De Nieuwe Gids. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 421]
| |
Denken.Het denken van tegenwoordig (ja hoe weinigen zijn er tegenwoordig, die inspiratief denken, d.i. spontaan zien, -voelen, -gelooven) is het achterste-voren terugloopen (reflexie) langs den eenmaa! afgelegden weg en terwijl: het zien naar beneden en het meten van dien weg: memorie-denken, geschiedenis. Aan de akademie wordt voortdurend langs de lijnen der onbewust-afgelegden voortgang der menschheid a.v. terug-geloopen. Maar dit denken heeft eene (negatieve) waarde, het waarschuwt als een wekker aan een klok, het oogenblik, dat zekere verandering van toestand moet intreden, maar men blijft dan meestal het geluid van den wekker ontleden, in plaats van uit bed te springen. Het is de manometer aan het zuiver instinktief, liefhebbend of geloovend voelen. Dit voelen zelf is de veer in de klok. De Liefde is de span-kracht. | |
[pagina 422]
| |
Liefde.Wij weten, begrijpen alleen als wij liefhebben, ons willen vereenigen met het voorwerp der liefde. Zoo is Liefde tot de uitwendigheden der dingen, de verschijnselen: Instinkt, en ons weten daar een uitwendig weten, met een verandering in het lichaam veranderende, ons weten daar een zien, observeeren, en wat van Deyssel heeft genoemd Sensitivisme is alleen een impetueuzer en subtieler observeeren. Liefde tot het innerlyke der menschen is het Sentiment, en ons weten daar een inwendig weten, onafhankelyk van de veranderingen in ons lichaam, ons weten daar een gevoelen, maar dat ophoudt bij den lichamelyken dood. Maar Geloof is de Liefde tot God, die noch wankelt bij het wisselen der uitwendige verschijnselen, noch zich zelve gebonden voelt aan dit tijdelyke lichaamsbestaan. Het Geloof reikt over den lichamelyken dood heen. | |
Vertrouwen.Omdat alleen Liefde het Weten geeft, geeft Liefde en Liefde alleen: Vertrouwen. Vertrouwen: vergelijk: troost (trust). | |
Bewust en Onbewust.Handelend grijpen naar wat ons onbewust is, maar waarvan wij alleen het bestaan vòòr ons weten, is groeien. Die drang om te groeien is de onbewuste Wil in ons. Handelen naar wat ons ééns uit het onbewuste reeds ìs bewust geworden, doen volgens onzen bewusten Wil is doen | |
[pagina 423]
| |
volgens ons verleden, 't geen onherroepelyk gepaard gaat met achteruitgang (voor toepassing en bewijs zie het geval Gorter.) | |
Wil.Maar de naam bewuste Wil is voor menschen, die zich, overgegeven, voelen ìn den zelfopgroei van het Leven, een leege naam. De bewuste wil is dan in gezelschap van het memorie-denken: een natuurlyke waarschuwer op een oogenblik dat de toestel stoot;.... maar een dooding, de Dood, het absolute Kwaad, voor die luistert en doet naar den wekker-klank en niet naar het bevel, dat er achter zit. Het vraagstuk van den vrijen wil is zoo een leeg vraagstuk.Ga naar voetnoot1) De onbewuste Wil is dan de eenige vorm van Wil, die aan het groeiend Leven deelneemt, maar dien naam hebben wij dan niet van noode. Wij doen naar liefhebben, dàt is de Wet. In die beteekenis is de Liefde door het aller-eerste Kristendom: door Kristus zelf-alleen gepredikd. De ons onbewuste Wil, is Gods Wil:Ga naar voetnoot2) Wij willen doen naar Gods Wìl: wij hebben God lief, het Onkenbare lief: wij leven naar ons liefhebben.....Ga naar voetnoot3) het woord Wil kan dan verdwijnen. Wij doen volgens onze Liefde. | |
[pagina 424]
| |
Onwezenlykheid van moraal.De dingen, daden, etc. zelf zijn neutraal, niet om altijd te haten of altijd lief te hebben. De eenige moraal, die elk mensch heeft, is de Haat tegen den Dood, en de Liefde voor God, die het Leven heerlyk wil. De Duivel is niet de antithese van God, - niets is een antithese van God, maar (voor elk mensch anders): de ververzamelnaam voor al wat is tusschen hem-zelven en den Dood, tusschen zijn Zijn en het Niet-zijn, waaruit hij komende is. | |
De Faust van Goethe.Mefistofeles is de memorie-denker der geheele menschheid, hij neemt Faust mede langs den geheelen lijn van den onbewusten voortgang en meet die en weet alle plaatsen te wijzen, waar de menschen wankelden en in de knieën zakten. Mefistofeles is de ratelende wekker, Faust had den poedel onmiddelyk het huis uit moeten smijten, en niet bewust hebben weten gewild: was ist des Pudels Kern: in bed blijven liggen en het rikketikken van den wekker ontleden. Mefisto is het droog verleden en ziet nooit voor zich, hij doet nooit iets spontaan, hij weet hoe alles ging, beduidt Faust alles en laat het hem nadoen. Mefisto heeft alleen het Instinkt, het Sentiment en het Geloof voor den Dood. Mefisto is de stilstand van het Leven, het eeuwig zijn op de Aarde, ontkennende het rijpen en de Opstanding der ziel. Hij is de Kwade Geest van de geheele 19de eeuw op het vaste-land van Europa, hij zal den mensch God maken en de beweging knecht maken, hij zal met zijn knecht het leven beheerschen kunnen. Mefistofeles is de geest der décadence, van het naar beneden loopen der levensbeweging, die God's bestaan niet loochent, maar den rug toekeert, om het lagere te beheer- | |
[pagina 425]
| |
schen en zelf te zijn een afspiegeling van een begrip ‘God’. Faust gaat mede, maar niet om te heerschen uit afgunstige heerschzucht, maar uit elk mensch aangeboren zucht om te weten en te kunnen, zijn weten te realiseeren. Hij loopt met Mefisto mede, hij stort zich in den afgrond Mefisto, die hem reeds denkt te hebben, zooals de aarde een graankorrel denkt te hebben en ze stuk scheurt,.... maar dan juist de latente groeikern er in losmaakt, die dan op zijn beurt de aarde gebruikt om boven den grond te groeien naar het licht. De Liefde is de latente groei-kern in elk waarachtig mensch, ook in Faust, en Mefisto, die Faust denkt te grijpen en eens te kunnen vernielen door Gretchen, en in zijn handen wrijft als Gretchen is gestooten uit het aardsche leven, weet niet dat juist door haar liefde Faust zal behouden worden. De weg van Mefisto en Faust loopt voortdurend naar lager Diepte, duisterder, Mefisto kent dat duistere, hij staart altijd op het dorre eind-punt van dien weg, het Niet-zijn, maar Faust wordt van de duisternis blind. Toch gelooft hij nog standvastig in een drijvende macht in zich en werkt, niet voor de roem ‘(Die That ist alles, nicht der Ruhm’ Faust II, 4) maar om deel te hebben aan wat maakt, aan het scheppen, en weer wordt de Liefde in hem afgewikkeld, voor een deel bevrijd, als hij blind, het aardeleven voor andere menschen wil zuiveren door het draineeren van moerassenGa naar voetnoot1). Faust heeft de Liefde voor de dingen gekend, zijne laatste krachten willen gebruiken in blinde Liefde voor de menschen. Hij had het Instinkt, Gretchen heeft hem Liefhebben geleerd. | |
[pagina 426]
| |
Faust is behouden, zijn onsterfelyk deel wordt ten Hemel geheven - Mefisto daalt in zijn aarde terug. Mefisto is de wand, waartegen alle Instinkt, Sentiment of Geloof, dat niet wijst naar God zich stoot en waarachter niets Is. Mefisto is de Abstraktie. Faust is de mensch, overmoedig, alleen vertrouwende op tastbaarheden, de dolende en die zich telkenmale aan Mefisto stoot. Maar de staêge Daad, het staêg verbruiken van zijn levenskracht in de groote stofwisseling der dingen, die hij liefheeft, kan hem behouden en behoudt hem als hij die Liefde gebruikt voor den groei der levenden, en Una Poenitentium zal hooger hem naar de Wereld buiten de wereld voorgaan en leeren de Liefde tot God, het Geloof. ‘Das Ewig-weibliche zieht uns hinan.’Ga naar voetnoot1) | |
Reflexie.De meeste menschen lijden onder de zichzelf opgelegde verplichting der reflexie, reflexiën zijn nevelen onder het glas der hersenen, een doffen deksel op den mensch. Van der Goes en Troelstra zijn de doffe dekselen op de bewustwording van het volk. | |
Zuiverheid.De hersenen moeten zijn een brandglas, een glazen deksel op den mensch. De opvoeding van tegenwoordig bekrast der kinderen deksel met hinderlyke strepen en scheef-lijnige figuren. | |
[pagina 427]
| |
De periode van Passie tegen alles en allen, is het schoongloeiingsproces van het glas. Wee, die luisterend naar zijne lichamelyke eigenschap van vrees zich niet éénmaal ganschelyk op zijn Passie durft verlaten. | |
Wil en daad.Op een gegeven oogenblik is in het Leven een leegtevan-daad. Daar zou in passen de spontane daad van het individu a; deze is te zwak of te bang tot doen, maar voelende de leegte, bedenkt hij zich: hoe dan tòch te zullen doen, hoe te willen. Maar na de reflexie is het te laat. De leegte is op het moment van a's reflexie van andere zijden gevuld. a heeft aan het Leven een wijle negatief, passief deelgenomen. Wil, als iets afzonderlyks van de Daad, is een vorm van bedenken, neemt niet deel aan het Leven, leeft niet in den grooten Levens-Wil. In de spontane daad zijn willen en doen: één. | |
Slapen en waken.In den slaap staan wij met het hoofd in het onzichtbare, het onbekende. Voor inwendig-levende menschen is daar de tijd van vragen en onbewust gewaarworden. De dag is voor het bewust realiseeren, (niet voor het vragenGa naar voetnoot1)), van wat we lezen op de fotografieplaten onzer | |
[pagina 428]
| |
hersenen, waar des morgens zich fixeert, wat des nachts uit het Ongekende duister-lichtende in ons gleed. Als de dag werkelyk is geweest een aaneenschake len van zulk realiseeren, heeft de Slaap wel droomen als even voorbij streelenden geur, maar zoo niet, dan pijnigt het niet-gerealiseerde het Slaap-leven met visioenen, verschrikking en, benauwing, met het verleden, dat geleden moest zijn. Elk menschen-leven is per slot de realisatie van gewaarwordingen, die in den nacht voor het eerste bewustworden in ons gleden, het realiseeren van den onbewusten inhoud. Wie vreest nog, dat den Slaap na Sterven geen nieuwe Dag zal volgen? een nieuw realisatie-tijdperk na een nacht vol nieuw gewaarworden? Menschen-levens, die per slot na den lichamelyken dood niet de realisatie zijn van hunnen onbewusten inhoud, blijven op dit menschelyk levensplan doen, ook al ziet men het niet (voelen kan men het zeer dikwijls), tot alles wat door hen reëel moest worden, reëel geworden ìs. Zoo had men oudtijds straffen voor zelfmoordenaars, zoo heeft elke tijd zijn theorieën over de geestenwereld. (Spiritisme).
Het afsterven van het lichaam na een leven van algeheele realisatie van den onbewusten inhoud is het beginnen van een Nirvana, als het onvoelbaar voortglijden door een duisteren tunnel, waar de hiëroglyfen van een hoogere dan menschen-Wijsheid aan de wanden gegrifd zijn ... naar een licht Dal aan het einde? | |
Filozoof en Dichter.Men is filozoof d.i. ziener, geboren of men is het niet. Men kan niet aan filozofie gaan doen. Alleen hare geschiedenis leeren. Maar dat is filo-filozofie. | |
[pagina 429]
| |
Hoe meer (akademische) filo-filozofie, zoo veel verder van de Filozofie. Men is dichter d.i. zanger geboren, of men is het niet. Als de Filozofie is de zienersgave, is haar meest sprekende uiting: het Vers, omdat daar elk woord op zich-zelf en met betrekking tot de omgeving een nauwkeurig te omschrijven beteekenis heeft, en het geheel van klank gebonden is aan absolute wetten van rythmus en harmonie. De verticale vibratie der vers-woorden zijn als gehoors-kijkers. Een waarachtig Filozoof zal tevens Dichter zijn, zooals een rechtvaardig man altijd een middel zal hebben om recht te spreken.... zooals alle Essens zich voor anderen kenbaar kan maken. Dicht- en inwendige zienersgave vereend: alle andere uitingen zijn uit den Booze. De Fantazie-alleen is lichamelyk, stoffelyk, óf een leege amandeldop: een vorm zonder essens, òf een peer van was: een schijn met inhoud, vreemd aan dien schijn. Dat de fantazieën uitwendigheden, ongeestelyk zijn is hieraan duidelyk, dat men zijne fantazieën naar bewusten wil kan veranderen. De Essens der dingen is onveranderlyk. De Filozofie ziet de innerlyke Waarheid door het Visioen,Ga naar voetnoot1) geestelyke middelaarster tusschen Waarheid en inwendig gezicht. Fantazie-alleen geüit, geeft altijd dilettantisme, artiesterij, of zij filozofisch is of zanglustig, - in het eerste geval is het te noemen: filo-filozofie, in het tweede litteratuur. | |
Benaderende toepassingen.Delang (Litteraire filozofieën.) Filozofische fantazie-alleen met enkele elementen zangerslust. | |
[pagina 430]
| |
Gorter (na Mei, vóór?). (Dilettantisme der genialiteit.)
Zangersdilettantisme (litteratuur): Verzen, Dagen. Filo-filozofie en rythmiek: ‘.... Wij zijn de deelen Gods....’ Juni '93. Fantazie-alleen, rijm en metriek, drooge klank van schelpes en stukke kinkhoorns: Balder.
Van Deyssel. Litteratuur (Lijn- en kleur-dilettantisme): Een Liefde. Modern-filo-filozofisch dilettant: overal, waar hij denkt beredeneerend. IJzig subtiel fotograaf en lyrisch fantasmagorist: Menschen en Bergen. Dichter: Brochure over Litteratuur, kritiek over Zola, perioden van de Kleine Republiek. Lyrische fantazie-alleen: Meeste kritieken.
Aletrino. Klank- en lijn-dilettantisme: Zusther Bertha. Gedachten-dilettantisme: Crimineele anthropologie.
Van Eeden. Verward filozofisch, (valsch) gevoels-dilettantisme en hartelooze topzware lyriek: Johannes Viator. Litteratuur: Ellen. Gedachten-dilettantisme: Studie's.
Van Deventer. Antieke filo-filozofie, de vlode op Plato's nalatenschap.
De Litteratuur wordt geboren uit de aktie, die het Leven, zooals het is, negeert, het is 't ontvlieden van het eigen inwendig leven, door het zich binnenst buiten keeren naar den uitwendigen schijn der dingen. Het Leven wordt inniger | |
[pagina 431]
| |
gekend en medegedeeld, door die zich midden door haar heen slaan. Toch kan de Litteratuur iets goeds doen (b.v. Erens), wanneer ze eenvoudig blijft en de taal niet aantast. Een schets kan zoo voor een ongeoefend oog iets leeren, wat de schilderij zelve te diep houdt geabsorbeerd. Maar de Litteratuur, de echt-verdoemde Litteratuur, van menschen in wie de Taal niet Vleesch maar haché is geworden (van Deyssel's Liefde, Gorter's Dagen), is slecht, (zie b.v. hoevele jonge schrijvers door hen, hoe Gorter door van Deyssel in de war zijn geholpen, tot het land eindelyk absolute dolhuisboekjes als: Verzen van Otto Reeder, baart. Ja, ieder is wel aansprakelyk voor zijne dekadenten. Wat zijn dekadenten anders dan mislukte leerlingen?) En wat het taal-maken! Natuurgeluiden? Zeer goed, maar de Taal is een massief organisch geheel, waar geen tittel of jota is aan, af, of toe te doen, of zij moet reeds inwendig zijn gegroeid... in het dagelyksch leven noemt men het aanstellerij, dingen te zeggen die geen fundament in het menschelyk binnenste hebben. Tusschen: de taal latende groeien inwendig, dien groei mee te mogen deelen - en taal maken om daar zekere dingen voor het gehoor of gezicht aanschouwelyk mee voor te stellen, is het onderscheid als tusschen waarachtigheid en techniek-alleen, als tusschen het spreken, omdat ‘iets op het hart ligt’, omdat men het niet laten kan, en het spreken op een handelsbeurs of in een Haagsch damesboudoir, als tusschen: de Kunst door het Leven, en de Kunst om haarzelfs fraaiigheid. De Taal is een lichaam en een ziel, haar ziel is ook de ziel van het Volk. ‘Créer du nouveau,’ klinkt het eensklaps, en eenige litteratoren planten duizende borsteltjes in de huid der Taal, kerven haar vel stuk, plakken en verven het vol, revolutie zeker! maar de Ziel zal een Diktatuur stellen als nog geene, het lichaam weder gezond en nieuwen groei brengen, niet van buiten aan. Van Deyssel en Gorter hebben de taal niet laten groeien, - zij hebben enkele kijkglazen in haar inwendige gehad, en daar kònden | |
[pagina 432]
| |
ze haar niet aantasten, maar overigens hebben ze hare vernietiging menschelyk gewild en uitwendig volbracht - het goed dat zij deden is negatief, zij hebben (alleen eensdeels heel even diep in haar binnenst gezien) maar voornamelyk door het kerven, peuteren, prikken, branden, wrijven, krassen en aaien aan haar vel, heur latente levenskracht, haar onbewuste wil ter zelfverdediging tot uiten gebracht. De Taal maakt zichzelve, men heeft haar lief te hebben, haar innigste, niet te trachten haar te begrijpen-alleen, want zij leeft en laat niet toe dat een zich met Haar vereenigt, die niet in volle liefde zichzelf gansch weg-geeft, maar wie haar zichzelf beleden heeft met absolute overgave en opzijde zetten van menschelyke kultuur-historische plannen, als: te worden de Dichter van het Nederland der XXste eeuw, de opvolger te zijn van Dante en Plato, de moderne Vondel etc., etc., (plannen die in de hoofden van enkelen te zien zijn geweest), hem zonder eerzuchtige vooropstellingen, dien en dien alleen kan zij zich openbaren. ‘Zalig de armen van geest...’ Het schrijven van romans, novellen, boeken vol met het uitwendige der Natuur de loef afstekende verzen, ‘mooie dingen maken’, is een bezigheid. Dichten is een bewust gedaan-worden, een varen: hoe weten wij niet, maar met de Helderziendheid aan het roer. Nooit een bewust doen. |
|