleerde vrijheid onmogelyk gemaakt. Deze tirade van den heer Van der Goes lijkt mij dan ook meer gezegd om alle vaderlandsche Hollanders attent te maken op hetgeen hij zeggen gaat, dan om zelf iets te beteekenen.) Het beschaafde Europa heeft ons in alles overtroffen, ook in de vrijheid van de burgerij. (De bedoeling van dezen slecht gestileerden zin is duidelyk, alle landen in Europa zijn materiëel beschaafder dan Nederland, ook materieel vrijer? de burgerij, waarmede de heer Van der Goes hier nu niet de ‘bourgeoisie’ bedoelt, die immers alle materieele macht en welvaart inhanden heeft en dus (betrekkelyk) vrij is, maar de handarbeidersklasse; is zij hier waar weinig groote fabrieken zijn, waar een groot gedeelte leeft bij den boer of op de koopschepen, werkelyk over het algemeen genomen minder vrij dan bijvoorbeeld in België of Duitschland? niemand zal dit toegeven, maar de socialisten zeggen altijd een beetje meer dan de waarheid is, de heer Van der Goes wil zeggen dat als de arbeiders er misschien in andere landen nog veel slechter aan toe zijn dan hier te lande, de arbeiders hier er in allen geval zeer slecht aan toe zijn, zoodat het sprekende tot zijne landgenooten, die doofachtig zijn zeer wel geoorloofd is wat te overdrijven, om ten minste verstaan te worden voor dat gedeelte der bewering, dat werkelykheid inhoudt. Maar zegt de heer Van der Goes): De vergelijking (van onze beschaving met die van andere volken) is het, die nu in ons nadeel uitvalt, en vroeger in ons voordeel. (Het is waar dat Cromwell zijn staatsinrichting heeft gesneden naar den snit van de onze, dat de maker van Frankrijks fabriekwezen in de 18e eeuw is in de leer gegaan bij de onze, maar dat wij nu stiller, rustiger, onbeschaafder leven dan de ons nu omringende natieën, dat wij | |
[pagina 95]
| |
onze levensbehoeften grootendeels van elders halen en halen kunnen en tegelijkertijd tot nu toe onaangetast hebben kunnen leven, is dat een bewijs dat eene vergelijking van ons land met de omringenden in ons nadeel zou uitvallen? Wat, als eens blijkt dat 'tgeen de heer Van der Goes en meer menschen noemen de moderne beschaving, waaraan zooveel ellende voor menschen verbonden is, een overgangsperiode is, een ziekte-toestand die doorleefd moet worden, en wij daaraan dan minder zouden deelnemen, minder ziek zouden zijn? Zou dan ook de vergelijking in ons nadeel uitvallen? Immers niet, en de socialisten geven zelf toe dat deze beschavingstoestand er een van ziekte is. Maar de heer Van der Goes heeft er misschien het oog op dat b.v. ons land minder intellectueelen heeft aan te wijzen, die met hand en tand werken aan verandering dier ziekte-toestanden. Dan had hij gelijk gehad, maar het is alleen aangenomen door het socialisme zelf, niet bewezen door bewijzen aan de werkelykheid ontleend: dat het verschijnen van socialisten in een land, inhaerent aan ziekteverschijnselen, waar van zij de gcneesmeeesters zouden zijn, zelf een gezond intellektueel verschijnsel is, en zoo ook in dezen zin ons Volk, dat weinig intellektueele socialisten heeft aan te wijzen, gezonder zou zijn dan de omringende natieën. Ons staat dan te definieeren het woord intellektueel, die zooeven definieerden socialisten, als de heer Van der Goes wel te verstaan: als menschen wier Gedachte als een man met meerdere of minder lange beenen tegelijkertijd heeft gesprongen, èn op dat allerzelfdste moment is verkeerende in een blijvenden toestand van sprong..... om zoo uit te vinden wat het verschil in wezen is tusschen zulk soort Gedachte en Intellekt, om dan te bepalen op welke wijze alleen Intellekt en Socialisme te vereenigen zouden zijn, en of die vereeniging in den heer Van der Goes heeft plaats gevonden en plaats behouden).
(Wordt vervolgd.) |
|