De Nieuwe Gids. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 364]
| |
Eerste tooneel.(Eene zaal in 't slot. Viola zit aan 't venster, een borduurraam voor haar.)
Viola.
(zingt).
Mijn wil is zoo groot en krachtig,
Is er een wil als de mijne zoo machtig!
Voor mij bloeien wit rozen van 't diepste karmijn.
Grijze dagen gouden en gouden mij grijze zijn;
Zonne is mij zilveren maan, mij zijn papaverrood
Leliën blank, levend maak ik wat strak en dood.
Al naar mijn wenschen 't gebieden,
Zoo....
(Lucentio komt op.)
Lucentio.
Viola, mijne zuster, blij nieuws.
Viola.
Blij nieuws Lucentio, voorwaar uw gezicht straalt als een lachende meidag. Zeg, wat tijding werd u gebracht?
| |
[pagina 365]
| |
Lucentio.
Een vreugdevolle. Lysander, mijn vriend Lysander komt ons bezoeken, ons bezoeken Viola. Gij zaagt hem nooit, doch dikwijls sprak ik u van hem. Maar waarom zuster staat ook uw gelaat niet blij?
Viola.
Een vriend van u komt hier, een vriend van u komt hier! Ach waarom komt hij, waarom?
Lucentio.
O zuster, wij hebben elkaar zeer lief, Lysander en ik. Veel ouder is hij, was mij steeds een goede leidsman, een trouwe vriend.
Viola.
Laat hem niet komen Lucentio, ik bid u laat hem niet komen. Nimmer kwam hier iemand.
Lucentio.
Viola, wij hebben elkaar zoo lief; broeders zijn wij elkander.
Viola.
Een jaar zijn wij hier en de rust was volkomen; hij za haar verstoren. O niet waar, berichten zult gij 't hem, niet waar Lucentio, dat 't niet kan, niet kan.
Lucentio.
Onmogelijk Viola, liefste; nog heden komt hij. 't Is dus onmogelijk, onmogelijk liefste Viola.
Viola.
Mijn broeder, wat wil hij hier in dit oude eenzame slot? Wat? Hij, Lysander, komende uit 't woelige brandende leven, leven vol bonte afwisseling. Laat hem niet komen, laat hem niet komen.
Lucentio.
Viola mijne zuster, over een uur, een half uur, wellicht nog eerder, zal hij hier zijn. Hij is mij lief, wees dus vriendelijk jegens Lysander, niet waar mijne Viola zeer vriendelijk.
| |
[pagina 366]
| |
Viola.
Lucentio, Lucentio, 't volle warme leven behoort hij. En hier?... stil rankt de klimop tegen grijze muren en stille bloeien leliën en zoete rozen. De vijvers liggen kalm en blauw; de zilveren zwanen drijven statiglijk, de zwanen drijven langzaam, zonder gerucht. En ook de blanke duiven zijn zoo rustig allen, vliegen stille af en aan, zeer stille. Vervulde ooit verschrikt wiekgeklap de luchten? Ooit? nimmer, nimmer. O! laat hem niet komen mijn broeder, laat hem niet komen.
Lucentio.
Hoor Viola, liefste, hoefgetrappel nadert; zie stofwolken stijgen van 't pad omhoog. Wees vriendelijk jegens hem, wees vriendelijk mijne zuster.
Viola.
't Zand lag ongerept; nu stuift het op zoo wild in woeste dwarrelingen.
Lucentio.
Hij nadert, nadert, Lysander mijn dierbare broeder. Viola ziet ge hem, ziet ge hem Viola?
Viola.
Lucentio, Lucentio, de zwanen fladderen op verschrikt en ook de blanke duiven; vol rimpels ligt 't water, is gansch in beweging! O mijn broeder, mijn broeder.
Lucentio.
Reeds is hij afgestapt, Viola. Ik ga hem tegemoet, hem, Lysander.
(Af).
Viola.
Hoe zij knarst, de zware deur; voetstappen en klinkende stemmen in de gangen. 't Slot anders zoo stille, is nu vol geluid en daarbuiten o hoor, verschrikt geklapwiek, wiekgeklap verschrikt vervult de lucht.
(Lucentio en Lysander treden binnen.)
Lucentio.
Viola, mijn vriend Lysander, mij dierbaar als een broeder.
| |
[pagina 367]
| |
Viola.
Welkom, Lysander, nu ook mijn broeder. Welkom! wat gij wel met u brengt, tranen of gelach?
Lysander.
Heb dank, Viola, dat gij zuster mijn wilt zijn. Zoo trouw wil ik u toegedaan zijn als Lucentio immer was, trouw als hij u dienen. Tranen of gelach!... slechts vreugde hoop ik hier te brengen in dit vreedzame oude slot.
Viola.
Smart slechts geeft vreugde, geluk nimmer niet waar? Geluk geeft vrees en vrees verstikt alle vreugd'; leegte blijft.
Lucentio.
Zuster gij zijt vreemd vandaag, vreemd.
Lysander.
Viola wel schenkt smart zoet genot, maar geluk toch grooter blijdschap, tornt men er niet aan met schendende hand.
Viola.
Wie kon ooit dwingen loop der gedachten? O neen, wat gij noemt geluk, maakt blij wellicht een oogenblik, nimmer lang.
Lysander.
Wat donkere wolken omduisteren uwe ziele? Kom zeg mij uw leed, wat u kwelt. Niet waar, uw vriend ben ik, verjagen wil ik ze allen.
Viola.
Lysander, een diamant is mijn ziele. Geen gelukszonne kon ooit optrekken dampen haar te omnevelen.
Lucentio.
Zuster, gij zijt vreemd vandaag, vreemd, zeer vreemd.
Lysander.
Mijne zuster, Viola! een heerlijke zonne is uw ziele. Ik weet het; goud straalt heel uw wezen uit.
Viola.
Gij kent mij nog niet, Lysander. Ook diamanten stralen, maar geen warm zonnelicht geven zij. Ziet ge daarbuiten de zwanen en blanke duiven?
| |
[pagina 368]
| |
Lucentio.
Zij zijn weer gansch rustig, Viola.
Lysander.
Ja, zij allen zijn in blanke rust.
Viola.
O neen! gij ziet verkeerd, gij Lysander en gij Lucentio. Geen blanke rust, niet de rust die zij hadden te voren. Neen, er ligt nn in bangheid, stille schuwheid; 't is of zij bij 't minst gerucht weer zullen vervullen heel de lucht met geklapwiek angstig, geklapwiek verschrikt.
| |
Tweede tooneel.(Eene andere zaal in 't slot. Viola komt op, vergezeld van Lucentio.)
Viola.
Gij wildet mij spreken, niet waar mijn broeder? Welnu, zeg wat gij te zeggen wenscht; mijn ooren zijn bereid.
Lucentio.
Viola, luister wel toe. Reeds geruimen tijd is Lysander hier; slechts aarzelend spreekt hij van vertrekken nu en dan, maar blijde straalt weer zijn gelaat, verzoek ik hem nog wat te toeven. Vermoedt gij niets, Viola?
Viola.
Wat zou ik vermoeden, Lucentio, wat?
Lucentio.
Mijne zuster, ziet hij u binnentreden, dan lacht vroolijk gansch zijn wezen. Een boos woord van u verduistert, versombert zijn jeugdig blij voorhoofd, doch één zoete glimlach van Viola doet hem stralen als een zonnige zomermorgen. Vermoedt gij niets, mijne zuster, de reden van dit al?
Viola.
Werkelijk, Lucentio, werkelijk? Maar wat zou ik vermoeden? Hoe zou ik weten de reden van dit al?
| |
[pagina 369]
| |
Lucentio.
Zijn wij alleen Viola, steeds spreekt hij over u. Begrijpt ge dan niet, dat hij u liefheeft, u liefheeft boven alles?
Viola.
Lysander mij liefhebben, mij liefhebben boven alles! Gij droomt Lucentio.
Lucentio.
Nooit sprak hij 't uit tegen mij, maar o geen twijfel is mogelijk. Lysander bemint u, geen twijfel.
Viola.
Te veel liept ge in den maneschijn, mijn broeder. Dat geeft vreemde gedachten, verwart 't brein.
Lucentio.
Viola te veel staart gij in den zonne. Uw oogen zijn verblind door zijn geschitter; niet ziet ge, wat geschiedt rondom.
Viola.
Lucentio gij dwaalt, werkelijk gij dwaalt.
Lucentio.
Mijne zuster, denk ernstig over wat ik u zeide. Ik heb Lysander lief en ook gij houdt van hem. Edel en trouw is zijn hart, breek het niet zuster, gij zoudt lang weenen, weenen met mij om wat ge deedt. Wees dus gewaarschuwd mijne zuster.
Viola.
Lucentio, mijn Lucentio, ik wil ernstig denken over dit al; maar werkelijk te veel liept ge in den maneschijn.
Lucentio.
Zuster, hij heeft een edel trouw hart. Staar niet te veel in den zonne, liefste, zie rondom u. Denk erover, denk erover mijne zuster.
(verwijdert zich).
Viola.
Dat zal ik Lucentio, dat zal ik.
(Lucentio af).
Lysander zou mij liefhebben; waarom zou hij mij liefhebben, waarom? Ik had nimmer lief, deed ik wel! neen nimmer. Ik houd van Lysander, zie hem gaarne - maar liefhebben, liefhebben.... Zoo weinig ken ik mijzelve, kon
| |
[pagina 370]
| |
nooit tot klaarheid komen. Smart treft mij hevig, zeer hevig, een oogenblik ja, maar geen sporen laat zij achter. Hoog-jubelend geluk geeft mij vrees. Treurnisvolle gedachten komen in zwarte drommen, wee! killende doodende gedachten. Trieste grijsheid blijft, doch niet lange ook, niet lange. Passieloos! ben ik dan geheel passieloos. Zeer en diep leed ik als kind, wellicht weende ik toen te veel. Zie, ik heb toch bloed, rood bloed.... Noch vrouw ben ik, noch man, neen en ook geen kind meer. Heb ik dan geen ziele of ben ik te veel ziele? Bemin ik Lysander? ik weet het niet; ik geloof, dat ik nimmer kan beminnen. Of mischien heb ik hem toch wel lief; steeds ben ik verheugd zie ik hem, droef zou 't mij zijn hem te missen. En toch of ik hem liefheb, ik weet het niet. O Lucentio, wat al gedachten hebt gij wakker gemaakt. Al die donkere slapende gestalten wektet gij, blanke stilte is nu verjaagd. 't Was zoo kalm in mij, toen zij nog lagen sluimerend gestrekt. Hoe zij dwalen om; zie hoe zij gaan, rusteloos gaan, steeds roepende, steeds vragende. 't Was zoo vredig. Gij riept ze wakker allen. O mijn broeder, had toch gezwegen, had toch gezwegen.
(Lysander treedt binnen)
Lysander.
Viola!
Viola.
Lysander, weer brengt ge mij bloemen. Wat rozen, enkel rozen: purperen en gele en witte en licht-roode. Ik dank u Lysander, ik dank u.
Lysander.
Zoovele rozen bloeien hier Viola. Nooit sneedt ge ze u af, deedt ge wel?
Viola.
Neen nooit! mijn oogen verblijdden zich, doch nimmer dacht ik er aan ze te plukken. Ik houd zeer veel van rozen, zeer veel.
Lysander.
Ge zoudt wel heel treurig zijn, moest gij ze missen.
Viola.
Ik verheug mij erin, nu ik ze bezit, maar of ik droef zou
| |
[pagina 371]
| |
zijn, miste ik ze. Ik geloof 't niet, o neen dat zou ik niet, neen. Weet ge in mijne verbeelding bloeien veel schoonere bloemen, zoo schoon als ik nimmer zag.
Lysander.
Viola, wij verheugen ons in elkanders bijzijn niet waar?
Viola.
Ja Lysander, dat doen wij.
Lysander.
Zoudt ge ook gansch niet bedroefd zijn, ging ik heen?
Viola.
Zeker zou ik bedroefd zijn. Verlaat Lucentio mij een enkelen keer, dan ben ik steeds heel triest, mis hem zoo zeer.
Lysander.
En mijn heengaan zou u niet droever stemmen dan een korte afwezigheid van Lucentio. Niet droever?
Viola.
Dat weet ik niet Lysander, hoe kan ik dat zeggen?
Lysander.
De zonne schijnt zeer gouden en helle vandaag. Gij staart zooveel in zijn gulden geschitter; ge houdt wel veel van hem, van den zonne?
Viola.
Zooveel, o zooveel, ik kan niet zeggen hoeveel. Weet ge wat mijn oude voedster mij vertelde: Viola, toen gij geboren werdt, was de zonne zoo stralend en goud als nog nimmer te voren. Zoo lange scheen hij; 't leek wel of niet ter ruste hij wilde gaan. Nimmer was 't morgen- en avondrood zoo gloeiend en purperen, nimmer jubelden zoo schitterend en gulden zijn stralen. De zonne kuste je haren goud, kuste open je oogen; steeds bleef daarin lichten van zijn warmen gloed. Een zonnekind zijt ge Viola, kunt nimmer iemand behooren, behoort den zonne toe. Dit vertelde zij mij, mijne oude voedster.
Lysander.
Nimmer kunt ge iemand behooren..... Hoe diepblauw is de hemel, niet waar Viola?
| |
[pagina 372]
| |
Viola.
Ja, glanzend en lachend.
Lysander.
Viola, de zonne schijnt heel gouden en helle vandaag.
Viola.
Dat zeidet ge reeds Lysander, wel zijt ge verstrooid.
Lysander.
Ben ik verstrooid!.......... Viola!
Viola.
Wat Lysander?
Lysander.
Viola.......... O Viola, Viola! o je weet 't wel dat ik je liefheb, zoo liefheb, boven alles. En Viola je hebt mij ook lief, niet waar je hebt mij ook lief, niet Viola?
(heeft haar in zijne armen genomen).
Viola.
't Was dan toch zoo.
Lysander.
Wat liefste?
Viola.
O maar Lysander! Heb ik je wel lief? Ik weet 't niet, ik geloof 't niet, dat ik ooit iemand kan liefhebben.
Lysander.
Viola, liefste, spreek zoo niet, zeg dat niet. Het is niet zoo, neen niet zoo. 't Verheugde je toch steeds mij te zien en droef zou je zijn, zoo ik ging. Is 't niet zoo mijn lief? En nu, je bent nu toch gelukkig niet waar, heel gelukkig?
Viola.
Ja Lysander, wel gelukkig, heel kalm, heel rustig. Niet klopt luider mijn hart, niet sneller stroomt mijn bloed. Ik heb je dus lief Lysander, werkelijk lief?
Lysander.
Waarom te twijfelen liefste, waarom! Gij zijt nu toch gelukkig niet waar, gansch gelukkig?
Viola.
O ja Lysander, mijn Lysander, gansch gelukkig. Ik heb je dan lief, heef lief niet waar!
| |
[pagina 373]
| |
Lysander.
Onze oogen zeiden 't reeds lange, liefste. Laten wij gelooven, gelooven Viola; twijfel doodt geluk, liefste geloof.
Viola.
Maar ik kan je niet zoo liefhebben als je wellicht wenscht Lysander. In je armen moogt ge mij nemen, mij kussen, maar o niet meer, niet waar?
Lysander.
Mijne viola, kan ik meer verlangen dan te kussen je leliehandjes en je lelievoorhoofd, je te bergen veilig aan mijn hart!
Viola.
En ik liefste Lysander, kan je slechts geven oogengestreel, handengestreel.
Lysander.
Kan ik iets meer wenschen liefste, dan te staren in je lichtoogen, je kleine handjes te voelen in de mijne.
Viola.
O maar Lysander, mijn Lysander, ik kan je ook geven, veel geven. Liefste, ik zal je voeren in mijn droomenlanden, heerlijke zonnige droomenlanden. Lichtkens gaan wij, broos is er alles en teer. Aan wonderschoone kelken zullen je blikken zich vermeien; je weet die wonderschoone kelken, schooner dan alle, alle rozen.
Lysander.
Je oogen zijn als droomen. In je groote stralende oogen zullen lichten alle sproken, die je geliefd mondje mij vertelt. Je groote stralende oogen zijn al als droomen, als wondre droomen liefste, zoo wondre.
| |
Derde tooneel.(De vorige zaal. Viola en Lysander.)
Lysander.
Droef staat je gelaat, Viola.
| |
[pagina 374]
| |
Viola.
Welneen Lysander, waarom zou 't droef staan, waarom?
Lysander.
Geweend heb je Viola.
Viola.
Welneen Lysander, werkelijk neen. Waarom zou ik weenen?
Lysander.
Viola, liefste, mijn oogen bedriegen zich nimmer. Je weendet, alle dagen zie ik dat je weendet. Je weent alle nachten.
Viola.
O neen Lysander, waarom zou ik weenen, waarom zou ik weenen alle nachten?
Lysander.
Zeg niet neen, Viola. Waar is 't niet wat je zegt. Ik hoor 't aan je stem, er is een vreemde klank in je stem. Ben je dan niet gelukkig liefste?
Viola.
Ik ben zeer gelukkig mijn Lysander, werkelijk. Wij hebben elkaar toch heel lief.
Lysander.
Mijne Viola, mijne Viola, zeg mij je leed. Ik wil het verjagen, je weder blijde zien.
Viola.
Geen leed kwelt mij, waarlijk er is niets, niets wat mij droef maakt. Ik ben zeer gelukkig.
Lysander.
Liefste, liefste, zeg 't mij, zeg't mij, wat je deert. Je vertrouwt mij toch ten volle. Liefste waarom ween je steeds?
Viola.
O Lysander, Lysander
(snikt).
Lysander.
Zie weer ween je, je bent niet gelukkig, niet gelukkig. Waarom niet? zeg 't mij.
| |
[pagina 375]
| |
Viola.
Lysander, mijn Lysander, 't is niets. Ieder weent wel eens, ieder. Werkelijk 't is niets.
Lysander.
Viola zeg mij alles, alles wat je deert.
Viola.
Vraag mij niets Lysander, ik bid je vraag mij niets.
Lysander.
O, en als ik 't je nu smeek, zoo innig smeek, dan ook niet? Ik wil je troosten, troosten in mijn armen. Zeg 't mij, liefste, je bent niet gelukkig, niet waar?
Viola.
Neen, niet gelukkig, niet gelukkig!
Lysander.
Je zult mij alles zeggen, mij, Lysander, je lief.
Viola.
O neen, neen. Waarom was ik zoo zwak te weenen, waarom kon ik niet zwijgen. Zoo sterk ben ik anders.
Lysander.
Viola, je martelt mij. Zeg 't toch, je leed.
Viola.
O neen, neen, Lysander, 't zou je ongelukkig maken.
Lysander.
Niet ongelukkiger dan ik nu ben. Breng klaarheid, liefste, ik zal je droefheid verjagen, blijde zullen wij weder lachen. Zeg mij wat je smart zoo zeer.
Viola.
Dat niet, vraag dat niet. Ik bid je, Lysander.
Lysander.
O liefste, liefste, zeg mij alles, alles. Kwel mij niet langer; blijf je zwijgen, elken dag, elk uur zal ik 't je vragen. Waarom, waarom? zal martelend blijven hameren in mijn hoofd. Kwel mij niet zoo, Viola.
Viola.
Ik moet dan wel, ik moet dan wel. Bedenk je, Lysander, bedenk je dan toch.
| |
[pagina 376]
| |
Lysander.
Neen ik wil 't nu weten. Niet wil ik mij bedenken, 't zou nergens toe dienen.
Viola.
Niet gelukkig ben ik, niet gelukkig. Weten wil je waarom, je wilt?
Lysander.
Ja Viola, ja.
Viola.
Hoor... maar ik kan niet Lysander, ik kan niet.
Lysander.
Spreek, ik zeg je spreek.
Viola,
Laat het je niet te veel smarten. Hoor: slechts kort was ik in 't bruischende woelige leven, slechts kort. Zoo wreedelijk sloeg 't mij, mijn hart bloedde uit zoovele wonden, lekte zoo lood. Niet langer kon ik 't dragen dat alles, ontvluchtte 't hier in dit eenzame slot. Vrede en rust keerde in mij weder. Wondertuinen schiep ik mij, heerlijk dwaalde daarin mijne ziele. De zonnige luchten ruischten er zoo wonderlijk, ruischten van heilige zangen, van mysterieuse melodieën. Toen kwam Lysander. Zoo luid klonk je stemme, niet meer hoorde ik al dat wonderbare ruischen, slechts Lysanders stemme; mijn ooren waren vol van Lysanders geluid. - Niet verder nu, niet verder, o neen.
Lysander.
Ja Viola! verder, verder; maar zeg mijn liefde maakte je toch kalm, kalm gelukkig.
Viola.
Geen blanke rust, Lysander; er was bangheid in, stille schuwheid. Nu niet verder niet waar?
Lysander.
Verder liefste, verder.
Viola.
Lysander, binnenvoeren wilde ik je in mijn droomenlanden, maar ach steeds klonk je stemme erbuiten.
| |
[pagina 377]
| |
Lysander.
Zeg dat niet, Viola. Ik leefde gansch in je, gansch.
Viola.
O neen Lysander, je waart er buiten. Zoo luid klonk je stemme. Je zoudt dan hebben gefluisterd en samen hadden wij vernomen 't wonderbare ruischen. Maar wee, ik hoorde 't niet, kon 't niet hooren.
Lysander.
Liefste, liefste geloof mij, geloof mij toch. Doorgedrongen ben ik tot in 't diepst van je ziele.
Viola.
Neen Lysander, neen, je kussen zouden dan geweest zijn als witte rozen en o, zoo rood zijn zij, zoo purperen. Niet kon je vinden de poort, zoo dicht zijn begroeid de muren. Lief heb ik je, daarom wilde ik gaan tot Lysander weer in 't wreede slaande leven. Wee, niet meer kon ik vinden de poort waardoor ik binnentrad; te dicht berankte klimop de muren. En wij zoeken, zoeken beiden. Daarom ween ik, ben ik niet gelukkig.
Lysander.
Viola, Viola, waarom te twijfelen. Ik ben in je gansch. O die doodende twijfel, hij vermoordt ons geluk. Geloof mij toch liefste, geloof mij.
Viola.
Ik kan niet, ach kon ik slechts. Niet machtig genoeg is mijn wil. Je kussen kunnen mij slechts purperen, geen witte rozen zijn. Onder je kussen kwijnt mijn ziele, als een gloeiende woestijnwind een blanke lelie zou doen kwijnen.
Lysander.
Je bent wreed Viola, zoo wreed.
Viola.
Je dwongt me Lysander. O had ik niets gezegd.
Lysander.
Ik heb je toch zoo lief, zoo lief, zoo onuitsprekelijk lief.
| |
[pagina 378]
| |
Viola.
Den zonne behoor ik toe Lysander, hem alleen Den zonne heb ik lief boven al, zoo verlangend kunnen zich mijn armen uitstrekken naar zijn licht, naar 't stralende blauw. Ach laat mij vrij, verlaat mij Lysander.
Lysander.
Ik kan niet, ik kan niet. Was ik dan niet gansch in je droomen, ik ging toch blijde in hun zachten gloed. Lievende schemeringen weefden zij om mij. Glansloos zou 't leven mij zijn en dof. Wees niet zoo wreed, niet zoo wreed.
Viola.
O laat mijn ziele weder vrede hebben, laat mij weer hooren de wonderbare melodieën. Verlaat mij Lysander.
Lysander.
Ik kan niet, ik kan, mijn hart zou breken. Viola, Viola!
Viola.
Niet kunnen wij vinden de poorten, zoeken zoo lange. Boven Lysander heb ik lief den zonne, 't glanzende blauwe, mijn droomenlanden.
Lysander.
Viola, Viola spreek niet zoo. Ik kan niet zonder mijn liefste, mijn liefste, mijn gouden lief.
Viola.
Ik wist 't, tranen zou geven je komst. Welnu 't zij zoo, ik wil dan weenen. Blijf Lysander, mijn Lysander blijf.
Lysander.
Zoo zwak ben ik Viola; vergeving, o vergeving! ik kan niet missen je licht.
Viola.
Blijf liefste, blijf. Ik wil weenen. Kus mij, tranenwellen zullen ontspringen af te wisschen die purperen vlekken.
Lysander.
Vergeving Viola, vergeving lietste.
Viola.
Blijf mijn Lysander, blijf. Ik wil je zien lachen in mijn licht, 's nachts zal ik weenen mij blank te wasschen. 't Langst
| |
[pagina 379]
| |
zal ik weenen om Lysanders kussen gegeven op mijn rooden mond. Die zijn als bloed, zwaardonker bloed, diepkarmijnen vlekken, maar tranen zonder tal zullen lekken. Liefste, met zachten glans wil ik je omstralen. Mijn arme Lysander wees gelukkig, baad je in gouden gloed. Mijn arme, arme liefste Lysander! God zij met ons, ons genadig.
Lysander.
Vergeving Viola! Liefste Viola vergeving, vergeving.
| |
Vierde tooneel.
(De eerste zaal. Viola en Lucentio. Viola in eene half liggende houding voor 't venster)
Lucentio.
Mijne zuster, ligt ge niet te veel in den zonne?
Viola.
O neen Lucentio, zoo zeer lief ik 't te liggen in zijn gouden schijn.
Lucentio.
Kan ik iets voor je doen Viola, verlangt ge wellicht iets? al je wenschen wil ik vervullen.
Viola.
Niets wensch ik mijn liefste Lucentio, dan hier stil te staren in den zonne. Maar mijn broeder, je oogen staan vol tranen, waarom weent ge?
Lucentio.
Zou ik niet weenen, zuster?
Viola.
Waarom, Lucentio?
Luceneio.
Zie je handjes worden witter elken dag, smaller je geliefd gezichtje. Zie je lelievingers, hoe zij zijn vermagerd, alle ringen vielen af.
| |
[pagina 380]
| |
Viola.
En daarom weent ge, mijn broeder. Kom, lach weder, zoo gaarne zie ik je lief gezicht vroolijk stralen. Je zonnig licht gelaat is als een blijde, jeugdige lente; kom, lach weder, mijn broeder.
Lucentio.
Hoe kan ik lachen, Viola, liefste. Je kwijnt weg, heel langzaam, ach, en ik kan je niet missen.
Viola.
Lucentio, zoo gaarne zie ik blij stralen je gelaat, mijn jonge blonde lentegod; kom, lach weder, lach!
Lucentio.
Zie, je gaat zoo lichtkens henen, sinds Lysander ons verliet, niet waar?
Viola.
Zoo edel was 't van hem en grootmoedig te gaan. Hij ging met een gebroken hart en ik, ik kwijn sinds stille henen; waarom dat weet ik niet.
Lucentio.
O zuster, deedt ge wel goed hem henen te zenden? -
Viola.
Lucentio....
Lucentio.
Luister nog even, Viola; ge deedt verkeerd, niet waar? Ik weet, hij heeft je nog immer lief. Wie kon ooit ophouden je te lieven, wie kon ooit minnen een ander, die eens liefhad Viola. Ik zal hem terugroepen, hem terugroepen, mijne zuster?
Viola.
O neen, neen, Lucentio, neen. Heel gelukkig ben ik sinds hij ging, verlang nimmer naar Lysander. Niet lang is 't geleden, toch lijkt 't me te liggen zoo verre achter mij, heel verre, een vreemde droom.
Lucentio.
Ware 't slechts een droom, een droeve droom. Ge deedt verkeerd niet waar, hem henen te zenden?
| |
[pagina 381]
| |
Viola.
Werkelijk neen mijn broeder; ik ben zoo gelukkig als nooit te voren.
Lucentio.
Ge denkt dat wellicht Viola, bedriegt jezelf. Denk wel Viola, zal ik hem terugroepen?
Viola.
Lucentio zoo stil innig gelukkig ben ik, veel gelukkiger dan ik immer was.
Lucentio.
't Zij zoo liefste, ik wil niet langer vragen. Viola ligt ge niet te veel in den zonne?
Viola.
Ik lief zoo zeer den zonne, 't lachende blauw, 't gouden ether, maar sluit ik mijn oogen, in verbeeldingen zie ik veel stralender zonnen, veel glanzender hemels, veel guldener zoeler luchten drink ik in.
Lucentio.
Vermoeit 't je niet te zeer liefste, veel te spreken?
Viola.
Zoo gaarne spreek ik tot je, mijn geliefde broeder.
Lucentio.
Zoo zeer lief ik 't te luisteren naar je zoet geluid.
Viola.
Steeds schooner droomen heb ik Lucentio; steeds meer knoppen springen open in wondre tuinen, wonderblije oorden. Overal schitterende kelken, schitterende klokken en slanke platanen, ijle ranke popels De luchten zijn vervuld met engelengeklapwiek, geklapwiek streelend. En hoor, hoor: heel in de verte, hoog in 't ether, breedstatig plechtig stemmenruischen. Juichende engelkoren zingen goudenen genadezangen, hoogheilige liederen, mysterieuse melodieën, verkondigen Gods eer, jubelen vol, jubelen luid Zijn stralende glorie, Zijn alheerlijkheid. Heel verre, heel verre, hoog in 't ether breedstatig plechtig stemmenruischen. Hoor, hoor....
| |
[pagina 382]
| |
Lucentio.
Zuster, geliefde zuster!
Viola.
Met elken dag hoor ik 't klaarder, meer nabij sinds hij ging, hij Lysander. Zie Lucentio, hoe kalm zijn zilveren zwanen, blanke duiven, zoo vol een rust als nooit te voren. Zoo ook mijn ziele, liefste broeder. Hoevele zonnen ik nog wel zal zien gouden, hoevele?
Lucentio.
Mijne zuster, geliefde zuster spreek niet zoo. Blijf nog lange, lange bij mij, je Lucentio, je trouwe Lucentio. Ik kan niet zonder je zoet gelaat, je groote stralende oogen.
Viola.
Mijn broeder hoor: sinds Lysander ging zag ik in momenten van goddelijke extase Hem, Hem! bron van alle licht, aller liefde, bron van wat is en was, komen zal. Den alvader de albron, hoogzetelende in alheerlijke stille Majesteit, omstraald van geheiligd vredig licht, stroomen van licht, lichtmeeren, zeeën van licht, lichtzeeën oneindig, juichende zeeën eeuwig licht, jubelend licht onvergankelijk. Op wilde stijgen mijn ziele, verlangende zoozeer, diep en innig, vurig wenschende te gaan naar den alvader, de albron; te staan in zijn blank licht van rust, vredig en stille te staan in zijn goddelijk stralend licht. - Lucentio, ik wil je kussen, zeegnend kussen op je hoog voorhoofd. Ik kuste je niet, sinds we kinderen waren, deed ik wel?
Lucentio.
O mijne zuster, mijne zuster, mijn lief gouden heerlijk meisje, laat ik kussen je leliehandjes.
Viola.
Steeds grooter en sterker wordt mijn ziele, Lucentio. Bijna alle knoppen zijn nu ontloken. Mij is 't of met elken zonne weer wegviel een sluier, steeds stralender, juichender zie ik zijn licht. Hoe mijn ziele smacht te stijgen op, vredig te staan in blankjubelend, witglanzend licht.
| |
[pagina 383]
| |
Lucentio.
Geliefde zuster, gelìefdste Viola!
Viola.
Op droomenzeeën wiegel ik, op gedachtenzeeën hoogheerlijk, goddelijke verbeeldingen. Steeds lichter en sterker mijn ziele, maar o Lucentio, waarom dat weet ik niet, mijn lichaam kwijnt stìlle, stille henen, heel stille, zoo stille.
|
|